ECLI:NL:TNORSHE:2016:24 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2016/9

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2016:24
Datum uitspraak: 18-07-2016
Datum publicatie: 05-09-2016
Zaaknummer(s): SHE/2016/9
Onderwerp: Ondernemingsrecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: De notaris heeft advies uitgebracht over op welke wijze , in de statuten en in wetgeving, in de samenstelling van het bestuur wordt voorzien . Klagers klagen over dit advies. Klagers zijn ontvankelijk in hun verzoek, omdat het advies van de notaris betrekking heeft op het lidmaatschap van een aantal bestuurders van klagers. Klacht is ongegrond.

Klachtnummer    : SHE/2016/9

Datum uitspraak : 18 juli 2016

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’S-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van

de heer dr. [B] namens [A] , gevestigd te […],

mevrouw mr. [E] namens [D], gevestigd te […],

tegen

notaris mr. […], gevestigd te […].

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 29 januari 2016 hebben klagers een klacht geformuleerd tegen de notaris.

Deze klacht is op 4 februari 2016 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (verder: de kamer).

1.2.       De notaris heeft op de klacht geantwoord.

1.3.       De voorzitter van de kamer heeft de behandeling van de zaak verwezen naar de volle kamer.

1.4.       De kamer heeft de klacht behandeld op 23 mei 2016. Verschenen zijn de heer [B] namens […] (hierna: [A]), mevrouw [F] namens [D] en de notaris.

Zij hebben hun standpunten toegelicht. Voorts waren aanwezig de heer [Q], die als medewerker verbonden aan het notariskantoor werkzaamheden in het dossier heeft verricht, alsmede mevrouw [C], secretaris van [A].

1.5.       Ter zitting is van de bevoegdheid van de heer [B] om als gemachtigde van [A] op te treden gebleken. De kamer heeft [D] in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen waaruit blijkt dat mevrouw [E] en mevrouw [F] bevoegd zijn om als gemachtigde van [D] op te treden. Mevrouw [F] heeft bij e-mailbericht (met bijlage) van 30 mei 2016 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Uit de overgelegde stukken blijkt van de bevoegdheid van mevrouw mr. [E] en mevrouw [F] om als gemachtigde van [D] op te treden.

2.          De feiten

2.1.       Bij akte houdende oprichting stichting van 10 april 2013 is de stichting […](hierna: [stichting I]) opgericht. Deze akte is voor de notaris verleden.

[stichting I] is een stichting van werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector Kunsteducatie en verricht activiteiten binnen de werkingssfeer van de CAO Kunsteducatie. De stichting wordt bestuurd door werkgevers- en werknemersorganisaties met gelijk gewicht aan stemmen. Het secretariaat van [stichting I] wordt uitgevoerd door [J].

2.2.       Tot 1 juli 2015 was de CAO Kunsteducatie 2014-2015 van kracht. Partijen bij deze CAO waren de werkgeversorganisatie [D] en de werknemersorganisaties [L] en [N]. Tussen deze partijen is een impasse ontstaan waardoor er ná 1 juli 2015 geen nieuwe CAO tot stand is gekomen. Sinds 1 juli 2015 is er een CAO tussen werkgeversorganisatie [D] en de werknemersorganisatie [A] van kracht.


2.3.       Het bestuur was begin 2015 als volgt samengesteld:

1. de heer […] (hierna: de heer [G]) namens de werkgeversorganisatie [D];

2. de heer […] (hierna: de heer [H]) namens werkgeversorganisatie [D];

3. de heer […] (hierna: de heer [O]) namens werknemersorganisatie [N];

4. Mevrouw [M] namens werknemersorganisatie [L].

De heer [O] is op 10 april 2015 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.

2.4.       Op 1 juli 2015 heeft werknemersorganisatie [A] mevrouw [C] (hierna: mevrouw [C]) en de heer [B] bindend voorgedragen als bestuurslid. De heer [H] heeft mevrouw [C] en de heer [B] vervolgens ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Mevrouw [M] en de heer [O] hebben hiertegen bezwaar gemaakt en hebben zich op het standpunt gesteld dat een bestuursbesluit is vereist voor de benoeming van mevrouw [C] en de heer [B] tot bestuurslid.

