ECLI:NL:TADRAMS:2017:174 Raad van Discipline Amsterdam 17-376/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:174
Datum uitspraak: 01-08-2017
Datum publicatie: 08-08-2017
Zaaknummer(s): 17-376/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht advocaat tegen opvolgend advocaat. Het inroepen van bemiddeling van de deken bij perikelen rondom de overname van een zaak is niet prematuur. De deken kan te allen tijde om bemiddeling worden gevraagd. Verweerster heeft in het debat over de overdracht van de zaken in de correspondentie standpunten ingenomen. Dat betreffen geen mededelingen waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 1 augustus 2017

in de zaak 17-376/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster sub 1

klaagster sub 2

klager sub 3

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 4 februari 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 mei 2017 met kenmerk 4017-0086, door de raad ontvangen op 12 mei 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 juni 2017 in aanwezigheid van klagers en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met 8 bijlagen en de brief van verweerster van 19 mei 2017 met 1 bijlage.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klagers zijn kantoorgenoten. Het kantoor van klagers heeft op toevoegingsbasis een echtpaar bijgestaan in vier strafzaken. Het echtpaar heeft zich op enig moment tot verweerster gewend en haar verzocht hen verder bij te staan. Op 22 juni 2016 heeft verweerster klager sub 3 verzocht de dossiers over te dragen.

2.2 Op 7 juli 2016 heeft verweerster klagers per e-mail laten weten dat zij de deken om bemiddeling zal vragen als de dossiers niet zouden worden overgedragen. Op maandag 11 juli 2016 heeft verweerster per e-mail laten weten dat zij de deken zal inschakelen als zij niet die week nog de dossiers ontvangt. In de voormiddag van vrijdag 15 juli 2016 heeft verweerster de deken om bemiddeling verzocht.

2.3 Aan het einde van de betreffende vrijdagmiddag is het dossier van de man door klaagster sub 1 aan verweerster ter beschikking gesteld. Klaagster sub 2 heeft verweerster op dezelfde vrijdag aan het begin van de avond per e-mail laten weten het dossier van de vrouw niet te zullen overdragen nu een ondubbelzinnige en verifieerbare verklaring van de vrouw dat zij wenst over te stappen naar verweerster ontbrak.

2.4 Op 19 juli 2016 heeft verweerster een verklaring van de vrouw overgelegd en later die dag nog een kopie van het identiteitsbewijs van de vrouw. Het dossier van de vrouw is op 20 juli 2016 door klaagster sub 2 overgedragen aan verweerster.

2.5 Verweerster heeft dezelfde dag per e-mail op de overgedragen stukken gereageerd en gevraagd waarom een eigen bijdrage in rekening is gebracht voor één van de vier zaken terwijl de toevoeging is afgewezen. Zij schrijft verder dat zij na afronding een verrekeningsvoorstel zal doen. Verweerster licht toe dat zij de Rotterdamse deken heeft in het bericht heeft gekopieerd nu hij bij de overdracht betrokken was en omdat zij verwacht dat ook de verrekening te zijner tijd discussie zal opleveren.

2.6 Na afronding van de strafzaken heeft verweerster op 11 oktober 2016 een verrekeningsvoorstel aan klagers gedaan. Over dit voorstel is tussen partijen gecorrespondeerd. Op 18 oktober 2016 hebben klaagsters sub 1 en sub 2 de Rotterdamse deken verzocht te bemiddelen met betrekking tot de verrekening. Dit heeft, na een standpuntenwisseling tussen partijen, geleid tot een advies van de Rotterdamse deken van 17 november 2016 dat is opgevolgd. Hiermee is de verrekeningskwestie afgerond.

2.7 Klagers hebben op 4 februari 2017 de onderhavige klacht tegen verweerster ingediend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) zich niet welwillend heeft opgesteld in de onderlinge verhouding met klagers;

b) feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan zij wist of behoorde te weten dat zij onjuist zijn.

3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) hebben klagers gesteld dat het bemiddelingsverzoek van verweerster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam zoals omschreven in nr. 2.2 prematuur was. Ook de aankondiging van verweerster op 20 juli 2016 dat verwacht dat een debat zou ontstaan over de verrekening (zie nr. 2.5) was volgens klagers prematuur.

