ECLI:NL:TADRAMS:2017:124 Raad van Discipline Amsterdam 17-110/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:124
Datum uitspraak: 30-05-2017
Datum publicatie: 01-06-2017
Zaaknummer(s): 17-110/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoorgenoot
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. Verweerder voert structureel op onjuiste wijze praktijk ten aanzien van (inzicht geven in) declaratiebeleid en schriftelijke vastlegging van (financiële) afspraken. Voorwaardelijke schorsing van vier weken en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 mei 2017

in de zaak 17-110/A/NH

van de op 18 april 2017 in het openbaar gehouden behandeling

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

mevrouw mr. M.M. Brink

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 9 februari 2017 met kenmerk td/np/16-107, door de raad ontvangen op 9 februari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna de deken) haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 18 april 2017 in aanwezigheid van de deken vergezeld door mr. T.M. Dams, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 20.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 11 december 2015 heeft de Geschillencommissie Advocatuur een bindend advies gegeven over een geschil tussen verweerder en een cliënt van verweerder. Het geschil betrof de kwaliteit van de dienstverlening en de hoogte van de declaratie. De Geschillencommissie heeft de klacht ten dele gegrond verklaard en heeft bepaald dat verweerder EUR 1.000 aan de cliënt diende te vergoeden. Verweerder heeft dit bedrag aan de cliënt terugbetaald.

2.2 Naar aanleiding van dit bindend advies heeft de deken in het arrondissement van Noord-Holland op 15 maart 2016 het desbetreffende dossier bij verweerder opgevraagd om zelfstandig onderzoek te doen. Op 16 maart 2016 heeft verweerder gereageerd met de mededeling dat het omvangrijke dossier integraal is overgedragen aan de opvolgend raadsman van de cliënt zodat hij geen inzage kan verstrekken.

2.3 Na een herhaald verzoek van de deken heeft verweerder laten weten dat hij nog over een deel van het dossier beschikt en dat hij dat zal toesturen. De ontbrekende stukken betreffen de op zijn cliënt toepasselijke KLM-cabinepersoneel cao van circa 300 pagina’s en enige psychologische rapporten over de cliënt.

2.4 Na bestudering van het dossier heeft de deken verweerder op 20 mei 2016 om nadere toelichting gevraagd. Op 14 juni 2016 heeft verweerder op de vragen van de deken gereageerd. Op 28 juni 2016 heeft de deken aanvullende vragen gesteld, waarop verweerder op 23 september 2016 een reactie heeft gegeven. Op 5 december 2016 heeft er een gesprek met verweerder plaatsgevonden ten kantore van de deken, en heeft de deken aan verweerder meegedeeld dat zij een dekenbezwaar tegen hem ging indienen.

3 DEKENBEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een declaratie aan zijn cliënt heeft gestuurd met een ondeugdelijke urenspecificatie;

b) zijn cliënt geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd, althans niet een die voldoet aan de daaraan gestelde eisen;

c) heeft nagelaten zorgvuldig en nauwgezet te declareren;

d) heeft nagelaten bij het neerleggen van de werkzaamheden een redelijk salaris aan zijn cliënt in rekening te brengen.

4 BEOORDELING

Ad onderdelen a) en c)

4.1 Onderdelen a) en c) van het bezwaar lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Uitgangspunt is dat een advocaat de door hem gewerkte uren en bijbehorende werkzaamheden dient te administreren en zo nodig dient te verantwoorden en dat de cliënt recht heeft op de aldus vastgelegde informatie. Op grond van gedragsregel 26 lid 1 dient de advocaat inzicht te geven in zijn declaratiebeleid. Als uitvloeisel daarvan ligt het op de weg van de advocaat om zoveel als redelijkerwijze mogelijk is te voorkomen dat misverstanden ontstaan ten aanzien van de declaratie.

4.3 Verweerder heeft bij zijn declaratie een urenspecificatie verstrekt. Deze urenspecificatie is op meerdere punten onduidelijk en vaag. Zo vermeldt de specificatie niet op welke datum de werkzaamheden zijn verricht. Uit de minimale beschrijving valt evenmin op te maken op welke werkzaamheden de tijd precies betrekking heeft. Dit valt verweerder aan te rekenen. Nu verweerder niet zorgvuldig en nauwgezet heeft gedeclareerd heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.4 Op grond van het voorgaande zijn onderdelen a) en c) gegrond.

Ad onderdeel b)

4.5 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een aan hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, dient hij, zoals hiervoor reeds genoemd, de financiële consequenties daarvan met de cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. Meer algemeen is hij verplicht zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Een advocaat dient zijn cliënt genoegzaam en tijdig te informeren, te waarschuwen, en duidelijkheid te scheppen over de kansen en risico’s en de kosten van zijn optreden. Dit alles dient de advocaat schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

4.6 Verweerder stelt dat hij de opdracht aan zijn cliënt heeft bevestigd in zijn e-mail van 8 april 2015. In deze e-mail wordt slechts verzocht om betaling van een voorschot van EUR 2.500 voor de eerste tien uur en dat verweerder de het dossier zal bestuderen. Met de deken is de raad van oordeel dat de e-mail hiermee niet voldoet aan de eisen die aan een opdrachtbevestiging mogen worden gesteld. Onderdeel b) is derhalve gegrond.

Ad onderdeel d)

4.7 Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.

4.8 Verweerder stelt zich op het standpunt dat aangezien de Geschillencommissie Advocatuur een bindend advies heeft gegeven, de zaak daarmee is afgerond en er niet ook nog in deze tuchtprocedure over de declaratie mag worden geklaagd. In deze procedure is het echter niet de cliënt in kwestie maar de deken die bezwaar maakt tegen (de hoogte van) de declaratie. De deken heeft de bevoegdheid en de vrijheid om declaraties betreffende in rekening gebrachte werkzaamheden naar redelijkheid te toetsen.

4.9 Verweerder betwist dat hij excessief heeft gedeclareerd, maar heeft zijn verweer tegen dit onderdeel onvoldoende onderbouwd. Gelet op het ontbreken van een behoorlijke specificatie van de werkzaamheden van verweerder die een honorarium of vergoeding van kosten in de orde van grootte als door verweerder gedeclareerd zouden kunnen rechtvaardigen, oordeelt de raad dat verweerder aan klager excessief heeft gedeclareerd, althans heeft gepoogd van hem een betaling te verkrijgen die in geen verhouding tot de door verweerder verrichte inspanningen en gemaakte kosten stond.

4.10 De raad ziet derhalve geen aanleiding om de bevindingen van de deken in twijfel te trekken en kan dan ook niet tot een andere conclusie komen dan dat hier sprake is van excessief declareren.

4.11 Ook op dit onderdeel is het dekenbezwaar gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. Bij de op te leggen maatregel neemt de raad de ernst van de zaak en alle overige omstandigheden van het geval in aanmerking. In samenhang bezien met het gegrond verklaarde dekenbezwaar in de zaak 17-111/A/NH, is het de raad duidelijk geworden dat verweerder ten aanzien van (inzicht geven in) declaratiebeleid en vastlegging van (financiële) afspraken structureel op onjuiste wijze praktijk voert. Gelet op de ernst van de gedraging en alle overige omstandigheden van het geval acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van vier weken met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. R. Lonterman, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 30 mei 2017 verzonden.