ECLI:NL:TADRAMS:2017:1 Raad van Discipline Amsterdam 16-829/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:1
Datum uitspraak: 09-01-2017
Datum publicatie: 17-01-2017
Zaaknummer(s): 16-829/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht eigen advocaat. Verweerder heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat niet betaamt door – zonder zijn cliënt deugdelijk te informeren – een voor zijn cliënt mogelijk nadelige draagkrachtberekening in de procedure in te dienen. Klacht gegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 januari 2017

in de zaak 16-829/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 22 december 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 1 september 2016 met kenmerk 4015-0885, door de raad ontvangen op 1 september 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 november 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 27 op de bij die brief gevoegde inventarislijst. De raad heeft daarnaast kennis genomen van de brief (met bijlagen) van klager van 14 november 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft zich op 22 februari 2012 tot een kantoorgenoot van verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een door zijn (ex)vrouw aanhangig gemaakte verzoekschriftprocedure waarin namens de vrouw om kinderalimentatie van € 472,50 per kind per maand werd verzocht. Verweerder heeft de belangenbehartiging – wegens verlof van zijn kantoorgenoot – overgenomen. Verweerder was op dat moment werkzaam bij J Advocaten.

2.2 Een e-mail van 7 april 2012 van verweerder aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Van jou wil ik graag weten wat ongeveer ten tijde van jullie samenleving het netto ‘gezins’ inkomen was. Op grond hiervan kan ik vaststellen voor welk bedrag je aan kinderalimentatie zou kunnen betalen. Ook wil ik graag van je weten hoe hoog je inkomsten op dit moment ongeveer zijn.”

2.3 Klager heeft bij e-mail van 13 april 2012 gereageerd op de e-mail van verweerder van 7 april 2012. Klager heeft laten weten dat hij niet precies begreep wat hij door moest geven. Klager heeft daarnaast laten weten dat de jaarrekening (van zijn eigen zaak) over 2011 en de aangifte Inkomstenbelasting 2011 nog niet gereed waren. Klager heeft opgemerkt dat hij zijn boekhouder had ingeschakeld.

2.4 Nadat verweerder bij e-mail van 26 april 2012 naar de werkzaamheden van de boekhouder had gevraagd, heeft klager laten weten dat de boekhouder verwachtte dat hij zijn werkzaamheden op 18 mei 2012 zou afronden. Klager en verweerder hebben afgesproken dat verweerder zich rechtstreeks tot de boekhouder kon wenden.

2.5 Verweerder heeft de boekhouder van klager vervolgens bij e-mail van 11 mei 2012 verzocht jaarstukken aan te leveren, een formulier in te vullen en (indien mogelijk) een draagkrachtberekening te maken.

2.6 Bij e-mail van 11 mei 2012 heeft verweerder klager laten weten dat het verweerschrift uiterlijk op 25 mei 2012 ingediend moest worden. Verweerder ging er naar eigen zeggen vanuit dat die datum haalbaar was omdat hij verwachtte dat de draagkrachtberekening – of via de boekhouder of via een in te schakelen administratiekantoor – tegen die tijd gereed zou zijn.

2.7 Een e-mail van 14 mei 2012 van verweerder aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Zojuist heb ik gesproken met je boekhouder. Hij kan niet alle gegevens voor je invullen die nodig zijn voor de berekening van de vast te stellen (hoogte van de) kinderalimentatie. Bijgaand zend ik je dan ook een formulier. Ik verzoek je voor zover mogelijk alle gegevens hierop in te vullen en een ingevuld exemplaar mij te retourneren. Vervolgens zal ik het ingevulde formulier doorsturen naar [administratiekantoor H]. Zij zijn jarenlang gespecialiseerd, anders dan jouw boekhouder, in het maken van een alimentatieberekeningen. Overigens zend je boekhouder wel een afschrift van je jaarstukken naar mij zodra deze gereed zijn.”

2.8 Verweerder heeft op 25 mei 2012 namens klager een verweerschrift – zonder draagkrachtberekening – bij de rechtbank (destijds) Haarlem ingediend. Verweerder heeft in het verweerschrift gemeld: “De man verwacht dat alle van toepassing zijnde financiële gegevens medio juni 2012 gereed liggen en deze stukken zullen alsdan voorts in het geding worden gebracht.” De rechtbank heeft een zitting bepaald op 28 september 2012.

