ECLI:NL:TADRAMS:2017:166 Raad van Discipline Amsterdam 17-444/A/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:166
Datum uitspraak: 25-07-2017
Datum publicatie: 28-07-2017
Zaaknummer(s): 17-444/A/OB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van dreiging met strafrechtelijke aangifte, noch van afdreiging in de zin van artikel 318 Sr.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 juli 2017

in de zaak 17-444/A/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant van 12 juni 2017 met kenmerk 48/16/195K, door de raad ontvangen op 13 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is advocaat. Hij staat zijn cliënt, de heer J, bij in een zakelijk geschil dat deze heeft met de cliënten van verweerder (de heer K, diens echtgenote, hun zoon en hun vennootschap). De cliënten van verweerder stellen een aanzienlijke vordering op de heer J te hebben: een bedrag van circa € 2 miljoen uit hoofde van geldlening en een bedrag van circa USD 6,5 miljoen voor een (niet teruggegeven) obligatieportefeuille.

1.2 Klager heeft de cliënten van verweerder (althans de heer K) in het verleden in contact gebracht met de heer J.

1.3 Op 9 november 2016 heeft verweerder namens zijn cliënten een brief gestuurd aan klager, waarin hij hem het volgende heeft meegedeeld:

“Namens [cliënten] stel ik hierbij zowel u zelf als uw stichting Business Legal Consultancy en uw vennootschap Glagoslav Publications Ltd aansprakelijk voor de schade die mijn cliënten hebben geleden door de diefstal c.q. verduistering dan wel oplichting die u te samen met [de heer J] heeft gepleegd, dan wel heeft gefaciliteerd, als gevolg waarvan die [heer J] 2 miljoen euro aan geleende geldsommen niet aan mijn cliënten heeft terugbetaald en een obligatie portefeuille met een nominale waarde van 6½ miljoen USD niet aan mijn cliënten heeft terug gegeven en de waarde van die portefeuille ook niet heeft terugbetaald.

Ik sommeer u om mij binnen 14 dagen schriftelijk te bevestigen dat u uw aansprakelijkheid in deze erkent en dat u de door cliënten geleden schade met rente en kosten volledig zal vergoeden.

Geeft u daaraan geen gehoor dan acht ik mij vrij om zonder nadere aankondiging over te gaan tot gerechtelijke maatregelen.”

1.4 Op 10 november 2016 heeft verweerder bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over klager en zijn gemachtigde.

1.5 Bij brief van 12 december 2016 heeft de gemachtigde van klager namens klager een klacht ingediend over verweerder bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland. Met instemming van verweerder heeft de deken Noord-Holland de klacht voor onderzoek doorgestuurd naar de deken Oost-Brabant gezien de samenhang met de (onder 1.4 genoemde) klacht van verweerder tegen klager.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging, door in zijn brief van 9 november 2016 betaling van een bedrag van 6,5 miljoen USD en een bedrag van 2 miljoen euro te eisen, en de bewoordingen ‘diefstal’, ‘verduistering’ en ‘oplichting’ te gebruiken en daarbij te dreigen met het treffen van nadere rechtsmaatregelen als niet wordt bevestigd dat de genoemde bedragen inclusief rente en kosten volledig zullen worden vergoed; en aldus heeft gedreigd met een aangifte van strafbare feiten tegen klager om betaling van grote bedragen van hem te verkrijgen;

b) zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten aangezien de in de brief van 9 november 2016 gemaakte verwijten (diefstal, verduistering en oplichting) niet (voldoende) zijn onderbouwd en daarmee te lichtvaardig zijn aangezegd;

c) de belangen van klager onnodig en onevenredig heeft geschaad door ongefundeerde verwijten aan zijn adres te poneren die daarmee te lichtvaardig zijn aangezegd.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 De voorzitter stelt voorop dat uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die zich op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 In de brief van 9 november 2016 heeft verweerder namens zijn cliënten onder meer geschreven dat hij zich vrij acht om zonder verdere aankondiging rechtsmaatregelen te treffen als klager niet binnen veertien dagen aansprakelijkheid voor € 2 miljoen en USD 6,5 miljoen jegens de cliënten van verweerder erkent.

4.3 Klager stelt zich op het standpunt dat met ‘rechtsmaatregelen’ niets anders kan zijn bedoeld dan strafrechtelijke rechtsmaatregelen, nu in de brief de termen ‘diefstal’, ‘verduistering’ en ‘oplichting’ worden gehanteerd. Daarmee is er volgens klager sprake van afdreiging in de zin van artikel 318 Wetboek van Strafrecht.

4.4 De voorzitter is van oordeel dat het sterk voor de hand ligt de brief van 9 november 2016 te lezen als een aanzegging tot het nemen van civielrechtelijke maatregelen, indien aan de sommatie geen gehoor wordt gegeven. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat hij geen strafrechtelijke maatregelen kan nemen. Hooguit zouden zijn cliënten aangifte jegens klager kunnen doen. Het woord ‘aangifte’ komt in de brief van 9 november 2016 overigens helemaal niet voor. Voor zover wordt geklaagd over dreiging met aangifte van een strafbaar feit tegen klager mist de klacht dan ook feitelijke grondslag. Van afdreiging in de zin van artikel 318 Wetboek van Strafrecht kan ook niet worden gesproken. Klager heeft in het geheel niet toegelicht dat aan de bestanddelen van de delictsomschrijving van afdreiging is voldaan.

4.5 De aanzegging tot het nemen van (civielrechtelijke) maatregelen valt binnen de vrijheid die de advocaat heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Niet is gebleken dat klager hierdoor onevenredig in zijn belangen is geschaad. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.6 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.7 Ook ten aanzien van deze klachtonderdelen geldt dat tot uitgangspunt dient te worden genomen dat in de relatie advocaat-wederpartij aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Die vrijheid vindt haar begrenzing, onder meer, in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt.

4.8 Volgens klager heeft verweerder zich onnodig grievend over hem uitgelaten en zijn belangen onnodig en onevenredig geschaad doordat de in de brief van 9 november 2016 gemaakte verwijten aan zijn adres niet (voldoende) zijn onderbouwd en daarmee lichtvaardig zijn aangezegd.

4.9 De voorzitter overweegt als volgt. Hiervoor is reeds overwogen dat in de brief van 9 november 2016 niet kan worden gelezen dat strafrechtelijke aangifte zal worden gedaan. Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan de vraag of het dreigen met een strafrechtelijke aangifte in dit geval tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zou opleveren. De voorzitter acht het bezigen door verweerder van de termen ‘diefstal’, ‘verduistering’ en ‘oplichting’ in een civielrechtelijke aansprakelijkstelling voorts niet onnodig grievend. Verweerder heeft de sommatie in naam van zijn cliënten geschreven, die zich op het standpunt stellen dat klager deze handelingen tezamen met de heer J zou hebben gepleegd, dan wel deze handelingen heeft gefaciliteerd. Niet is gesteld, laat staan gemotiveerd gesteld, dat verweerder wist of had moeten weten dat die uitlatingen onjuist waren. Evenmin valt in te zien dat klager door het gebruik van deze bewoordingen onnodig en/of onevenredig in zijn belangen is geschaad. De eer en goede naam van klager als advocaat wordt door deze brief – die immers slechts aan klager is gericht – niet geschaad.

4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. drs. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 25 juli 2017.

Griffier  Voorzitter 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift verzonden op 25 juli 2017.