ECLI:NL:TADRAMS:2017:158 Raad van Discipline Amsterdam 17-416/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:158
Datum uitspraak: 10-07-2017
Datum publicatie: 17-07-2017
Zaaknummer(s): 17-416/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door ook zijn werkzaamheden voor klager te beëindigen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 10 juli 2017

in de zaak 17-416/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:   

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 24 mei 2017 met kenmerk 4016-0809, door de raad ontvangen op 29 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager was samen met de heer A bestuurder van Fairstar Heavy Transport NV (hierna Fairstar), een zeetransportbedrijf.

1.2 In augustus 2010 heeft de heer A namens Fairstar een schip gekocht. Van de aankoop van dit schip is geen melding gemaakt in de jaarrekening 2011.

1.3 Fairstar is medio 2016 overgenomen door Dockwise White Marlin B.V. (hierna Dockwise). Fairstar en Dockwise hebben een procedure tegen klager en de heer A aangespannen waarbij werd gevorderd (1) voor recht te verklaren dat klager en de heer A onrechtmatig hebben gehandeld door geen melding te maken van de aankoop van het hiervoor genoemde schip in de jaarrekening 2011 en (2) een schadevergoeding nader op te maken bij staat.

1.4 Bij vonnis van 30 september 2015 zijn de vorderingen van Fairstar en Dockwise toegewezen en is Dockwise toegelaten tot de schade-staatprocedure.

1.5 Klager en de heer A zijn in eerste aanleg bijgestaan door onder meer mr. V. Mr. V is in september 2015 in dienst getreden bij het kantoor van verweerder. Klager en de heer A hebben het kantoor van verweerder verzocht hen bij te staan in de appelprocedure. Het kantoor heeft met klager en de heer A afzonderlijke overeenkomsten van opdracht gesloten. Er hebben verschillende advocaten van het kantoor van verweerder, waaronder mr. V, aan de zaak gewerkt. Verweerder is sinds maart 2016 bij de zaak betrokken.

1.6 Bij e-mail van 30 september 2016 heeft verweerder namens zijn kantoor de advocaat-cliëntrelatie met klager en de heer A opgezegd. De e-mail luidt, voor zover relevant:

“After consultation with my partners I hereby react to [de heer A’s] mail of September 5, his telephone call with [een kantoorgenoot van verweerder] on the same date in which [de heer A] adhered to his refusal to provide a deposit and to pay for the services of June and July and in which he stated that he would go to another law firm, as well as to [klagers] mail of Monday September 26.

Let us be clear at the outset that our firm will not continue the client/attorney relationship with you.

[De heer A] made it clear that – contrary to what we agreed in the engagement letter of December 2015 – he is not prepared to pay the one off deposit of EUR 10,000, to be set off with the final invoice, in alle reasonableness requested by us, and that he is not prepared to pay for our services for June and July. And in spite of his explicit promises to pay the outstanding amount of EUR 15,246 relating to the period of April and May 2016, [de heer A] has not done so. In addition, we feel that there is an irreparable lack of mutual trust, respect and cooperation, which is indispensable for a proper relationship between attorney and client and for a successful handling of the case.

We advice you to engage a new lawyer as soon as possible. (…)

We will use our best efforts to ensure a smooth transition of the case to your new lawyer.”

1.7 Bij e-mail van 5 oktober 2016 heeft klager (het kantoor van) verweerder verzocht om een toelichting op de redenen voor beëindiging van de relatie met hem.

1.8 Verweerder heeft klager hierop bij e-mail van 6 oktober 2016 onder meer bericht:

“Terzake van ons besluit om de relatie met [de heer A] te beëindigen hebben wij ons afgevraagd of wij nog wel de relatie met jou zouden kunnen voortzetten. Wij zijn daarbij tot de conclusie gekomen dat dat niet raadzaam is.

[De heer A] en jij hebben je als team, als bestuur van Fairstar, tot ons kantoor gewend om jullie te laten bijstaan in de aansprakelijkheidsprocedure. Zoals mede blijkt uit de gelijkluidende engagement letters, waarin jullie je hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld voor elkaars declaraties, zijn de claims tegen jullie sterk verknocht en onlosmakelijk met elkaar verbonden.

[De heer A] is niet alleen in zijn betalingsgedrag te kort geschoten, maar ook – met name – in zijn inspanningen tot samenwerking en de omgangsvormen, hetgeen in de weg staat aan een goede advocaat/cliënt relatie en een adequate behandeling van de zaak. Hierover is een aantal e-mails uitgewisseld tussen [de heer A] en ons kantoor, waarbij jij steeds in de cc stond. Jij hebt geen – althans niet voor zover ik heb kunnen waarnemen – bemiddelende poging ondernomen om de goede verhoudingen te bevorderen. Jij hebt je geheel afzijdig gehouden. Tijdens twee besprekingen op kantoor – en ook tussentijds telefonisch – heb ik jou hierop aangesproken, en heb ik jou meegedeeld dat het gedrag van [de heer A] niet aanvaardbaar is en dat als er geen verbetering in zijn gedrag optreedt, voortzetting van de relatie niet mogelijk is. Jij zei dat je weliswaar als team met [de heer A] cliënt bent van ons kantoor, maar dat als wij problemen met [de heer A] hebben wij dat met [de heer A] zullen moeten oplossen, dat [de heer A] nu eenmaal zo is als hij is en dat wij dat zullen hebben te accepteren.