2.9 Een e-mail van 4 augustus 2012 van klager aan verweerder luidt als volgt:

“Ik ben druk bezig de jaarrekeningen 2011 en IB 2011 afgerond te krijgen. De jaarrekening wordt afgerond. Naar mijn mening duurt het afronden van 2011 erg lang. Ik ga daar deze week meer druk op zetten.

Welke zaken dienen nog bij jou aangeleverd te worden ten behoeve van de zitting? En voor welke datum dient dat te geschieden? Ik wil namelijk alles voor mijn vakantie aangeleverd hebben. Ik ga 22 aug. met vakantie.”

2.10 Klager heeft verweerder bij e-mail van 4 september 2012 naar de gang van zaken ter zitting gevraagd.

2.11 Verweerder heeft stukken van klager ontvangen. De winst- en verliesrekening laat zien dat het bedrijfsresultaat van de eigen zaak van klager over 201056.298,-- en over 201180.946,-- bedroeg. Verweerder heeft bij e-mail van 13 september 2012 administratiekantoor H verzocht om nog diezelfde dag een draagkrachtberekening te maken. Dat is gebeurd. Het administratiekantoor heeft onder meer bericht:

“Uitgangspunten voor de berekening(en)

Een winst uit onderneming ad € 59.875,00 gebaseerd op het gemiddelde van de laatste drie jaar.

Uitkomsten (kort samengevat)

[Klager] kan maximaal € 1.246,00 per maand kinderalimentatie betalen.

Overige opmerkingen/overwegingen

De winst is de afgelopen jaren bijna verdubbeld. Een hogere winst als uitgangspunt zou wellicht meer reëel zijn.”

2.12 Verweerder heeft de door administratiekantoor H gemaakte alimentatieberekening vervolgens op 17 september 2012 door middel van een F-formulier in de procedure ingebracht.

2.13 Op 28 september 2012 heeft de zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting onder meer bepleit:

“Uiteraard zijn de alimentatieberekeningen gebaseerd op de hoge omzet die was gegenereerd in voornoemde hoogtij jaren. Op basis daarvan is de berekende draagkrachtruimte van de man enigszins scheef getrokken in vergelijking met de huidige situatie en die van de nabije toekomst.”

2.14 Bij beschikking van 30 oktober 2012 heeft de rechtbank bepaald dat klager per maand per kind een bedrag van € 597,20 aan kinderalimentatie dient te voldoen. In de beschikking wordt onder meer overwogen:

“3.2 Naar aanleiding van de door de man voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde stukken heeft de vrouw ter zitting haar verzoek gewijzigd. Zij verzoekt thans de kinderbijdrage te bepalen op € 597,50 per kind per maand. De man heeft tegen deze wijziging van het verzoek geen verweer gevoerd.

5.7 Uit de door de man overgelegde draagkrachtberekening blijkt dat hij voldoende draagkracht heeft om de gevraagde kinderbijdrage te betalen. De man heeft dit erkend. Hij heeft nog aangevoerd dat naar verwachting zijn draagkracht in de nabije toekomst zal afnemen, aangezien hij te maken heeft met een dalende omzet en zal moeten investeren in een pensioen- en arbeidsongeschiktheidsverzekering. De rechtbank stelt vast dat sprake is van toekomstige onzekere ontwikkelingen die niet bij de beoordeling in dit geding kunnen worden betrokken. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen kinderbijdrage van € 597,50 zal toewijzen.”

2.15 Verweerder heeft klager bij e-mail van 31 oktober 2012 onder meer gewezen op de hoger beroepstermijn. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat over de kans van slagen van een eventueel hoger beroep later zou worden gesproken.

2.16 De belangenbehartiging door verweerder is beëindigd. Een e-mail van 21 januari 2013 van verweerder aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Op welke dagen zou je je dossier kunnen ophalen?

Ik wijs je er verder nog eens op dat uiterlijk 5 februari a.s. in hoger beroep moet zijn gegaan indien je dit wenst. Wat natuurlijk ook kan is om later een verzoek tot wijziging van de hoogte van de kinderalimentatie bij de rechtbank neer te leggen. Wel moet er dan sprake zijn van gewijzigde financiële omstandigheden in jouw draagkracht. M.a.w. jouw draagkracht moet dan zijn afgenomen als gevolg waarvan je de rechter verzoekt tot matiging/nihilstelling van de te betalen kinderalimentatie.(…)

In afwachting van je berichtgeving.”

