ECLI:NL:TNORSHE:2016:35 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2016/44

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2016:35
Datum uitspraak: 17-10-2016
Datum publicatie: 25-10-2016
Zaaknummer(s): SHE/2016/44
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: BFT verwijt de notaris slechte financiële situatie, ontoereikende administratie en onvoldoende informeren van BFT. Alle klachtonderdelen gegrond. Op zichzelf beschouwd zouden de gegronde klachtonderdelen het opleggen van de maatregel van ontzetting uit het ambt kunnen rechtvaardigen. De kamer is evenwel van oordeel dat het opleggen van deze maatregel aan de inmiddels oud-notaris in het onderhavige geval te ver voert en dat dient te worden volstaan met het opleggen van de maatregel van berisping. De kamer heeft daarbij in aanmerking genomen dat de notaris al de nadelige gevolgen van zijn handelen heeft ondervonden. Zo is aan de notaris (op zijn verzoek) ontslag uit zijn ambt verleend. Verder is de notaris, nu hij is gedefungeerd, niet langer verantwoordelijk voor het voeren van een praktijk, waardoor van herhaling van het handelen in verband waarmee de klachten gegrond zijn verklaard, geen sprake kan zijn. De notaris heeft in dit verband ter zitting verklaard dat hij nooit meer het ambt van notaris wenst te bekleden. Wel wenst hij zijn carrière als kandidaat-notaris te kunnen voorzetten. De kamer heeft ook in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat sprake is geweest van excessieve uitgaven. Tot slot heeft de kamer in haar overwegingen betrokken dat de notaris in geval van een ontzetting uit het ambt ingevolge artikel 103 lid 8 Wna niet meer als waarnemer kan worden benoemd, waardoor zijn kansen om een inkomen te verwerven als kandidaat-notaris aanzienlijk worden verkleind. Gelet op de Beleidsregel integere beroepsuitoefening van de KNB van 10 juli 2013 zou hij wellicht zelfs in het geheel niet meer binnen het notariaat aan het werk kunnen komen. Deze mogelijke consequenties zouden de maatregel van ontzetting uit het ambt naar het oordeel van de kamer onevenredig zwaar maken

Klachtnummer    : SHE/2016/44

Datum uitspraak : 17 oktober 2016

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’S-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van

Bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT),

gevestigd te Utrecht,

gemachtigde: mevrouw mr. drs. B.N. Takken LL.M.,

tegen

notaris de heer mr. […] (hierna: de notaris), gevestigd te […].

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 31 mei 2016 heeft het BFT een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze klacht is op 1 juni 2016 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (verder: de kamer).

1.2.       De notaris heeft op de klacht geantwoord.

1.3.       De voorzitter van de kamer heeft de behandeling van de zaak verwezen naar de volle kamer.

1.4.       De kamer heeft de klacht behandeld op 19 september 2016. Namens het BFT zijn de heer

mr. R. Wisse en de heer M.J. Visch RA verschenen. Voorts is de notaris verschenen. Zij hebben hun standpunten toegelicht.

2.          De feiten

2.1.       De notaris heeft aanvankelijk een maatschap gevoerd met notaris mr. [A]. Deze maatschap is per 1 oktober 2014 beëindigd. De notaris heeft sinds 1 januari 2015 een kostenmaatschap gevoerd met notaris mr. [B].

2.2.       Het BFT heeft ingevolge artikel 110 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) op 6 februari 2015 een onderzoek ingesteld naar de financiële situatie van het notariskantoor en de notaris in privé. Aanleiding voor dit onderzoek waren het door de notaris gemelde liquiditeits- en vermogenstekort in privé en de beëindiging van de maatschap met notaris mr. [A]. Het BFT heeft op 26 januari 2016 rapport uitgebracht.

2.3.       De notaris is in de periode februari 2015 tot begin mei 2015 niet werkzaam geweest als gevolg van zijn opname in een gezondheidsinstelling.

2.4.       Het BFT heeft de notaris op 13 mei 2015 verzocht financiële gegevens over te leggen. Het BFT heeft de notaris op 5 juni 2015, 29 juni 2015 en 16 juni 2015 gerappelleerd. Op 21 juli 2015 heeft de notaris niet de door het BFT verzochte financiële gegevens toegezonden, maar financiële gegevens die al bij het BFT bekend waren. Vervolgens heeft het BFT de notaris nogmaals in de gelegenheid gesteld de verzochte financiële gegevens over te leggen. Het BFT heeft

op 31 juli 2015 de notaris wederom gerappelleerd. Op 10 augustus 2015 heeft de notaris telefonisch aangegeven dat hij de verzochte financiële gegevens niet kan overleggen, omdat hij zijn accountant niet kan betalen. Op 19 augustus 2016 heeft het BFT een afspraak gemaakt voor een onderzoek op

26 augustus 2016. Op 26 augustus 2016 waren de benodigde financiële gegevens niet aanwezig.

