ECLI:NL:TADRAMS:2017:168 Raad van Discipline Amsterdam 17-338/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:168
Datum uitspraak: 24-07-2017
Datum publicatie: 31-07-2017
Zaaknummer(s): 17-338/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaten wederpartij. Overeenkomstig gedragsregel 18 lid 2 had verweerder sommaties niet rechtstreeks aan wederpartij mogen sturen, nu niet is gesteld of gebleken dat deze aanzeggingen bevatten die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, rechtstreeks aan de wederpartij gedaan moeten worden. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 24 juli 2017

in de zaak 17-338/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 30 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 4 mei 2017 met kenmerk 4016-0841, door de raad ontvangen op 8 mei 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 juni 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 13.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is directeur van een aan hem gelieerde vennootschap (hierna: K Beheer). Op 8 mei 2016 heeft klager uit hoofde van K Beheer een brief gestuurd aan de cliënte van verweerder, zijnde een dochter van klager (hierna: de dochter). In de brief stelt klager dat de dochter haar verplichtingen ten aanzien van door K Beheer verstrekte leningen van EUR 24.920 en EUR 56.322 niet is nagekomen.

2.2 Namens de dochter heeft ARAG Rechtsbijstand op 18 mei 2016 een reactie aan K Beheer en/of klager in privé gestuurd, waarin de dochter een schuld van EUR 22.689 aan K Beheer en een schuld van EUR 29.949 aan klager in privé erkent. Daarnaast wordt een beroep gedaan op verrekening van laatstgenoemd bedrag met een vermeende vordering van de dochter op klager in privé die voortvloeit uit een erfenis van de echtgenote van klager (haar moeder). In de brief wordt klager gesommeerd de na verrekening resterende vordering van EUR 166.354,71 op klager in privé aan de dochter te betalen.

2.3 Klager heeft vervolgens een advocaat, mr. M., ingeschakeld die op 4 juli 2016 een reactie naar ARAG heeft gestuurd. Klager en K Beheer betwisten dat de dochter een vordering op klager in privé en/of K Beheer heeft. Onder meer wordt in dit kader gesteld dat de hoofdsom van het erfdeel ad NLG 49.053,42 in 1992 aan de dochter is betaald bij de aankoop van haar woning. Een kopie van de brief wordt tevens aan verweerder gezonden. K Beheer is vervolgens een procedure tegen de dochter gestart waarin betaling van EUR 83.938 aan K Beheer wordt gevorderd. K Beheer wordt in deze procedure bijgestaan door mr. M.

2.4 Op 9 september 2016 heeft verweerder een brief aan klager in privé gezonden, waarin hij refereert aan de eerdere sommatiebrief van ARAG aan K Beheer en/of klager in privé van 18 mei 2016 en de procedure tussen K Beheer en de dochter. Hij verzoekt klager zijn stelling dat hij in 1992 NLG 49.053,42 aan de dochter heeft betaald bij aankoop van de woning met stukken te onderbouwen. Hij schrijft verder:

“Mocht dit bewijs niet geproduceerd kunnen worden heb ik opdracht van cliënte een procedure tegen u aan te spannen waar in ik zal vragen u te veroordelen tot betaling aan cliënte van een bedrag van € 196,203,71.

Ik stuur u deze brief zowel per aangetekende post als per gewone post. Tevens zal ik afschrift van deze brief toesturen aan mr. [M.], de advocaat die voor u optreedt in de zaak [K Beheer] tegen cliënte.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager “een dwingend gestelde brief” heeft gezonden op het privé adres van klager, terwijl verweerder ermee bekend is dat klager wordt bijgestaan door een advocaat.

4 BEOORDELING

4.1 Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt moet zijn dat, zoals ook is neergelegd in het eerste lid van Gedragsregel 18, een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Niet is gebleken dat deze toestemming hier is gegeven.

4.2 Een uitzondering op deze regel kan worden aanvaard – het tweede lid van gedragsregel 18 voorziet daarin – wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. Aan een advocaat komt niet de vrijheid toe om rechtstreeks een aanzegging aan de wederpartij te doen alleen omdat hij dit nuttig of nodig acht. Vereist is een rechtens aanvaardbare reden om de aanzegging niet aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg anders niet kan worden bewerkstelligd.

4.3 Verweerder stelt dat hij er weliswaar mee bekend was dat mr. M. K Beheer bijstond maar dat hij niet wist dat mr. M. klager ook in privé bijstond. Dit verweer gaat niet op. De raad is namelijk van oordeel dat verweerder uit de brief van mr. M van 4 juli 2016 aan ARAG met een afschrift aan verweerder had kunnen en moeten opmaken dat dit wel het geval was. Zo valt in deze brief te lezen: “Cliënten betwisten dat uw cliënte een vordering heeft op [klager] en/of de vennootschap” (onderstreping de raad). De brief had verweerder in elk geval aanleiding moeten geven om contact op te nemen met mr. M. om te verifiëren of hij klager ook in privé bijstond.

4.4 Verweerder stelt verder dat de uitzondering van gedragsregel 18 lid 2 van toepassing is. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Discipline volgt dat het verweer van verweerder dat een advocaat alle vrijheid toekomt om een aanzegging aan de cliënt van de wederpartij te doen op een wijze die hem nuttig of nodig voorkomt niet opgaat, reeds omdat een advocaat zodanig ruime vrijheid niet toekomt, ook niet in het geval er sprake is van een aanzegging. Als de brief van 9 september 2016 al was gericht op enig rechtsgevolg, hetgeen de raad in het midden laat, dan is de raad in de onderhavige situatie niet gebleken van enige noodzaak om de aanzegging rechtstreeks aan de andere partij te doen. Niet is gebleken dat, ware de aanzegging van deze aanspraken vervat in een brief aan de advocaat van klager, het beoogde rechtsgevolg niet zou zijn bewerkstelligd.

4.5 Ter zitting heeft verweerder nog het belang van zijn handelwijze onderstreept met de stelling dat een brief waarin de aanzeggingen worden gedaan, gericht aan de advocaat van klager, vanwege het confraternele karakter niet in een procedure overgelegd mag worden. Het beroep op dit karakter wordt verworpen als grond voor rechtvaardiging van de onderhavige handelwijze. Immers, pas als een partij betwist dat de aanzegging, verstuurd aan een andere advocaat, is gedaan, is sprake van noodzaak tot het in het geding brengen van die correspondentie, terwijl bovendien confraternele correspondentie na overleg me de deken in het geding kan worden gebracht.

4.6 Ook van een andere rechtens aanvaardbare reden om de aanzegging niet aan de advocaat te doen, is niet gebleken. Aan het criterium voor een uitzonderingssituatie is dan ook niet voldaan, zodat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 18, hetgeen een advocaat niet betaamt.

4.7 De raad acht de klacht derhalve gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. Gelet op de ernst van de gedraging en alle overige omstandigheden van het geval acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

6.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.

6.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. C. Wiggers, B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juli 2017.

Griffier Voorzitter 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 24 juli 2017 verzonden.