2.5.       Vervolgens is er een discussie ontstaan over de samenstelling van het bestuur.

2.6.       Bij brief van 21 september 2015 heeft de heer [K] van [J] aan de notaris opdracht tot advies gegeven omtrent de volgende vraag:

Op welke wijze wordt, in de statuten en in wetgeving, in de samenstelling van het bestuur van de Stichting [stichting I] voorzien? Hierbij doelen wij onder andere, maar niet uitsluitend, op de verhouding van de artikelen 3 lid 1, artikel 3 lid 11 en artikel 11. Hierbij dient de vraag wanneer een bestuurslidmaatschap formeel start en eindigt tevens aan de orde te komen.

Bij brief van 21 september 2015 heeft [J] de heren [H], [G], [O] en mevrouw [M] hiervan op de hoogte gebracht.

2.7.       Bij brief van 12 oktober 2015 heeft de notaris advies uitgebracht. Dit advies luidt als volgt:

“Geachte heer [K],

U heeft mij gevraagd om een advies inzake de benoeming van de bestuursleden van [stichting I]), met daarbij in ogenschouw genomen de uitleg van artikel 5 leden 1 en 11 en artikel 11 van de statuten van [stichting I], zulks mede met het oog op het gestelde in uw brief

van 21 september jl..

Uitleg statuten

De heersende opvatting in de literatuur ter zake de uitleg (van bepalingen) van statuten is dat deze uitleg in beginsel dient te geschieden aan de hand van een objectieve uitlegmethode. De nadruk ligt daarbij op de betekenis van de bewoordingen in het licht van de gehele tekst van de statuten. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven meer betekenis toe te kennen aan de zin zoals de partijen die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs op grond van elkaars verklaringen en gedragingen aan een

bepaling mogen toekennen.

Benoeming/ontslag bestuursleden stichting

In beginsel wordt de wijze van benoeming en ontslag van bestuursleden in de statuten geregeld (artikel 2:286 lid 4 sub c van het Burgerlijk Wetboek). Echter bevat de wet - naast deze interne regeling - in artikel 2:298 van het

Burgerlijk Wetboek een externe regeling voor het ontslag van bestuursleden van een stichting wanneer een verzoek daartoe aan de rechtbank wordt gedaan. Op basis van dit artikel kunnen “bestuursleden die iets doen of nalaten in strijd met de wet of statuten, dan wel zich schuldig maken aan wanbeheer, of niet of niet behoorlijk voldoen aan een door de voorzieningenrechter gegeven bevel op verzoek van het openbaar ministerie of iedere belanghebbende door de rechtbank worden ontslagen”(artikel 2:298 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, vrij geciteerd). De statuten van [stichting I] vermelden, voor zover hier relevant:

(...)

Artikel 5

Bestuur

1.   Het bestuur van de stichting bestaat uit een even aantal van ten minste vier

      (4) leden en is paritair samengesteld,

a.   van wie minimaal twee (2), met bindende voordracht, worden benoemd

            door het bestuur van de werkgeversorganisatie, betrokken bij de

            totstandkoming van de CAO Kunsteducatie, welke leden hierna

             werkgeversbestuursleden worden genoemd; en

       b.   van wie minimaal twee (2), met bindende voordracht worden benoemd,

            door de besturen van de werknemersorganisaties, betrokken bij de

            totstandkoming van de CAO Kunsteducatie, welke leden hierna

            werknemersbestuursleden worden genoemd.

2.   Aan werkgeverszijde worden vertegenwoordigers op bindende voordracht

       van de werkgeversorganisatie aangesteld. Aan werknemerszijde kunnen

      uitsluitend bezoldigd werknemers van de werknemersvereniging worden

      benoemd.

(...)

4.   De leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van twee (2)

       jaar.

      In tussentijds ontstane vacatures wordt voorzien door benoeming voor de

      duur van de resterende bestuursperiode van het zittende bestuur. Aftredende

      leden zijn terstond herkiesbaar.

(...)