2.5.       Op 14 oktober 2015 heeft de notaris het BFT medegedeeld dat hij ontslag uit zijn ambt heeft verzocht in verband met de slechte financiële situatie die op korte termijn tot een faillissementsaanvraag zou kunnen leiden. De notaris heeft nadien dit verzoek ingetrokken.

2.6.       Op 11 april 2016 heeft het BFT een pré-tuchtrechtelijk gesprek met de notaris gevoerd.

Bij brief van 22 april 2016 is het besprokene - waaronder de toezeggingen van de notaris - bevestigd.  De notaris is zijn toezeggingen niet (tijdig) nagekomen.

2.7.       De notaris heeft nadien nogmaals ontslag uit zijn ambt aangevraagd. Dit ontslag is hem per 1 september 2016 verleend.

3.          De klacht en het verweer

3.1.       Het BFT verwijt de notaris het volgende:

1.    Niet kunnen voldoen aan financiële verplichtingen (kantoor en privé)

De liquiditeits- en solvabiliteitspositie van de notaris in privé is negatief en er bestaat geen inzicht in de liquiditeits- en solvabiliteitspositie van het notariskantoor. De notaris verkeert al geruime tijd in financiële problemen en er lijkt geen uitzicht op herstel op korte termijn. Een faillissement is niet ondenkbeeldig. Dit brengt mee dat de notaris redelijkerwijs moet verwachten dat dit ertoe kan leiden dat hij te eniger tijd niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

De notaris handelt hiermee in strijd met artikel 23 Wna juncto artikel 2 Administratieverordening, (de toelichting op) artikel 3 Reglement Verslagstaten 2010 en de algemene toelichting van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (hierna: Vbg 2011).

Het BFT voert in dit verband het volgende aan. De liquiditeitspositie van de notaris in privé bedroeg op 31 december 2013 € 262.983,-- negatief. De totale liquiditeitspositie van de notaris (privé en zakelijk) bedroeg op 31 december 2013 € 115.621,-- negatief. Het privé-vermogen van de notaris bedroeg op 31 december 2013 (na correctie voorziening latente AB-belang) € 1.025.000,-- negatief. Vanaf 1 oktober 2014 bestaat er geen inzicht in de financiële situatie van het notariskantoor, omdat de notaris ondanks herhaald verzoek de daarvoor benodigde gegevens

niet heeft verstrekt. De bewaringspositie is niet vast te stellen, omdat deze is vervat in de bewaringspositie van [notariskantoor B]. Het risico op benadeling van derden is evenwel klein, omdat de cliëntengelden worden beheerd door [notariskantoor B]. Deze constructie bevestigt wel de zeer zorgelijke financiële situatie bij de notaris, aldus het BFT.

De notaris heeft tijdens het onderzoek van het BFT een overzicht overgelegd waaruit de schuldpositie per 26 augustus 2015 blijkt. De totale schuldpositie op dit overzicht bedraagt  € 460.500,--. Uit het overzicht blijkt evenwel niet welke bedragen aan het notariskantoor en welke bedragen aan de notaris in privé moeten worden toegerekend. De notaris heeft naar zijn zeggen betalingsregelingen getroffen met zijn schuldeisers met uitzondering van [pensioenfonds]. De notaris heeft bij het BFT aangegeven dat hij niet meer kan voldoen aan zijn betalingsverplichtingen.

2.    Ontoereikende administratie

Er is sinds 1 oktober 2014 sprake van een ontoereikende financiële administratie.

De notaris handelt hiermee in strijd met artikel 24 Wna juncto artikel 1, 3 en 4 Administratieverordening.

Het BFT voert in dit verband het volgende aan. De notariële en financiële administratie van het notariskantoor wordt vanaf 1 oktober 2014 niet door de notaris bijgehouden. De door de notaris verrichte diensten worden sinds 1 oktober 2014 gefactureerd op naam van [notariskantoor B].

De administratie inzake de cliëntengelden en de debiteurenvorderingen worden beheerd door [notariskantoor B] en zijn opgenomen in de financiële administratie van [notariskantoor B]. Zodra cliënten het honorarium van de door de notaris verleende diensten hebben betaald, wordt dit aan de notaris uitbetaald na aftrek van een financiële vergoeding voor het gebruik van huisvesting, kantoororganisatie en personele bezetting van [notariskantoor B]. Sinds mei 2015 is de notaris in gesprek met een accountantskantoor over het opstellen en verwerken van de kantooradministratie.

De notaris heeft zowel tijdens het onderzoek als tijdens het pré-tuchtrechtelijk gesprek aangegeven dat hij de door het BFT verzochte financiële gegevens niet kan overleggen, omdat hij de factuur van de accountant niet kan voldoen. Ondanks het pré-tuchtrechtelijk gesprek heeft de notaris nog steeds geen werkzaamheden verricht om de financiële gegevens vast te leggen in de administratie.

Hiermee heeft de notaris niet voldaan aan de gegeven hersteltermijn en gehandeld in strijd met artikel 17 Wna jo artikel 2 Vbg 2011.  