Sinds juni hebben wij met aandrang geadviseerd een discussie over de strategie te hebben en om een verklaring van [B] te verkrijgen. Tegen ons advies in en zonder overleg met ons parkeerde [de heer A] deze kwestie eenzijdig. Jij schaarde je daarbij achter [de heer A], althans jij bood geen enkel tegenspel.

Het is niet in het belang van de zaak en van jou als cliënt, dat jij als cliënt bij ons kantoor zou blijven, terwijl [de heer A] een andere advocaat neemt. Dat gaat niet werken. [De heer A] is de centrale persoon in de procedure, hij dicteert de gang van zaken volkomen en de meeste input zal nog steeds van hem moeten komen. Het werkt niet goed als de verhoudingen tussen jouw advocaat en jouw lotgenoot/medebestuurder, met wie jij in dit stadium zo veel mogelijk één lijn moet trekken, verstoord zijn. Het is vooralsnog in het belang van [de heer A] en jou om zo veel mogelijk één front te vormen en je te laten bijstaan door één advocaat/advocatenkantoor.”

1.9 In een e-mail aan verweerder van 17 oktober 2016 heeft klager uitgebreid uiteengezet waarom hij de beëindiging van de relatie met het kantoor van verweerder niet kan accepteren. Bij e-mail van 21 oktober 2016 heeft verweerder klager meegedeeld dat het kantoor bij de beslissing blijft om ook de advocaat-cliëntrelatie met klager te beëindigen. De e-mail luidt, voor zover relevant:

“Naar onze mening is beëindiging van de relatie met jullie beiden vereist voor een optimale behandeling van de zaak en is die beëindiging ook in jouw belang. Verder zou voortzetting van de relatie met jou gedragsrechtelijke haken en ogen voor ons als advocaat meebrengen. De volgende overwegingen spelen daarbij een rol:

(a) [De heer A] en jij doen er goed aan als (voltallig) bestuur zoveel mogelijk één front te vormen, met één verhaal te komen en door één advocaat/advocatenkantoor te worden vertegenwoordigd. Jullie verhaal is voor 95% identiek (…)

(b) Als jij insisteert om (ook) een aparte advocaat te hebben (…) dan zouden jullie beiden met een schone lei moeten beginnen, en dan kun jij niet blijven zitten bij het advocatenkantoor dat een vertrouwensbreuk heeft met jouw (voormalig) collega-bestuurder (…), te meer omdat [de heer A] in de procedure centraler staat dan jij en (de advocaat van) [de heer A] het voortouw zal moeten nemen bij het opstellen van stukken en pleidooi;

(c) Het gaat in de praktijk moeilijk werken; er zouden werkafspraken, financiële afspraken en gedragsrechtelijke/tegenstrijdige belangafspraken met [de heer A] moeten worden gemaakt; de totstandkoming en de uitvoering van die afspraken zullen tot problemen leiden; mede omdat [de heer A] een onberekenbare man is en zijn verhouding met ons kantoor te wensen overlaat;

(d) Last but not least, indien [de heer A] en jij ieder een eigen advocaat nemen, dreigen de thans sluimerende conflicts tussen [de heer A] en jou scherper te worden; wij staan in deze dan niet vrij tegenover [de heer A].”

1.10 Bij brief van 19 november 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, althans zijn kantoor, ten onrechte de advocaat-cliëntrelatie met klager heeft beëindigd.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat, voor zover van belang, hierna zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt bij de beoordeling van de klacht voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Niet is in geschil dat er tussen (het kantoor van) verweerder en de heer A geen vertrouwensband meer bestond, zodat (het kantoor van) verweerder gehouden was de werkzaamheden voor de heer A te beëindigen. Evenmin is in geschil dat de werkzaamheden voor de heer A en klager nauw met elkaar samenhingen. Verder staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat klager geen afstand heeft genomen van de handelwijze van de heer A tegenover (het kantoor van) verweerder. Dat (het kantoor van) verweerder ook de werkzaamheden voor klager heeft beëindigd is naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Zoals hiervoor in 4.1 is overwogen staat het een advocaat vrij om de werkzaamheden te beëindigen. Verweerder heeft in een uitgebreide e-mail aan klager van 6 oktober 2016 (zie hiervoor, 1.8) namens het kantoor toegelicht waarom is besloten om ook de werkzaamheden voor klager te beëindigen. Hij heeft dit nogmaals gedaan in een e-mail aan klager van 21 oktober 2016 (zie hiervoor, 1.9). De door verweerder gegeven toelichting acht de voorzitter legitiem. Dat klager door het beëindigen van de werkzaamheden procedurele schade heeft ondervonden, is niet gebleken; ten tijde van het beëindigen van de werkzaamheden stond de appelprocedure stil. (Het kantoor van) verweerder heeft bovendien aangeboden de nieuwe advocaat van klager kosteloos in te werken.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 10 juli 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 10 juli 2017 verzonden.