7.   Mochten in het bestuur om welke reden dan ook één of meer leden

      ontbreken, dan vormen de overblijvende bestuursleden, mits het dan nog

      bestaande bestuur ten minste bestaat uit één werkgeversbestuurslid en één

       werknemersbestuurslid, niettemin een bevoegd bestuur, onverminderd de

      verplichting om zo spoedig mogelijk te voorzien in de vacature of vacatures.

(...)

11. Het lidmaatschap van een bestuurslid eindigt door:

      a. afloop van de periode van benoeming

      b. overlijden

      c. schriftelijk bedanken

      d. intrekking van het bestuurslidmaatschap door de organisaties welke het

      lid hebben benoemd.

(...)

Artikel 11

Onvoorziene gevallen

In onvoorziene gevallen beslist het bestuur.

Artikel 12

Overgangsbepaling

1.     In afwijking van het hiervoor bepaalde zal zolang het bestuur niet is

       samengesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, de stichting

       bij haar oprichting een bestuur kennen, bestaande uit één bestuurslid, te

       weten de heer [P], voornoemd.

2.   Dit artikel vervalt indien en zodra het bestuur is samengesteld met

       inachtneming van het bepaalde in artikel 5.

Bestuurssamenstelling artikel 5 lid 1

Het eerste bestuur werd bij de oprichting op 10 april 2013 gevormd door de heer [P] (zie artikel 12 van de statuten van [stichting I]). Volgens opgave van de Kamer van Koophandel (KvK) is het bestuur thans

samengesteld als volgt:

1. de heer [G] in functie per 10-04-2013 als bestuurslid namens werkgevers;

2. mevrouw [M] in functie per 01-01-2014 als bestuurslid namens werknemers;

3. de heer [H] in functie pet 01-01-2014 als bestuurslid namens werkgevers;

4. de heer [B] in functie per 01-07-2015 als bestuurslid namens werknemers;

5. mevrouw [C] in functie per 01-07-2015 als bestuurslid namens werknemers.

Hoe er over de samenstelling van het bestuur moet worden geoordeeld is afhankelijk van de feiten, waarbij ik uitga van de feiten voor zover mij deze bekend zijn. Om een eerste visie te kunnen geven zal ik uit gaan van aannames die ik uiteraard zal benoemen.

De statuten van [stichting I] bevatten specifieke regels en voorwaarden die de totstandkoming van het besluit tot herbenoeming van bestuursleden regelen. Uitgaande van de bindende voordracht dient het bestuur een voorgedragen bestuurslid te benoemen. Bij benoemingen in het verleden is telkens vanuit werkgeverszijde dan wel vanuit werknemerszijde een bindende voordracht verstrekt voor een te benoemen bestuurslid.

Artikel 5 lid 4 van de statuten van [stichting I] vermeldt dat alle bestuursleden benoemd worden voor een periode van maximaal twee jaar. De duur van de benoeming is dus gemaximeerd. Artikel 5 lid 11 onder a vermeldt bovendien dat het bestuurslidmaatschap van een bestuurslid eindigt na afloop van de periode van

benoeming. Ik begrijpt dat hiermee bedoeld wordt dat het bestuurslidmaatschap na voormelde twee jaar van rechtswege eindigt. Uit jurisprudentie blijkt dat het bestuurslidmaatschap van rechtswege eindigt, zeker daar waar een clausule als in artikel 5 lid 11 letter a. is opgenomen in de statuten, en waar geen

uitdrukkelijke herbenoeming heeft plaatsgevonden.

In het geval de heer [G] is herbenoemd (voor de periode na 10-04-2015) en op grond van de inschrijving van de heer [G] in het handelsregister van de KvK ga ik daar van uit, dan kan het niet zo zijn dat de bestuursleden 4 en 5 rechtsgeldig zijn benoemd aangezien er evenveel bestuursleden door werkgevers benoemd dienen te worden als door werknemers. Afhankelijk van of wel of niet herbenoeming heeft plaatsgevonden is de heer

[G] wel of geen bestuurslid. Indien de heer [G] wel is herbenoemd kan één van de onder 4. en 5. benoemde bestuursleden rechtsgeldig zijn benoemd.