3.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b) hebben klagers verwezen naar uitingen van verweerster in de correspondentie met klagers, de Rotterdamse deken over de overdracht en de verrekening en de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerster heeft, aldus klagers, meerdere malen gesteld dat de rechtsbijstandverlening door verweerders is tekortgeschoten, dat klaagsters 1 en 2 niet op de hoogte waren van de zaak van de vrouw en dat klagers gesprekken met de man heeft opgenomen. Dit alles terwijl zij wist of had kunnen weten dat dit onjuist was. Ook heeft verweerster klagers ten onrechte beschuldigd van valsheid in geschrifte, aldus nog steeds klagers.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd welk verweer hierna waar relevant aan de orde zal komen.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 De raad is van oordeel dat het bemiddelingsverzoek met betrekking tot de overdracht van de dossiers niet prematuur is geweest. Voorop staat dat een advocaat te allen tijde de deken mag verzoeken om bemiddeling, reeds daarom kan van een prematuur verzoek geen sprake zijn. Daar komt bij dat verweerster onweersproken heeft gesteld dat op vrijdag 15 juli 2016 de dossiers niet bij de post zaten die op die dag op haar kantoor was bezorgd. Het is niet onbegrijpelijk dat zij er vanuit gegaan is dat de dossiers niet meer zouden komen. Klagers hebben hier tegenovergesteld dat hun werkweek tot zondagmiddag 17.00 duurt en dat daarom de door verweerster gestelde termijn nog niet was verstreken. Met betrekking tot het dossier van de vrouw hebben klagers gesteld dat een ondubbelzinnig en verifieerbaar verzoek van de vrouw ontbrak zodat zij niet tot overdracht konden overgaan. Uit de vaststaande feiten blijkt dat het partijen vanaf 22 juni 2016 tot het moment van verzoek om bemiddeling op 15 juli 2016 niet gelukt is om in onderling overleg tot overdracht van de dossiers te komen. Niet alleen kan te allen tijde de deken om bemiddeling worden gevraagd, ook geldt dat het gelet op de hierboven geschetste omstandigheden niet onbegrijpelijk is dat verweerster die vrijdag de deken om bemiddeling heeft gevraagd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.

5.2 Verweerster heeft evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de deken in te kopiëren in het in nr. 2.5 aangehaalde e-mailbericht. Het is niet onbegrijpelijk dat verweerster de verwachting heeft uitgesproken dat de verrekening tot debat zou leiden. Door de deken daarover informeren heeft verweerster geen enkele tuchtrechtelijke norm geschonden.

5.3 Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Verweersters stellingen over de rechtsbijstandsverlening door klagers zien op de vraag wie van de klagers welke cliënt bijstond, wat klagers al dan niet hebben gedaan voor de cliënten en hoeveel tijd door klagers is besteed aan de zaken van de cliënten. Deze stellingen heeft verweerster ingenomen in het kader van een geschil tussen haar en klagers over het overnemen van de dossiers dan wel de financiële afwikkelingen. Zij heeft haar stellingen gebaseerd op mededelingen van haar cliënten. Naar het oordeel van de raad heeft zij daarmee de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare niet overschreden. Anders dan klagers, ziet de raad in de stellingen van verweerster niet het tegen beter weten in volhouden van feitelijke onjuistheden, maar het innemen van een standpunt in het kader van een geschil.

5.5 Ook voor de stelling dat gesprekken door klagers zijn opgenomen geldt dat verweerster niets anders heeft gedaan dan in de correspondentie verwijzen naar hetgeen haar cliënt haar heeft verteld. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij heeft doorgevraagd bij haar cliënt. De raad is van oordeel dat hetgeen de cliënt kennelijk heeft verteld niet dermate ongeloofwaardig is dat van verweerster verder onderzoek kon worden verwacht. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is aldus geen sprake.

5.6 Ten slotte heeft de raad in het klachtdossier en het verhandelde ter zitting geen uitingen van verweerster kunnen vinden die kwalificeren als valsheid in geschrifte.

5.7 De raad is van oordeel dat de toonzetting in de correspondentie tussen partijen had anders gekund, van beide kanten, maar dat maakt niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond;

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en S. van Andel, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 augustus 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 1 augustus 2017 verzonden.