ECLI:NL:TACAKN:2017:64 Accountantskamer Zwolle 16/2718 en 16/2719 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2017:64
Datum uitspraak: 02-10-2017
Datum publicatie: 02-10-2017
Zaaknummer(s): 16/2718 en 16/2719 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Deels niet-ontvankelijk i.v.m. zesjaarstermijn; deels ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met de nummers 16/2718  en 16/2719 Wtra AK van 2 oktober 2017 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

raadsman: mr. L. Hennink,

t e g e n

            1) drs. Y1,

            kantoorhoudende te [plaats2],

2) Y2,

            kantoorhoudende te [plaats3],

beiden accountant-administratieconsulent,

B E T R O K K E N E N ,

gemachtigde: [A].

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 18 november 2016 ingekomen klaagschrift van 16 november 2016 met bijlagen;

-        het op 13 januari 2017 ingekomen verweerschrift van dezelfde dag, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 21 april 2017 waar zijn verschenen klager in persoon, bijgestaan door mr. L. Hennink, advocaat te Rotterdam, en betrokkenen in persoon, bijgestaan door [A].

1.3       Klager en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene (1) is sinds [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het ledenregister van (thans) de Nba. Betrokkene (2) is sinds [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het ledenregister van (thans) de Nba. Betrokkenen zijn verbonden aan [B] Accountants en Belastingadviseurs.

2.2       Klager is samen met betrokkenen (al dan niet direct) aandeelhouder van [C] B.V.

2.3       Klager was samen met betrokkenen aandeelhouder van [D] Groep B.V. en heeft zijn aandelen op 30 oktober 2006 (productie 4 bij het verweerschrift) verkocht aan betrokkenen.

2.4       [D] Groep B.V. heeft vanaf de datum van de oplevering, doch uiterlijk vanaf 1 november 2002 een bedrijfsruimte aan de [adres] van [C] B.V. gehuurd (productie 2 bij het verweerschrift).

2.5       Op 19 mei 2007 heeft klager aan betrokkenen het volgende gemaild (productie 6a bij het verweerschrift):

“Prima idee en dringend nodig om eea spoedig kort te sluiten anders loop ik straks nogal ver achter met de huur en ik zou graag eventueel per halfjaar of liever nog per kwartaal bijdragen.

De volgende week komt mij echter slecht omdat ik in [land] zit en dus lijkt de laatste week van mei me gepast.

Lukt dat jullie ook? Bijvoorbeeld maandag 28e, woensdag 30e, donderdag 31e mei?

Hoor wel wat jullie past”.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klager gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkenen hebben bewust de administratie van [C] B.V. op foutieve wijze gevoerd, met als doel zichzelf te bevoordelen;

b. betrokkenen trachten hun onder a. vermelde malversaties te corrigeren door middel van een algemene vergadering van aandeelhouders.

3.3       Wat door of namens klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkenen gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.4       Klager heeft de onder 3.2.a vermelde klacht, naar het oordeel van de Accountantskamer, nader onderbouwd met een drietal verwijten:

a.         met ingang van 2008 is de huursom vanwege de huur door het accountantskantoor van [C] B.V. verlaagd;

b.         met ingang van 2007 is er huur berekend door [C] B.V. aan klager;

c.         met ingang van 2007 is de door [C] B.V. verschuldigde fee aan betrokkenen verhoogd.

4.5       Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer in behandeling worden genomen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.6       Gelet op de onder 4.5 vermelde termijnen en de feiten en omstandigheden van het geval, is de Accountantskamer van oordeel dat de klacht op dit onderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Accountantskamer neemt daarbij het volgende in aanmerking. Alle onder 4.4 verweten gedragingen van betrokkenen hebben meer dan zes jaar voordat de klacht is ingediend, plaatsgevonden. Daarenboven zijn, naar het oordeel van de Accountantskamer, meer dan drie jaren verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat die handelingen in strijd zouden zijn met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Betrokkenen hebben op dit laatste punt onweersproken gesteld dat klager ieder jaar de jaarrekeningen van [C] B.V. en de benodigde overzichten heeft ontvangen. Hieruit had klager tenminste de onder 4.4 verweten handelingen kunnen afleiden. Daarnaast blijkt uit de onder 2.6 vermelde e-mail van 19 mei 2007 dat klager reeds op dat moment op de hoogte was van het feit dat er aan hem huur zou worden berekend. Nu de Accountantskamer reeds op deze gronden beslist tot niet-ontvankelijkheid van dit klachtonderdeel, gaat zij voorbij aan al hetgeen betrokkenen hierover overigens hebben aangevoerd.

4.7       Wat betreft het tweede, onder 3.2.b vermelde, klachtonderdeel is de Accountantskamer van oordeel dat wat er overigens ook moge zijn van de kwalificatie malversaties, klager niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat betrokkenen deze op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze hebben willen en/of hebben weten te corrigeren door middel van het nader vastleggen van afspraken in een algemene vergadering van aandeelhouders. Nu klager niet is geslaagd te voldoen aan de op de op hem rustende bewijslast (4.3) zal de Accountantskamer dit klachtonderdeel reeds hierom ongegrond verklaren.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht zoals verwoord onder 3.2.a niet-ontvankelijk en

·       verklaart de klacht zoals verwoord onder 3.2.b ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. van Werkhoven, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2017.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.