Mevrouw [M] is benoemd per 01-01-2014 als werknemersvertegenwoordiger. Per diezelfde datum is de heer [H] als werkgeversvertegenwoordiger benoemd. Afhankelijk van wanneer de heer [O] als bestuurslid namens de werknemers is afgetreden heeft het er in ieder geval de schijn van dat tot op 10-04-2015 een geldig bestuur aanwezig is geweest. Op het moment dat het bestuurslidmaatschap van de heer [O] eindigde diende een nieuw lid namens de werknemers te worden benoemd om tot een geldig bestuur te kunnen komen.

Indien de heer [G] niet is herbenoemd dan diende per 10-04-2015 een nieuw lid namens de werkgevers te worden benoemd.

Wie er van de bestuursleden 4. en 5. eventueel geldig benoemd zijn hangt ook af van de omstandigheden en ook van de betrokkenheid van partijen, aangezien er naar ik begrepen heb een nieuwe CAO is afgesloten met een andere vakbond dan de vakbonden die betrokken zijn geweest bij de oprichting van [stichting I].

Om die benoeming te kunnen beoordelen dient duidelijk te zijn namens wie zij benoemd werden en of de heren [O] en [G] op dat moment nog bestuurslid waren of niet.

Daarnaast is er nog het punt dat er mogelijk twee CAO’s naast elkaar bestaan na 30-06-2015, zodat moet worden bekeken of er op de juiste wijze tot benoeming is overgegaan voor wat betreft de bestuursleden 4. en 5.

Daar zou artikel 11 van de statuten van [stichting I] uitkomst kunnen bieden, zij het dat een dergelijk besluit door de rechter getoetst kan worden.

Beëindiging bestuurslidmaatschap/bestuursbesluiten artikel 5 lid 11

Indien een bestuurslid niet is herbenoemd zullen bestuursbesluiten waarschijnlijk nietig zijn, indien er alsdan niet voldoende bestuursleden zijn. Aan deze besluiten, voor zover daarvan al kan worden gesproken, kleven dan

namelijk dermate fundamentele gebreken dat geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. Deze besluiten zijn non-existent.

Is het zo dat daarmee de genomen besluiten vanaf 10-04-2015 nietig zijn indien de heer [G] niet werd herbenoemd?

Dat is niet zeker, dat hangt weer van de feiten af, aangezien op grond van artikel 5 lid 7 van de statuten van [stichting I], de overblijvende bestuursleden, op voorwaarde dat er ten minste één werkgeversbestuurslid en één

werknemersbestuurslid overbleven, niettemin een geldig bestuur vormen.

Een probleem kan zich dan voordoen indien het resterende bestuur dat - na uitgebleven herbenoeming van de heer [G] en/of opstappen van de heer [O] - weliswaar een geldig bestuur bleef vormen, als tenminste werd voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 5 lid 7, een besluit heeft genomen met de

nietige stem van een niet herbenoemd bestuurslid. Wellicht is het zo dat een bestuursbesluit dat is genomen door een geldig bestuur en waarvan door dat bestuur is vastgesteld dat het geldig tot stand is gekomen, tot op tegenbewijs als een geldig genomen besluit heeft te gelden. Een belanghebbende partij die van mening is dat onterecht wordt uitgegaan van een geldig bestuursbesluit, kan de rechter het betreffende besluit laten toetsen.

Nieuwe benoemingen

Nieuwe benoeming van bestuursleden, zo ook de benoeming van de nieuw benoemde bestuursleden 4. en 5. behoeven de aandacht. Op grond van de statuten van [stichting I] lijken de benoemingen voorafgaand aan de

CAO die in juni 2015 tot stand is gekomen op juiste wijze geschied.

Bij nieuwe benoemingen dient gekeken te worden naar de eisen gesteld in artikel 5 lid 1 en 2 van de statuten van [stichting I]. Artikel 11 van de statuten geeft daarnaast aan dat in onvoorziene gevallen het bestuur beslist, ook hier is weer rechterlijke toetsing mogelijk. In eerste instantie zou het huidige bestuur dan (op basis van artikel 11 van de statuten van [stichting I]) kunnen aangeven hoe dat het bestuur vindt dat artikel 5 moet worden toegepast.