3.    Nalaten indien jaar- en kwartaalcijfers bij het BFT

De notaris heeft de financiële jaargegevens over 2014 (notariskantoor en privé), alsmede de financiële kwartaalgegevens van het notariskantoor over de periode 1 oktober 2014 tot 1 april 2016 niet overgelegd. De notaris handelt hiermee in strijd met artikel 24 en 111a Wna, artikel 2 Administratieverordening, artikel 2 Regeling op het notarisambt en artikel 5:20 Algemene Wet Bestuursrecht.

3.2.       De notaris voert geen verweer tegen de klachtonderdelen. De notaris merkt op dat door een aantal (persoonlijke) redenen de omzet en winstgevendheid van zijn notarispraktijk sinds januari 2015 drastisch is afgenomen waardoor hij niet langer aan een aantal op hem, als notaris, rustende verplichtingen heeft kunnen voldoen. Omdat er geen reëel vooruitzicht is op verbetering, heeft de notaris ontslag uit het ambt verzocht. De notaris is voornemens om als kandidaat-notaris in dienst te treden bij [notariskantoor B] en zou graag waarnemingsbevoegd willen zijn.
 

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De kamer dient de handelwijze van de notaris te toetsen aan de in dat artikel omschreven tuchtnorm.

klachtonderdeel 1 (niet kunnen voldoen aan financiële verplichtingen (kantoor en privé) negatieve liquiditeit en solvabiliteit

4.2.       De stellingen van het BFT met betrekking tot het eerste klachtonderdeel staan, als niet betwist,

vast. Dit leidt tot de conclusie dat de notaris in strijd heeft gehandeld met artikel 23 Wna jo artikel 2 Administratieverordening en artikel 3 van het Reglement Verslagstaten 2010. De kamer zal het eerste klachtonderdeel dan ook gegrond verklaren.

klachtonderdeel 2 (ontoereikende administratie)

4.3.       De stellingen van het BFT met betrekking tot het tweede klachtonderdeel staan, als niet betwist, eveneens vast. Dit leidt tot de conclusie dat de notaris in strijd heeft gehandeld met artikel 24 Wna juncto artikel 1, 3 en 4 Administratieverordening, alsmede met artikel 17 Wna jo artikel 2 Vbg 2011. Daarmee is ook het tweede klachtonderdeel gegrond.

klachtonderdeel 3 (nalaten indien jaar- en kwartaalcijfers bij het BFT)

4.4.       Als niet betwist staat voorts vast dat de notaris het BFT ondanks herhaald verzoek niet tijdig heeft geïnformeerd. Dit is in strijd met artikel 111a Wna. Dit klachtonderdeel is eveneens gegrond.

maatregel

4.5.       Op zichzelf beschouwd zouden de gegronde klachtonderdelen het opleggen van de maatregel van ontzetting uit het ambt kunnen rechtvaardigen. De kamer is evenwel van oordeel dat het opleggen van deze maatregel aan de inmiddels oud-notaris in het onderhavige geval te ver voert en dat dient te worden volstaan met het opleggen van de maatregel van berisping. De kamer heeft daarbij in aanmerking genomen dat de notaris al de nadelige gevolgen van zijn handelen heeft ondervonden. Zo is aan de notaris (op zijn verzoek) ontslag uit zijn ambt verleend. Verder is de notaris, nu hij is gedefungeerd, niet langer verantwoordelijk voor het voeren van een praktijk, waardoor van herhaling van het handelen in verband waarmee de klachten gegrond zijn verklaard, geen sprake kan zijn. De notaris heeft in dit verband ter zitting verklaard dat hij nooit meer het ambt van notaris wenst te bekleden. Wel wenst hij zijn carrière als kandidaat-notaris te kunnen voorzetten.

De kamer heeft ook in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat sprake is geweest van excessieve uitgaven. Tot slot heeft de kamer in haar overwegingen betrokken dat de notaris in geval van een ontzetting uit het ambt ingevolge artikel 103 lid 8 Wna niet meer als waarnemer kan worden benoemd, waardoor zijn kansen om een inkomen te verwerven als kandidaat-notaris aanzienlijk worden verkleind. Gelet op de Beleidsregel integere beroepsuitoefening van de KNB van 10 juli 2013 zou hij wellicht zelfs in het geheel niet meer binnen het notariaat aan het werk kunnen komen. Deze mogelijke consequenties zouden de maatregel van ontzetting uit het ambt naar het oordeel van de kamer onevenredig zwaar maken.

5.          De beslissing    

verklaart de klacht gegrond;

legt de notaris de tuchtmaatregel van berisping op.

Deze beslissing is gegeven door mr. H.A.W. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr R.L.G.M. Steegmans, plaatsvervangend notaris lid, mr. M.A.M. Kessels, plaatsvervangend notaris lid, en mr. G.A.M. van Lith, plaatsvervangend belasting lid.

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2016 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.