2.17 Verweerder heeft zijn kantoor verplaatst per 1 februari 2013.

2.18 Klager heeft drie advocaten benaderd voor een second opinion. De verschillende advocaten hebben klager bij e-mails en brieven van respectievelijk 11 februari 2013, 26 en 29 augustus 2013 geadviseerd. De verschillende advocaten hebben vraagtekens gezet bij de door verweerder gevoerde procestactiek. Alle drie de advocaten hebben klager geadviseerd om (op den duur) een wijzigingsverzoek in te dienen.

2.19 Klager heeft bij brief van 3 juli 2013 een klacht over verweerder bij het kantoor van verweerder ingediend. Verweerder heeft bij brief van 16 juli 2013 de ontvangst van de klacht bevestigd en medegedeeld dat de klacht zal worden doorgestuurd aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van zijn kantoor.

2.20 Namens klager is op 15 januari 2014 een verzoek tot nihilstelling kinderalimentatie ingediend. Naar aanleiding van een tussen klager en zijn ex vrouw getroffen regeling heeft de rechtbank Den Haag bij beschikking van 20 maart 2014, kort gezegd, bepaald dat klager met ingang van 1 december 2013 een bedrag van € 200,- per maand per kind aan kinderalimentatie moet betalen.

2.21 Nadat klager niet meer van verweerder (of van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar) had vernomen, heeft hij verweerder bij brief van 22 augustus 2014 opnieuw met zijn klachten geconfronteerd. Bij brief van 28 augustus 2014 heeft verweerder aan klager bericht dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van zijn kantoor de klacht niet in behandeling zal nemen omdat verweerder in de periode waarop de klacht ziet werkzaam was bij J Advocaten. Verweerder heeft klager verwezen naar de aansprakelijkheidsverzekeraar van zijn voormalig kantoor J Advocaten.

2.22 Bij e-mail van 23 januari 2015 heeft een schadecorrespondent van de aansprakelijkheidsverzekeraar van J Advocaten aansprakelijkheid van verweerder van de hand gewezen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder klager ondeugdelijk heeft geadviseerd met betrekking tot de kinderalimentatie;

b) verweerder onzorgvuldig en onvolledig heeft gehandeld (i) door geen opdrachtbevestiging te hanteren met daarin opgenomen de te hanteren tarieven, de aanpak en de begroting en (ii) door geen voorbereidingsgesprek voorafgaand aan de zitting te organiseren en (iii) door geen mediation voor te stellen;

c) verweerder klager niet heeft geadviseerd in hoger beroep te gaan van de beschikking van 30 oktober 2012;

d) de behandeling van de bij verweerders kantoor ingediende klacht door de handelwijze van verweerder vertraging heeft opgelopen en verweerder in die procedure voorts geen mediation heeft voorgesteld.

3.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel a) dat door de advisering van verweerder de kinderalimentatie te hoog is vastgesteld waardoor klager aanzienlijke financiële problemen heeft gekregen en schade heeft geleden. Verweerder had de cijfers over 2008, 2009 en 2010 en niet die over 2011 moeten nemen. Verweerder heeft nooit gevraagd waarom de winst in 2011 zo hoog was uitgepakt en hij heeft nagelaten een prognose van de kasstromen van 2012 te maken. Verweerder heeft na ontvangst van de jaarcijfers – zonder nader onderzoek of nadere vraagstelling – direct de draagkrachtberekening laten uitvoeren door een extern administratiekantoor en deze vervolgens ingediend bij de rechtbank. Verweerder heeft nagelaten aandacht te besteden aan de bedrijfsstrategie en bedrijfsvoering van klager. Verweerder had de alimentatieberekening niet zomaar één op één mogen inbrengen in de procedure. Verweerder had een schikkingsvoorstel kunnen doen en in dat verband uitstel kunnen vragen of hij had – in afwachting van de ‘echte’ cijfers – een voorschot kunnen aanbieden. Door te handelen zoals verweerder heeft gedaan, is de (te hoog uitgavallen) draagkrachtberekening op een presenteerblaadje aangeboden aan de wederpartij, aldus klager.