Mocht dit gewenst zijn dan ben ik uiteraard graag tot toelichting bereid.”

2.8.       Op 4 november 2015 heeft er een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij de notaris zijn advies

nader heeft toegelicht.

3.          De klacht en het verweer

3.1.       Klagers stellen zich op het standpunt dat de notaris partijdig en niet onafhankelijk heeft gehandeld. De klacht valt uiteen in tien klachtonderdelen, welke hierna puntsgewijs bij de beoordeling zijn uiteengezet.

3.2.       De notaris voert hiertegen verweer.

4.          De beoordeling

4.1.       Ingevolge artikel 99 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) kan een ieder met enig redelijk belang een klacht tegen een notaris indienen. Een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist. Ook een indirect of afgeleid belang van een klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Het advies van de notaris heeft betrekking op het lidmaatschap van een aantal bestuurders die door [D] en [A] zijn benoemd. Daarmee is het belang van klagers bij de onderhavige klacht voldoende gebleken.

4.2.       Op grond van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De kamer dient de handelwijze van de notaris

te toetsen aan de in dat artikel omschreven tuchtnorm.

4.3.       Zoals hiervoor onder de feiten is overwogen, heeft [J] aan de notaris opdracht tot advies gegeven omtrent de volgende vraag:

Op welke wijze wordt, in de statuten en in wetgeving, in de samenstelling van het bestuur van de Stichting [stichting I] voorzien? Hierbij doelen wij onder andere, maar niet uitsluitend, op de verhouding van de artikelen 3 lid 1, artikel 3 lid 11 en artikel 11. Hierbij dient de vraag wanneer een bestuurslidmaatschap formeel start en eindigt tevens aan de orde te komen.

Deze vraagstelling behelst de vraag hoe de akte van 10 april 2013 - welke akte voor de notaris is verleden - dient te worden uitgelegd. Uitgangspunt is dat een notaris zich jegens partijen terughoudend dient op te stellen als hem wordt gevraagd ‘zijn’ akte uit te leggen. Bij het opstellen van die akte trad hij op als onpartijdig adviseur en die onpartijdigheid houdt niet op als de akte eenmaal

is gepasseerd. Dit brengt mee dat de notaris ook bij de uitleg van de akte de belangen van alle partijen bij de akte onpartijdig en zorgvuldig dient te behartigen. De kamer stelt vast dat de werkgevers- en werknemersorganisaties geen partij bij deze akte waren. Dit laat echter onverlet dat de functie van de notaris in het rechtsverkeer hem onder bijzondere omstandigheden ook tot een zekere zorg voor de belangen van derden - waaronder klagers - verplicht. Deze zorgplicht is derhalve beperkt en binnen dit toetsingskader zal de kamer de klachtonderdelen dan ook moeten beoordelen.

klachtonderdeel 1

4.4.       Klagers verwijten de notaris in het eerste klachtonderdeel dat de notaris ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van het standpunt van mevrouw [M] dat voor de benoeming van nieuwe bestuursleden een formele bekrachtiging door het bestuur is vereist.

Klagers verwijzen in dit verband naar de brief van de notaris van 12 oktober 2015 waarin

het volgende staat vermeld: “Uitgaande van de bindende voordracht dient het

bestuur een voorgedragen bestuurslid te benoemen”. Klagers betogen dat er ook een ander standpunt mogelijk is, te weten: geen formele bekrachtiging door bestuur. Klagers hangen dit laatste standpunt aan.

4.5.       De notaris voert hiertegen verweer. De notaris verwijst naar artikel 5 lid 1 sub a en b van

de statuten waarin staat vermeld “van wie minimaal twee (2), met bindende voordracht worden benoemd”. Als er geen benoeming door het bestuur zou moeten volgen, dan had er wel gestaan “van wie minimaal twee (2) worden benoemd”, aldus de notaris.

Dit betekent dat een bindende voordracht door een partij die daartoe gerechtigd

is met zich kan brengen dat door het bestuur in voorkomende gevallen een

keuze gemaakt kan worden. Indien de voordracht slechts één persoon vermeldt, dient het bestuur

de genoemde persoon te benoemen. De notaris heeft nooit met mevrouw [M] van gedachten gewisseld of haar visie vernomen, aldus de notaris.

4.6.       De kamer overweegt als volgt. De enkele omstandigheid dat de notaris hetzelfde standpunt huldigt als mevrouw [M] betekent nog niet dat de notaris partijdig is. Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit volgt dat het advies van de notaris partijdig is.

Dat een andere uitleg van de akte mogelijk is, betekent nog niet dat de uitleg van de notaris onjuist is.

Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.                                                           

klachtonderdeel 2

4.7.     Klagers verwijten de notaris in het tweede klachtonderdeel dat de notaris geen onderzoek heeft gedaan naar de benoeming van de overige bestuursleden. Bij geen van de overige bestuursleden heeft een formele bekrachtiging door het bestuur plaatsgevonden.

4.8.     De notaris voert hiertegen verweer. De notaris stelt dat de opdracht van [J] slechts een beperkte vraag behelsde en dat onderzoek naar de bekrachtiging door het bestuur geen onderdeel van de opdracht vormde. De notaris heeft uitdrukkelijk melding gemaakt van het feit dat werd uitgegaan van de feiten voor zover deze bekend waren en van aannames die ook uitdrukkelijk in het advies werden benoemd. Indien gewenst had er aanvullend onderzoek gedaan kunnen worden. Van deze mogelijkheid is ook uitdrukkelijk melding gedaan aan [J]. De notaris heeft het probleem wel genoemd. De notaris verwijst in dit verband naar de volgende passage uit zijn advies:

    “Indien een bestuurslid niet is herbenoemd zullen bestuursbesluiten waarschijnlijk nietig zijn, indien er alsdan niet voldoende bestuursleden zijn. Aan deze besluiten, voor zover daarvan al kan worden gesproken, kleven dan namelijk dermate fundamentele gebreken dat geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. Deze besluiten zijn non-existent. Is het zo dat daarmee de genomen besluiten vanaf 10-04-2015 nietig zijn indien de heer [G] niet werd herbenoemd? Dat is niet zeker, dat hangt weer van de feiten af, aangezien op grond van artikel 5 lid 7 van de statuten van [stichting I], de overblijvende bestuursleden, op voorwaarde dat er ten minste één werkgeversbestuurslid en één werknemersbestuurslid overbleven, niettemin een geldig bestuur vormen.”

4.9.     De kamer is van oordeel dat de door [J] verstrekte opdracht niet meebrengt dat de notaris ook de (her)benoeming van de overige bestuursleden had dienen te onderzoeken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.                                                    

klachtonderdeel 3

4.10.     In het derde klachtonderdeel verwijten klagers de notaris dat hij in zijn advies heeft verzuimd te melden dat mevrouw [M] door haar gedrag een groot risico loopt op grond van artikel 2:298 BW te worden ontslagen. Klagers voeren in dit verband aan dat mevrouw [M] de bestuursvergaderingen niet heeft bijgewoond en dat zij zich ten onrechte op het standpunt stelt dat   mevrouw [C] en de heer [B] geen bestuursleden zijn zolang zij niet formeel bekrachtigt.

4.11.     De notaris voert hiertegen verweer. De notaris stelt dat hij niet op de hoogte was van de gedragingen van mevrouw [M] en dat [J] hem geen advies over de gedragingen van mevrouw [M] heeft gevraagd.

4.12.     Als niet weersproken staat vast dat de notaris niet op de hoogte was van de gedragingen van mevrouw [M]. Gelet hierop en gelet op de inhoud van de opdracht mocht de notaris volstaan met het wijzen op de mogelijkheid van ontslag door de rechtbank op grond van artikel 2:298 BW. De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

klachtonderdeel 4

4.13.     Klagers verwijten de notaris in het vierde klachtonderdeel dat - zo de kamer van oordeel is dat een formele bekrachtiging is vereist - de notaris heeft verzuimd te melden dat mevrouw [M] niets anders kan doen dan de bindende voordracht te bekrachtigen en dat de door mevrouw [M] gekozen tactiek (niet naar bestuursvergaderingen komen) geen enkel belang dient.

4.14.     De notaris voert hiertegen verweer en voert aan dat hij van [J] heeft begrepen dat de betrokken partijen een advocaat hebben ingeschakeld. De notaris stelt zich op het standpunt dat het op de weg van de advocaten had gelegen om partijen daarop te wijzen.

4.15.     De kamer verwijst naar hetgeen bij klachtonderdeel 3 is overwogen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

klachtonderdeel 5

4.16.     Klagers verwijten de notaris in het vijfde klachtonderdeel dat de notaris verzuimd heeft te vermelden dat de gronden waarop [J] heeft geweigerd om opdrachten uit te voeren onjuist zijn. Klagers voeren in dit verband aan dat [stichting I] de opdrachtgever van [J] is en niet de sociale partners.

4.17.     De notaris voert hiertegen verweer en stelt dat hij niet op de hoogte was van alle gegevens, zeker niet van de contractuele relatie tussen [J] en [stichting I] en/of de achterliggende partijen.

4.18.    Dit klachtonderdeel heeft geen betrekking op de uitleg van de akte van 10 april 2013.

Daarbij komt dat de door [J] aan de notaris verstrekte opdracht niet meebrengt dat de notaris nader behoefde in te gaan op de contractuele relatie tussen [J] en [stichting I] en/of de achterliggende partijen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.                                                            

klachtonderdeel 6

4.19.     In het zesde klachtonderdeel verwijten klagers - zo begrijpt de kamer - dat de notaris de term “even” te beperkt heeft geïnterpreteerd. Klagers voeren in dit verband het volgende aan. De notaris wijst er in zijn advies op dat het bestuur uit een even aantal leden dient te bestaan. Dit is, aldus klagers, evenwel geen harde eis. De term “even” moet worden geïnterpreteerd als “paritair”. Dat wil zeggen dat het stemgewicht van werkgevers en werknemers in het bestuur gelijk is. De notaris verzuimt deze alternatieve interpretatie te noemen.

4.20.     De notaris voert hiertegen verweer. De notaris geeft aan dat hij heeft geprobeerd weer te geven dat er als gevolg van de onbekendheid van een aantal gegevens een onzekere situatie is ontstaan. Het woord “paritair” laat de weg open voor discussie. De notaris stelt zich op het standpunt dat zijn uitleg overeind blijft gelet op de betekenis van “paritair” in het woordenboek Van Dale, te weten: “gelijkheid, gelijkgerechtigdheid” en “numeriek gelijke vertegenwoordiging”.

De notaris wijst er op dat hij in het gesprek van 4 november 2015 ook heeft aangegeven dat door numerieke ongelijkheid de pariteit doorbroken kan worden.

4.21.     Zoals bij klachtonderdeel 1 is overwogen betekent de omstandigheid dat een andere uitleg van de akte mogelijk is, nog niet dat de uitleg van de notaris onjuist is. De zorgplicht van de notaris jegens derden strekt niet zo ver dat de notaris in zijn advies deze andere uitleg had dienen te benoemen.

Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.                                                          


klachtonderdeel 7

4.22.     Klagers verwijten de notaris in het zevende klachtonderdeel dat hij heeft verzuimd erop te wijzen dat men zou kunnen betogen dat het bestuurslidmaatschap van mevrouw [M] al afliep op 10 april 2015, omdat zij is benoemd als opvolgster van mevrouw De Boer wier termijn op

10 april 2015 zou eindigen.

4.23.     De notaris voert hiertegen verweer. Of dit juist is, hangt af van de wijze van benoemen, aldus de notaris. De notaris stelt dat hij niet op de hoogte was van de wijze van benoemen. Dit maakte ook geen onderdeel uit van de opdracht.

4.24.     De kamer verwijst naar hetgeen bij klachtonderdeel 2 is overwogen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.                                                    

klachtonderdeel 8

4.25.     In het achtste klachtonderdeel verwijten klagers de notaris dat hij heeft verzuimd te melden

dat direct de weg van artikel 11 had kunnen worden gevolgd. Klagers voeren in dit verband het volgende aan. Zo de formele bekrachtiging door mevrouw [M] van nieuwe bestuursleden is vereist, heeft te gelden dat de termijn van mevrouw [M] in ieder geval op 31 december 2015 afloopt. Dat zou - uitgaande van de visie van mevrouw [M] en de notaris - betekenen dat er geen werknemersleden meer in het bestuur zijn. Dat brengt mee dat de werkgeversleden in het bestuur geen rechtsgeldige besluiten meer kunnen nemen en niets anders kunnen doen dan een beroep op artikel 11 “In onvoorziene gevallen beslist het bestuur.” en beslissen dat de door [A] benoemde bestuursleden wel degelijk rechtmatig bestuurder zijn. Anders houdt de stichting op te functioneren.

4.26.     De notaris voert hiertegen verweer. In het advies staat vermeld “Afhankelijk van wanneer de heer [O] als bestuurslid namens de werknemers is afgetreden heeft het er in ieder geval de schijn van dat

tot op 10-04-2015 een geldig bestuur aanwezig is geweest.” De notaris bedoelde daarmee duidelijk te maken dat er nog degelijk onderzoek diende plaats te hebben. Anders dan klagers is de notaris er niet zeker van dat artikel 11 een oplossing biedt voor de door klagers geschetste situatie. De notaris zou in die situatie de voorkeur geven aan een gang naar de rechter.

4.27.     Anders dan klagers is de kamer van oordeel dat de notaris een dergelijke conclusie niet behoefde te trekken. De kamer acht dit klachtonderdeel ongegrond.

klachtonderdeel 9

4.28.     Klagers verwijten de notaris dat hij doet voorkomen alsof de mogelijkheid bestaat dat de heer [O] nog bestuurslid is ten tijde van het advies. Klagers verwijzen naar de volgende passage in het advies: “(…) en of de heren [O] en [G] op dat moment nog bestuurslid waren of niet.”

De notaris doelt daarbij op 1 juli 2015 (bindende voordracht nieuwe bestuursleden).

Dit is in tegenspraak met zijn eerdere constatering dat de heer [O] niet meer bij de

Kamer van Koophandel staat ingeschreven.

4.29.     De notaris voert hiertegen verweer. De notaris betoogt dat een wijziging bij de Kamer van Koophandel niet altijd volledige zekerheid geeft over het al dan niet zijn van bestuurslid. De notaris bedoelde duidelijk te maken dat er nog degelijk onderzoek diende plaats te hebben.

4.30.     De kamer verwijst naar hetgeen bij klachtonderdeel 2 is overwogen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.                                                     

klachtonderdeel 10

4.31.     Klagers verwijten de notaris in het tiende klachtonderdeel dat de notaris er kennelijk mee akkoord is gegaan dat alleen tekst en uitleg wordt gegeven aan de leden van [stichting I] die begin 2015 in functie waren. De nieuwe bestuursleden zijn hiermee gepasseerd.

4.32.     De notaris voert hiertegen verweer. De notaris stelt dat [J] de notaris heeft uitgenodigd om een toelichting te komen geven op het advies. Het is niet de bedoeling van de notaris geweest om iemand buiten spel te zetten.

4.33.     De kamer stelt voorop dat het overleg van 4 november 2015 niet is geïnitieerd door de notaris, maar door [J]. De notaris is enkel uitgenodigd om een toelichting te komen geven op het advies. De zorgplicht van de notaris strekt onder deze omstandigheden niet zo ver dat de notaris [J] erop had moeten te wijzen dat ook de nieuwe bestuursleden belang hebben bij een toelichting op het advies. De kamer acht dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.    

Conclusie

4.34.     Gelet op het voorgaande zal de kamer de klacht ongegrond verklaren.

5.          De beslissing

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. W. Weerkamp, plaatsvervangend voorzitter, mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr J.L.G.M. Mertens, notaris lid, m r. R.L.G.M. Steegmans, plaatsvervangend notaris lid en mr. R.J.M.G. Oostveen, plaatsvervangend belasting lid.

Uitgesproken door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juli 2016 in aanwezigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.