ECLI:NL:TADRAMS:2017:123 Raad van Discipline Amsterdam 17-111/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:123
Datum uitspraak: 30-05-2017
Datum publicatie: 01-06-2017
Zaaknummer(s): 17-111/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. Verweerder voert structureel op onjuiste wijze praktijk ten aanzien van (inzicht geven in) declaratiebeleid en schriftelijke vastlegging van (financiële) afspraken. Onvoorwaardelijke schorsing van vier weken, boete en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 mei 2017

in de zaak 17-111/A/NH

van de op 18 april 2017 in het openbaar gehouden behandeling

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

mevrouw mr. M.M. Brink

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 9 februari 2017 met kenmerk td/np/17-018, door de raad ontvangen op 9 februari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna de deken) haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 18 april 2017 in aanwezigheid van de deken vergezeld door mr. T.M. Dams, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 19.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 In augustus 2015 heeft de heer X (hierna: de cliënt) zich tot verweerder gewend met het verzoek namens hem een kort geding te starten tegen de gemeente Amsterdam. Verweerder heeft de opdracht bevestigd bij brief van 20 augustus 2015 en de cliënt verzocht een voorschot van EUR 15.000 te voldoen. In de brief staat tevens vermeld dat het griffierecht circa EUR 5.000 per instantie zal bedragen. De cliënt heeft het voorschot betaald.

2.2 Op 17 september 2015 heeft verweerder aan de cliënt schriftelijk meegedeeld dat een volgens de cliënt gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, niet te achterhalen was. Zonder dit arrest, dat toewijzend zou zijn geweest voor de cliënt, zag verweerder geen grondslag om een kort geding aanhangig te maken.

2.3 De cliënt heeft vervolgens een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken in het arrondissement Noord-Holland over het feit dat verweerder niet bereid was een dagvaarding uit te brengen. Deze klacht is op 21 juni 2016 door de plaatsvervangend voorzitter van de raad kennelijk ongegrond verklaard.

2.4 Hoewel de cliënt niet over de kosten van de rechtsbijstand door verweerder klaagde, heeft de deken tijdens het onderzoek naar voornoemde klacht bij brief van 14 maart 2016 bij verweerder geïnformeerd naar zijn einddeclaratie voor in de zaak van de cliënt. Bij fax van 18 maart 2016 heeft verweerder meegedeeld op korte termijn met de cliënt te zullen afrekenen.

2.5 Op 5 april 2016 heeft verweerder een afrekening aan de cliënt gezonden, waarin hij een bedrag van EUR 16.284,18 inclusief BTW bij de cliënt in rekening brengt.

2.6 De deken heeft vervolgens verzocht het volledige dossier te mogen inzien. Na bestudering van het dossier heeft de deken bij brief van 27 oktober 2016 aan verweerder laten weten dat de werkzaamheden niet in verhouding staan tot de hoogte van de declaratie en voorgesteld dat verweerder de cliënt een bedrag van EUR 11.075 aan de cliënt zou terugbetalen. Verweerder heeft zich hier niet toe bereid verklaard. Op 5 december 2016 heeft er een gesprek met verweerder plaatsgevonden ten kantore van de deken, en heeft de deken aan verweerder meegedeeld dat zij een dekenbezwaar tegen hem ging indienen.

3 DEKENBEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een voorschotdeclaratie heeft gestuurd zonder een deugdelijke tussentijdse afrekening en zonder van dit bedrag ooit griffierecht te hebben voldaan;

b) zijn cliënt een opdrachtbevestiging heeft gestuurd die niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen;

c) zijn cliënt niet heeft gewezen op de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand;

d) zijn cliënt geen inzicht heeft gegeven in de wijze en frequentie waarop gedeclareerd werd. Ook heeft hij nagelaten een einddeclaratie op te stellen en een deugdelijke urenspecificatie te verstrekken;

e) heeft nagelaten zorgvuldig en nauwgezet met het declareren om te gaan;

f) heeft nagelaten bij het neerleggen van de werkzaamheden een redelijk salaris aan zijn cliënt in rekening te brengen.

4 BEOORDELING

Ad onderdelen a), d) en e)

4.1 Onderdelen a), d) en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Uitgangspunt is dat een advocaat de door hem gewerkte uren en bijbehorende werkzaamheden dient te administreren en zo nodig dient te verantwoorden en dat de cliënt recht heeft op de aldus vastgelegde informatie. Op grond van gedragsregel 26 lid 1 dient de advocaat inzicht te geven in zijn declaratiebeleid. Als uitvloeisel daarvan ligt het op de weg van de advocaat om zoveel als redelijkerwijze mogelijk is te voorkomen dat misverstanden ontstaan ten aanzien van de declaratie.

4.3 De cliënt heeft aan verweerder een voorschot van EUR 15.000 betaald. Vast staat dat verweerder vervolgens geen urenspecificaties aan klager heeft overgelegd. Ook als juist is dat de cliënt niet om specificatie heeft gevraagd, rustte er op verweerder een eigen verplichting om vooraf schriftelijk zijn kosten inzichtelijk te maken, te waarschuwen bij overschrijding, en zijn declaraties deugdelijk te specificeren. Dat verweerder dit niet heeft gedaan valt hem aan te rekenen.

4.4 Op verzoek van de deken heeft verweerder alsnog een einddeclaratie opgesteld. Deze urenspecificatie is op meerdere punten onduidelijk en vaag. Zo wordt in de periode tussen 18 augustus 2015 en december 2015 enkel genoemd in welke week werkzaamheden zijn verricht. Vanaf januari 2016 wordt zelfs slechts gespecificeerd in welke maand de werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Uit de minimale beschrijving valt evenmin op te maken op welke werkzaamheden de tijd betrekking heeft. Nu verweerder vooraf geen inzicht heeft gegeven in de wijze en frequentie waarop gedeclareerd zou worden en de einddeclaratie evenmin zorgvuldig en nauwgezet is opgesteld heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.5 Gezien het bovenstaande verklaart de raad onderdelen a), d) en e) gegrond.

Ad onderdelen b) en c)

4.6 Onderdelen b) en c) lenen zich eveneens voor gezamenlijke behandeling.

4.7 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een aan hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, dient hij, zoals hiervoor reeds genoemd, de financiële consequenties daarvan met de cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. Meer algemeen is hij verplicht zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Een advocaat dient zijn cliënt genoegzaam en tijdig te informeren, te waarschuwen, en duidelijkheid te scheppen over de kansen en risico’s en de kosten van zijn optreden. Dit alles dient de advocaat schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

4.8 Een advocaat heeft daarnaast de verplichting een cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen.

4.9 Verweerder stelt dat hij bij aanvang van de opdracht nog niet over het dossier van de cliënt beschikte en zodoende nog geen inschatting van de kosten, kansen en risico’s heeft kunnen geven. In dat geval had het op de weg van verweerder gelegen om zijn cliënt alsnog inzicht te geven in deze informatie op het moment dat hij het dossier ontving. Dit heeft hij niet gedaan.

4.10 De opdrachtbevestiging van verweerder van 20 augustus 2015 maakt slechts melding van het uurtarief van verweerder en een schatting van de in een procedure verschuldigde griffierechten. Er wordt geen melding gemaakt dat het onderwerp gefinancierde rechtshulp met de cliënt is besproken terwijl daar naar het oordeel van de raad wel aanleiding voor was. Met de deken is de raad van oordeel dat deze opdrachtbevestiging niet voldoet aan de hiervoor vermelde eisen die aan een opdrachtbevestiging mogen worden gesteld. Onderdelen b) en c) worden dan ook gegrond verklaard.

Ad onderdeel f)

4.11 Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.

4.12 De deken heeft de bevoegdheid en de vrijheid om declaraties betreffende in rekening gebrachte werkzaamheden naar redelijkheid te toetsen. Bij gebreke van een behoorlijke specificatie - de declaraties zijn voor een zeer groot aantal uren onvoldoende gespecificeerd - heeft verweerder niet aannemelijk kunnen maken dat zijn werkzaamheden de zeer hoge aantallen in rekening gebrachte uren, en mitsdien de hoge declaratie, rechtvaardigden. Dit geldt te meer nu verweerder nooit een procedure aanhangig heeft gemaakt. Verweerder heeft bovendien volstrekt onvoldoende medewerking verleend aan het onderzoek van de raad ter zitting, waardoor hij het de raad onmogelijk heeft gemaakt om inzicht te verkrijgen in de verrichte werkzaamheden. Zelfs als de cliënt ermee akkoord was dat verweerder elk van de vele e-mailberichten die de cliënt stuurde aan uiteenlopende personen bestudeerde en de tijd daarvoor declareerde, had verweerder zijn cliënt tegen zichzelf in bescherming moeten nemen. Verweerder heeft bovendien ter zitting erkend dat hij correspondentie aan de deken in het kader van deze tuchtprocedure bij zijn cliënt in rekening heeft gebracht.

4.13 De raad ziet derhalve geen aanleiding om de bevindingen van de deken in twijfel te trekken. Verweerder heeft niet aannemelijk kunnen maken dat zijn werkzaamheden in verhouding stonden tot de declaratie. Al deze omstandigheden bij elkaar genomen brengen de raad tot het oordeel dat hier sprake is van excessief declareren. Ook onderdeel f) is dus gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Bij de op te leggen maatregel neemt de raad de ernst van de zaak en alle overige omstandigheden van het geval in aanmerking. De raad rekent het verweerder zwaar aan dat hij in geen enkel opzicht de regels heeft gerespecteerd die gelden voor het declareren en de vereiste schriftelijke vastlegging van (financiële) afspraken met de cliënt. De raad rekent het verweerder ook zwaar aan dat hij op zitting geen blijk heeft gegeven van inzicht in het verwijtbare van zijn handelen en heeft volhard in zijn stelling dat hij steeds correct heeft gehandeld. In samenhang bezien met het gegrond verklaarde dekenbezwaar in de zaak 17-110/A/NH, is het de raad duidelijk geworden dat verweerder structureel op onjuiste wijze praktijk voert.

5.2 De raad is gelet hierop dan ook van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken. De raad ziet in het licht van het onder 4.12 en 4.13 bepaalde voorts aanleiding verweerder het door hem ten onrechte genoten voordeel te ontnemen. De raad acht het gerechtvaardigd verweerder eveneens een geldboete van EUR 10.000 op te leggen.

6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

1.1 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart alle onderdelen van het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van geldboete van EUR 10.000 op;

- bepaalt dat bovenbedoeld boetebedrag binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moet worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL11 RBOS 0569989000 t.n.v. Ministerie van Veiligheid en Justitie, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke boete advocatuur, DGRR,” en “17-111/A/NH”;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken

- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. R. Lonterman, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 30 mei 2017 verzonden.