3.3 Klager vordert vergoeding van de door hem geleden schade.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

4.2 Vanwege het niet (tijdig) aanleveren van (alle) relevante financiële stukken, is op het allerlaatste moment een alimentatieberekening gemaakt en ingediend. Daarbij klemt dat er geen tijd meer was om alle jaarstukken inhoudelijk te kunnen bespreken. Ook heeft klager verweerder onvoldoende redenen kunnen geven waarom de jaarwinst in 2011 hoger is uitgepakt. In het jaar 2012 was de richtlijn van de Tremanormen de gemiddelde winst van de laatste drie jaar. Dat die visie en zienswijze langzaam aan het veranderen is, maakt niet dat verweerder destijds – in 2012 – laakbaar heeft gehandeld.

4.3 Verweerder heeft geen bemoeienis gehad met het ‘voortraject’ in het dossier. Verweerder was ook niet bevoegd financiële afspraken te maken, dat waren de partners van J Advocaten. Klager heeft overigens nooit geklaagd over de hoogte van de facturen.

4.4 Verweerder heeft de door zijn aansprakelijkheidsverzekeraar gegeven instructie strikt opgevolgd. Het stond verweerder op die grond niet vrij om gedurende de behandeling van de klacht contact met klager op te nemen. Klager had er overigens voor kunnen kiezen om contact met verweerder op te nemen alvorens een klacht in te dienen.

4.5 Er zijn veel contactmomenten – zowel telefonisch als per e-mail – tussen klager en verweerder geweest. Klager is tijdig en volledig op de hoogte gehouden over zowel de inhoudelijke als de processuele gang van zaken. Verweerder heeft zijn werkzaamheden uitgevoerd met de uitdrukkelijke instemming van en na uitgebreid overleg met klager. Klager heeft verweerder telefonisch medegedeeld dat hij niet in hoger beroep wenste te gaan, aldus – steeds – verweerder.

4.6 Verweerder betwist het causaal verband tussen zijn handelen en de (vermeend) door klager geleden schade.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 De raad overweegt dat een klacht ingevolge artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.2 Vast staat dat klager zich in februari 2013 voor een second opinion tot een andere advocaat heeft gewend. Bij e-mail van 11 februari 2013 is vervolgens aan klager bericht dat verweerder mogelijkerwijs steken heeft laten vallen bij de behandeling van het dossier. De raad neemt de datum van 11 februari 2013 aan als datum waarop klager kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van verweerder waarop de klacht betrekking heeft. Door vervolgens op 22 december 2015 een klacht in te dienen, is klager gebleven binnen de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudelijk

5.3 De raad stelt bij de inhoudelijke beoordeling van de klacht voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Op die grond dient een advocaat bij de behandeling van een zaak de regie te nemen en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.4 Het klachtdossier laat een beeld zien waarin verweerder gedurende langere tijd met een zekere regelmaat achter de financiële gegevens van klager is aangegaan teneinde een draagkrachtberekening te (laten) maken. Eerst in september 2012 heeft verweerder de benodigde stukken van de boekhouder van klager verkregen. Vast staat dat uit de financiële stukken duidelijk werd dat het cijfermatige bedrijfsresultaat in het jaar 2011 aanmerkelijk hoger was dan in de jaren daarvoor. Verweerder heeft op basis van de door hem ontvangen stukken een draagkrachtberekening laten maken door een extern administratiekantoor. Verweerder heeft aan het administratiekantoor uitsluitend de instructie meegegeven om bij de berekening uit te gaan van een gemiddelde van de afgelopen drie (boek)jaren.

5.5 De vraag daargelaten wat destijds in 2012 de tremanormen waren bij het opstellen van een draagkrachtberekening; van verweerder mocht in het kader van het voeren van de regie in de zaak worden verwacht dat hij de uitkomst van de draagkrachtberekening – die uitsluitend was gebaseerd op de gemiddelde winst van de drie voorgaande jaren – en vervolgens de procesrisico’s van het inbrengen van een dergelijke draagkrachtberekening zorgvuldig met klager had besproken. Met name de omstandigheid dat de berekende draagkracht een aanzienlijk hogere bijdrage dan verzocht mogelijk maakte, brengt mee dat een bespreking was aangewezen. Verweerder had naar het oordeel van de raad op dit punt, ook gezien zijn regietaak, in het belang van zijn cliënt naar eventuele alternatieven moeten zoeken en die aan zijn cliënt moeten voorleggen. Door dat niet te doen en de in zijn opdracht uitgevoerde draagkrachtberekening ‘één op één’, zonder eigen inhoudelijke beoordeling, aan de rechtbank toe te sturen, heeft verweerder niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Dat verweerder ter zitting nog heeft geprobeerd de rechter ervan te overtuigen dat van de door hem zelf ingediende draagkrachtberekening afgeweken diende te worden, doet aan het voorgaande niet af al was het alleen maar omdat de pleitnota – bij gebrek aan sprekende voorbeelden en een overtuigende toelichting – zeer mager is en onvoldoende de vinger op de zere plek legt.

5.6 Conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) gegrond is.

Klachtonderdeel b)

5.7 Vast staat dat een voormalig kantoorgenoot van verweerder klagers zaak heeft aangenomen. Op die kantoorgenoot rustte de verplichting de opdracht en de verdere condities aan klager te bevestigen. Dat dit niet is gebeurd, kan verweerder niet worden verweten.

5.8 Advocaten dienen weliswaar voor ogen te houden dat een regeling in der minne de voorkeur verdient boven een proces maar dat neemt niet weg dat niet iedere procedure zich leent voor een dergelijke regeling. De wederpartij dient bijvoorbeeld open te staan voor een minnelijke regeling. De raad kan op basis van het klachtdossier niet vaststellen of verweerder aanknopingspunten voor een minnelijk overleg onbenut heeft gelaten. Dat verweerder in de aanloop naar de zitting toe onzorgvuldig is geweest, is de raad onvoldoende gebleken. De enkele omstandigheid dat verweerder klagers e-mail van 4 september 2012 kennelijk niet schriftelijk heeft beantwoord, is daarvoor onvoldoende. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.9 Met klachtonderdeel c) maakt klager verweerder het verwijt dat hij klager niet heeft geadviseerd om in hoger beroep te gaan van de beschikking van 30 oktober 2012.

5.10 Het klachtdossier laat een beeld zien waarin verweerder klager meer dan eens op de hoger beroepstermijn heeft gewezen. Ook heeft verweerder de mogelijkheid van het indienen van een verzoek tot wijziging als alternatief voor een hoger beroep onder de aandacht van klager gebracht. Verweerder heeft in dit verband – onbetwist – gesteld dat klager niet in hoger beroep wenste te gaan. Vervolgens heeft verweerder tijdens de hoger beroepstermijn de belangenbehartiging neergelegd. De raad is onder die omstandigheden van oordeel dat niet van verweerder verlangd kon worden dat hij klager (meer inhoudelijk) zou adviseren omtrent een eventueel hoger beroep. Klachtonderdeel c) is mitsdien ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.11 Nadat klager een klacht over verweerder had ingediend bij het kantoor van verweerder heeft verweerder zijn aansprakelijkheidsverzekering ingeschakeld. Dat is een gebruikelijke gang van zaken. Het kan verweerder vervolgens niet worden verweten dat hij de instructies van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar heeft opgevolgd. Dat tussen de verzekeraars onderling discussie is ontstaan, die heeft geleid tot een radiostilte voor klager, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten. Ofschoon het beter ware geweest als verweerder klager duidelijker tussentijds had geïnformeerd dat hij niets kon betekenen omdat de zaak bij de verzekeraar lag. Uit het verhandelde ter zitting is wel gebleken dat klager lang in het ongewisse is gelaten. Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

5.12 De raad kan op grond van artikel 48b lid 1 Advocatenwet bepalen dat een advocaat de door hem veroorzaakte schade dient te vergoeden. Nu de raad zich echter niet uitlaat over het causaal verband – en dat verband overigens ook niet vaststaat – biedt het klachtdossier onvoldoende aanknopingspunten om een in artikel 48b lid 1 Advocatenwet bedoelde bijzondere voorwaarde te stellen.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft zonder goede reden nagelaten de (gevolgen van de) door het administratiekantoor gemaakte draagkrachtberekening met klager te bespreken alvorens de berekening bij de rechtbank in te dienen. Door de alimentatieberekening één op één in te dienen, heeft verweerder klagers procesbelangen onvoldoende behartigd. Dat is een wezenlijke tekortkoming in de kwaliteit van de dienstverlening.

6.2 Gelet op alle omstandigheden van het geval – waaronder de omstandigheid dat klager, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder, de jaarcijfers over 2011 veel te laat heeft aangeleverd waardoor het voor verweerder niet mogelijk was om inzicht te verkrijgen in de haalbaarheid van het te voeren verweer – acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2. De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2017 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

- op grond van artikel 50 sub h: het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen, hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam   

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres: Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof. Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl