ECLI:NL:TNORSHE:2016:21 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2015/106

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2016:21
Datum uitspraak: 18-07-2016
Datum publicatie: 05-09-2016
Zaaknummer(s): SHE/2015/106
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht over o.a. schending geheimhoudingsplicht. Ingevolge artikel 22 lid 1 Wna is de notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Voor het overige kan de geheimhoudingsplicht alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden doorbroken. Vast staat dat de notaris melding heeft gemaakt van mededelingen van erflater over “zwart geld” of “fiscaal niet verantwoord geld”. Anders dan de notaris is de kamer van oordeel dat deze mededelingen als toevertrouwd hebben te gelden. Desalniettemin acht de kamer gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval een doorbreking van de geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd, omdat de mogelijke aanwezigheid van “zwart geld” of “fiscaal niet verantwoord geld” de rechtspositie van de erfgenaam direct raakt. Het vorenstaande geldt eveneens voor klagers in de hoedanigheid van advocaten van de erfgenaam. Voor wat betreft het melding maken van vorenbedoelde mededelingen van erflater tegenover de deken overweegt de kamer als volgt. In artikel 94 lid 2 Wna wordt een uitzondering gemaakt op de geheimhoudingsplicht: “Ten behoeve van de uitoefening van de tuchtrechtspraak door de kamers voor het notariaat en het gerechtshof Amsterdam zijn de notaris en de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen ten opzichte van de kamers en het gerechtshof niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 22.” Achterliggende gedachte is dat een notaris zich moet kunnen verdedigen. Deze uitzondering geldt evenwel niet in het geval een notaris zelf een klacht heeft ingediend bij de deken van de orde van advocaten. De kamer komt dan ook tot de conclusie dat de notaris zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door aan de deken mededelingen te doen over hetgeen tussen de notaris en erflater is besproken. Maatregel van berisping.

Klachtnummer:      SHE/2015/106

Datum uitspraak:    18 juli 2016

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’S-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van

de heer mr. [X], advocaat te […], en

mevrouw mr. [Y], advocaat te […],

tegen

notaris mr. […], gevestigd te […].

De heer mr. [X] en mevrouw mr. [Y] worden hierna gezamenlijk aangeduid als klagers en afzonderlijk aangeduid als respectievelijk mr. [X] en mr. [Y]. Notaris mr. […] wordt hierna aangeduid als de notaris.

1.          De procedure

1.1.       Klagers hebben bij brief van 22 december 2015 een klacht geformuleerd tegen de notaris.

Deze klacht is op 29 december 2015 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat

(verder: de kamer).

1.2.       De notaris heeft op de klacht geantwoord.

1.3.       De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft de behandeling van de zaak verwezen

naar de volle kamer.  

1.4.       De kamer heeft nadien nog kennisgenomen van een brief (met bijlagen) van mevrouw […] hierna: [B]) gedateerd 12 mei 2016, welke brief zij heeft ingediend in de klachtzaken SHE 2015/96, SHE 2015/104 en de onderhavige klachtzaak. [B] is geen partij in de onderhavige klachtzaak. Desondanks is tussen partijen niet in geschil dat deze brief deel uitmaakt van deze klachtzaak.

1.5.       De kamer heeft de klacht behandeld op 23 mei 2016. Gelet op de onderlinge samenhang is deze klacht alstoen gevoegd behandeld met de klachten SHE 2015/96 en SHE 2015/104.

Verschenen zijn klagers, alsmede de notaris bijgestaan door mr. […]. Zij hebben hun standpunten toegelicht.

2.          De feiten

2.1.       Op 28 februari 2015 is de heer […] (hierna: erflater) overleden. Erflater heeft bij testament van 25 februari 2015 over zijn nalatenschap beschikt. Dit testament is voor de notaris verleden. Bij voormeld testament heeft erflater aan zijn vriendin mevrouw [C] (hierna: [C]) een aantal goederen gelegateerd en aan zijn nichten mevrouw […] (hierna: [...]) en [B], voornoemd, ieder € 5.000,-- gelegateerd. Onder de last tot afgifte van deze legaten heeft erflater de heer […] (hierna: [A]) tot enig erfgenaam benoemd. [A] is de broer van erflater en voornoemde nichten zijn de dochters van [A]. Voorts heeft erflater bij voormeld testament [A] en [C] tot gezamenlijke executeurs benoemd.

2.2.       Op 2 maart 2015 heeft er op het notariskantoor een bespreking plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig de notaris, [A], de partner van [A] en mevrouw mr. […] (hierna: de kandidaat-notaris). [A] heeft toen de nalatenschap zuiver aanvaard alsmede de benoeming tot executeur.

2.3.       Op 11 maart 2015 heeft er op het notariskantoor een bespreking plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig de notaris, [A], [B], [C], een adviseur van

[C] en de kandidaat-notaris. Mevrouw mr. […] is kandidaat-notaris van het notariskantoor. [C] heeft tijdens deze bespreking de benoeming tot executeur niet aanvaard. Van deze bespreking is een gespreksverslag opgemaakt. Hierin staat onder meer vermeld:

      “[A] geeft aan dat [erflater] de gewoonte had om grote sommen contant geld in of nabij zijn huis te bewaren. Voorts wordt gemeld dat er afgelopen twee jaren grote bedragen zijn opgenomen van de bankrekening van [erflater] (zie hierna).

[A] heeft een gesprek gehad met zijn accountant (verbonden aan […]) en die heeft hem er op gewezen dat er door de Belastingdienst vragen gesteld kunnen worden over de besteding van de opgenomen gelden. Indien hier geen duidelijke verklaring voor kan worden gegeven, loopt [A] het risico als erfgenaam met naheffingsaanslagen (eventueel vermeerderd met boetes) te worden geconfronteerd.

       [B] deelt mee dat zij graag in alle eerlijkheid het vermogen van [erflater] wil bespreken. [B] wil graag duidelijkheid over de volgende onderwerpen.

1.    Volgens haar is er binnen 180 dagen vóór het overlijden van [erflater] aan [C] een bedrag van € 100.000,-- geschonken.

2.    Er is volgens haar door [erflater] een bedrag ad € 70.000,-- aan haar en haar zuster [...] beloofd. Dit bedrag was afkomstig uit de nalatenschap van de dochter van [erflater] ([...]). Dit bedrag werd in contanten in een PVC-buis onder een tegel op de achterplaats van het huis bewaard.

3.    Volgens mededeling van [B] en [A] is in de afgelopen twee jaar circa

€ 200.000,-- opgenomen van een bankrekening van [erflater]. Het is hen niet duidelijk wat er met dit geld is gebeurd.

4.    [B] en [A] delen beiden mee dat [erflater] een kluis bij de [bank] had. Het is onduidelijk of er thans nog iets in de kluis ligt.
[C] geeft de volgende reacties:

Ad 1:

[C] ontkent dat aan haar de voormelde schenking is gedaan.

Ad 2:

[C] bevestigt het bestaan van de PVC-buis met contanten. Zij was er van op de hoogte dat dit bedrag door [erflater] was beloofd aan [...] en [B]. Zij heeft op uitdrukkelijk verzoek van [erflater] het bedrag onder zich genomen om te voorkomen dat het in verkeerde handen zou vallen. Zij had de intentie het af te geven aan [...] en [B] zodra het allemaal weer wat rustiger zou zijn. [C] deelt mee niet te weten welk bedrag in de PVC-buis werd bewaard.

Ad 3:

[C] deelt mee dat het haar ook niet bekend is wat [erflater] met de opgenomen bedragen heeft gedaan.

ad 4:

[C] deelt mee niet op de hoogte te zijn van de inhoud van de kluis.

Geconstateerd wordt dat zodra de verklaring van erfrecht voorhanden is, [A] zich toegang tot de kluis kan verschaffen.

[notaris] legt uit dat het contant geld van [erflater] juridisch van [A] is,

omdat [A] immers de enige erfgenaam is. De toezegging van [erflater] dat het geld in de PVC-buis na zijn overlijden voor [...] en [B] was bestemd, heeft juridisch geen enkele betekenis nu hier niets in het testament over is opgenomen.

[notaris] wijst er op dat indien sprake is van contant geld, dit ook door de executeur zal moeten worden opgegeven bij de belastingaangiften.

De executeur is verantwoordelijk voor correcte aangiften. De aangiften dienen “duidelijk, stellig en zonder voorbehoud” door de executeur te worden ingevuld. De executeur is voorts persoonlijk aansprakelijk voor het te betalen bedrag aan erfbelasting.

[A] geeft aan dat hij er grote bezwaren tegen heeft om belasting te betalen over geld dat hij niet heeft gekregen.

Beëdigde verklaring

[C] deelt mee bereid te zijn om met behulp van de heer […] onder ede een verklaring af te leggen betreffende haar vorenstaande mededelingen.

      Door [notaris] wordt voor de goede orde gewezen op de gevolgen van het afleggen van een onjuiste verklaring onder ede (het plegen van meineed).”

2.4.       Op 12 maart 2015 heeft de notaris de verklaring van erfrecht opgemaakt.

2.5.       Op 13 maart 2015 heeft [A] in aanwezigheid van de notaris de kluis geopend. De kluis was leeg.

2.6.       [A] heeft eind maart 2015 mr. [X] ingeschakeld.

2.7.       Op 1 april 2015 heeft de notaris een nota van € 2.949,68 aan [A] gezonden. Bij e-mailbericht van 6 april 2015 heeft [B] namens [A] bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de nota. In voormeld e-mailbericht staat onder meer vermeld:

      “ Declaraties alleen in opdracht van de testamentair executeur

(…) Verder verzoek ik u dringend alleen die zaken te declareren waar door mijn vader toestemming voor gegeven is. Dat geldt ook voor de Informatievragen of telefoongesprekken met of namens mevrouw [C].”

Bij e-mailbericht van 8 april 2013 heeft de notaris de nota gecrediteerd vanwege de jarenlange

zakelijke relatie met [A].

2.8.       Tussen [A] en [C] is een geschil gerezen over de omvang en de afgifte van de aanwezige contanten en sieraden. Hierover is gecorrespondeerd. [C] heeft advocaat mr. [Z] ingeschakeld.

2.9.       Bij brief van 21 april 2015 heeft de notaris [A] bericht dat - na telefonisch overleg met mr. [X] en mr. [Z] - een afspraak is gemaakt voor het in ontvangst nemen van de in het bezit van [C] zijnde contanten en sieraden en dat van deze in ontvangstname proces-verbaal zal worden opgemaakt. Voorts heeft de notaris bij deze brief bericht dat verdere werkzaamheden ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap alleen worden verricht op basis van voorschotnota’s:

      “Gelet op het door u - via de e-mail van uw dochter [B] van 6 april 2015 – ingenomen standpunt omtrent de betaling van de boedelkosten, deel ik u mee dat ons kantoor verdere werkzaamheden ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap alleen zal verrichten op basis van voorschotnota’s.

Alle werkzaamheden die ingevolge wetgeving, (tucht)rechtspraak of anderszins door een notaris bij de afwikkeling van een nalatenschap verricht dienen te worden – waaronder uitdrukkelijk ook begrepen (telefoon)gesprekken met de legataris, haar advocaat en/of adviseur – zullen aan de nalatenschap op basis van onderstaande tarieven in rekening worden gebracht:

      (…)

Indien u van mening bent dat bepaalde kosten voor rekening van derden dienen te komen, staat het u uiteraard vrij die aan de betreffende partij door te belasten.”

Bij voormelde brief is een voorschotnota van € 1.210,-- gevoegd.

2.10.     Op 22 april 2015 heeft de notaris € 40.000,-- aan contanten en een tweetal sieraden van

[C] in ontvangst genomen in het bijzijn van een tweetal getuigen waaronder de kandidaat-notaris. De notaris heeft hiervan proces-verbaal opgemaakt. Daarna heeft een bespreking tussen de notaris, de kandidaat-notaris, [B], de partner van [B], mr. [X] en mr. [Y] plaatsgevonden waarbij de notaris de sieraden aan mr. [X] heeft afgegeven. Voormeld bedrag aan contanten is op de derdengeldenrekening gestort.


2.11.     [A] heeft voormelde brief van 21 april 2016 en de voorschotnota op 23 april 2015 - dus ná de bespreking van 22 april 2015 - ontvangen.

2.12.     Mr. [X] en mr. [Z] hebben nadien gecorrespondeerd over de betaling van de voorschotnota van 21 april 2015, de lege kluis en over de aanwezigheid van overige contanten en sieraden.

2.13.     Bij brief van mr. [X] gedateerd 7 mei 2015 aan de notaris heeft mr. [X] bezwaar gemaakt tegen de voorschotnota van 21 april 2015, omdat [A] geen opdracht heeft gegeven voor het opstellen van het proces-verbaal en dit niet noodzakelijk was.

2.14.     Bij brief van 20 mei 2015 heeft de notaris mr. [X] bericht dat hij de voorschotnota van

21 april 2015 niet zal matigen:

       “(…)Door (de advocaat van) mevrouw [C] is mij nimmer een opdracht verstrekt tot het opstellen van een notarieel proces-verbaal.

      Uw fax-bericht van 21 april 2015 gericht aan de advocaat van mevrouw [C] is mij niet bekend. Ook van de brief van de (advocaat van) mevrouw [C] van 13 april 2015 heb ik van u of van uw cliënt nooit een kopie mogen ontvangen.

      Sterker nog, van de zijde van uw kantoor is diverse malen aangedrongen op een spoedige medewerking van mij aan de afdracht door mevrouw [C] via mijn kantoor van de onder haar berusting zijnde contante gelden welke aan de nalatenschap toebehoorden.

      In de telefonische contacten met uw kantoor is er geen geheim van gemaakt dat ik voornemens was deze afdracht vast te leggen in een notarieel proces-verbaal. Van de zijde van uw kantoor is nimmer aangegeven dat de erfgenaam het hier niet mee eens zou zijn.

       Uw stelling dat er nu opeens sprake zou zijn van kosten die onnodig zijn gemaakt, is voor mij dan ook onbegrijpelijk.

       Gelet op het feit dat er sprake was van een aanmerkelijk bedrag in contanten dat door erflater nimmer bij de Belastingdienst was aangegeven, was in casu het opstellen van een notarieel proces-verbaal naar mijn mening de enige juiste actie die van een zorgvuldig handelende boedelnotaris verwacht mocht worden.

       Indien ik uit uw brief moet begrijpen dat u van mening bent dat ik net zo goed mevrouw [C] had kunnen adviseren om het geld af te staan tegen afgifte van een “reçu”, ben ik het daar volstrekt mee oneens. Aangezien evident is dat hier sprake is van “zwart” geld, is de door u verwoorde gedachte dat een “reçu” wel voldoende zou moeten zijn bedenkelijk en wellicht zelfs klachtwaardig.

       Naar ik meen dient ook een advocaat naar vermogen te voorkomen dat “witwassen” wordt gefaciliteerd. Een boedelnotaris dient alle voor de afwikkeling van een nalatenschap noodzakelijke werkzaamheden te verrichten en daarbij niet alleen de belangen te behartigen van zijn opdrachtgever maar ook de gerechtvaardigde belangen van derden.

       Hiermee is uiteraard geheel in strijd dat een boedelnotaris alleen maar die werkzaamheden zou mogen verrichten waarvoor de executeur tevoren toestemming heeft gegeven. In verband hiermee is de stelling van uw cliënt, zoals verwoord in het door u aangehaalde e-mailbericht van zijn dochter, dat alleen de boedelkosten in rekening zouden mogen worden gebracht voor werkzaamheden waarvoor de executeur toestemming heeft gegeven, totaal onhoudbaar. Dat u dat standpunt ongeclausuleerd overneemt, vind ik opmerkelijk.

       De door mij ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] tot heden verrichte werkzaamheden zijn naar mijn mening geheel aan te merken als gebruikelijke werkzaamheden welke van een zorgvuldig handelende boedelnotaris verwacht mogen worden.

       Ik ben dan ook niet bereid om uw verzoek om een creditnota op te stellen voor mijn (voorschot)declaratie met nummer 301616 en om de werkzaamheden ter zake van het notariële proces-verbaal bij mevrouw [C] in rekening te brengen, te honoreren.

Ik zal de tot heden aan de afwikkeling van de nalatenschap verrichte werkzaamheden, voor zover niet onder voormelde voorschotdeclaratie vallende, aan uw cliënt in rekening brengen. Zoals in mijn brief van 21 april 2015 al aan uw cliënt bericht, staat het hem vrij kosten door te belasten aan derden, indien naar zijn mening een gedeelte van de kosten voor rekening van die derden dient te komen.(…)”

Bij voormelde brief is een nota van € 687,89 gevoegd.

2.15.     Vervolgens heeft er nog de navolgende correspondentie plaatsgevonden:

-      een brief van mr. [X] gedateerd 3 juni 2015 aan de notaris;

-      een brief van de notaris gedateerd 11 juni 2015 aan mr. [X];

-      een brief van mr. [X] gedateerd 10 augustus 2015 aan de notaris;

-      een brief van de notaris gedateerd 10 september 2015 aan mr. [X];

-      een e-mailbericht van [B] gedateerd 23 september 2015 aan de notaris.

2.16.     De notaris heeft op 9 september 2015 ten overstaan van notaris mr. […], gevestigd te […], een verklaring onder ede afgelegd. Deze verklaring behelst met name een reactie op een aantal uitlatingen en stellingen van mr. [X] en zijn kantoorgenoot mr. [Y].

2.17.     De notaris heeft op 22 september 2015 een tuchtklacht tegen de advocaten ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Breda-Middelburg. De deken heeft op 4 maart 2016 de notaris deels niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht de klacht voor het overige ongegrond verklaard.

3.         De klacht en het verweer

3.1.     Klagers verwijten de notaris het volgende:

1. De notaris heeft gehandeld in strijd met de integriteit en betrouwbaarheid die van een notaris

     verwacht mag worden, door onder meer:

     a.  [A] en klagers bij herhaling te beschuldigen van strafbare feiten (“zwart geld”,

           betrokkenheid bij en/of het faciliteren van “witwassen”) zonder deze beschuldigingen met  

          deugdelijk bewijs te onderbouwen;

     b.  zich bij herhaling en in strijd met de werkelijkheid voor te doen als “boedelnotaris”.

2. De notaris heeft werkzaamheden in rekening gebracht bij personen die niet zijn opdrachtgever zijn,

     althans werkzaamheden verricht zonder daartoe opdracht te hebben gekregen.

3. De notaris heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht jegens [A] onder meer door  

     [A] niet vooraf te informeren over de mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding.

4.        De notaris heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden.

5. De notaris heeft niet onafhankelijk en onpartijdig gehandeld in het tussen [A] en [C] gerezen geschil, althans ten minste de schijn van partijdigheid gewekt.

3.2.    De notaris voert hiertegen verweer.

4.        De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.     Ingevolge artikel 99 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) kan een ieder met enig redelijk belang een klacht tegen een notaris indienen. Een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van een klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid.

De kamer acht klagers ontvankelijk in (sub)klachtonderdeel 1 sub a voor zover dit toeziet op de bejegening door de notaris van klagers. De kamer acht klagers evenwel niet-ontvankelijk in dit (sub)klachtonderdeel voor zover dit toeziet op de bejegening door de notaris van [A].

De kamer acht klagers voorts ontvankelijk in klachtonderdeel 4, omdat dit klachtonderdeel eveneens betrekking heeft op de bejegening door de notaris van klagers.

De (sub)klachtonderdelen 1 sub b, 2, 3, en 5 hebben betrekking op de inhoudelijke aspecten van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Klagers hebben daarbij onvoldoende belang, omdat de inhoudelijke aspecten van de afwikkeling van de nalatenschap klagers niet op enigerlei wijze persoonlijk aangaan. De kamer acht klagers in deze klachtonderdelen niet ontvankelijk.

4.2.     Op grond van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De kamer dient de handelwijze van de notaris te toetsen aan de in dat artikel omschreven tuchtnorm.

Klachtonderdeel 1 sub a (beschuldiging strafbare feiten klagers)

4.3.     De kamer zal hierna alleen dat gedeelte van het (sub)klachtonderdeel en het verweer uiteenzetten en bespreken dat betrekking heeft op de bejegening door de notaris van klagers.

4.4.     Klagers verwijten de notaris dat hij klagers bij herhaling heeft beschuldigd van strafbare feiten

( betrokkenheid bij en/of het faciliteren van “witwassen”) zonder deze beschuldigingen met deugdelijk bewijs te onderbouwen. Klagers wijzen in dit verband onder meer op de brief van de notaris van 20 mei 2015 aan mr. [X] en de door de notaris bij de deken van de orde van advocaten ingediende klacht.

4.5.     De notaris betwist dat zijn uitlatingen nergens op zijn gebaseerd. Hij stelt - onder verwijzing naar zijn onder ede afgelegde verklaring - dat zijn uitlatingen zijn gebaseerd op:

a. uitlatingen van erflater;

b. uitlatingen van [A] waaronder “de gewoonte had grote sommen geld in en rond zijn huis te bewaren.” , welke uitlatingen zijn gedaan tijdens de besprekingen van 2 en 11 maart 2015. Hierbij was de kandidaat-notaris aanwezig. De notaris wijst ter onderbouwing op de verklaring van de kandidaat-notaris van 3 december 2015.

4.6.     De kamer overweegt als volgt. In de brief van de notaris van 20 mei 2015 aan mr. [X] staat – onder meer – het volgende vermeld:

     Aangezien evident is dat hier sprake is van “zwart” geld, is de door u verwoorde gedachte dat een

      “reçu” wel voldoende zou moeten zijn bedenkelijk en wellicht zelfs klachtwaardig.

Naar ik meen dient ook een advocaat naar vermogen te voorkomen dat “witwassen” wordt gefaciliteerd.”

In de door de notaris bij de deken van de orde van advocaten ingediende klacht staat – onder meer – het volgende vermeld:

       “Hierbij dien ik een drietal klachten in tegen mr. dr. [X] en mevrouw mr. [Y] (…), te weten:

1. (…)

2. het faciliteren van witwassen;

3. (…)”

(…)

“Door mij te verwijten ten onrechte de inontvangstname van een bedrag van € 40.000,-- in een notarieel proces verbaal te hebben vastgelegd en door het nalaten om de vorenbedoelde aangiften inkomstenbelasting van erflater op te vragen, lijken genoemde advocaten er geen moeite mee te hebben om “witwassen” te faciliteren.”

Uit de door de notaris gestelde uitlating van [A] volgt dat sprake is van de aanwezigheid van contante bedragen. Hieruit volgt nog niet dat sprake is van “zwart geld”. De notaris baseert zich echter ook op uitlatingen van erflater. De gemachtigde van klager heeft tijdens de bespreking van 11 maart 2015 een geluidsopname gemaakt en deze geluidsopname nadien schriftelijk uitgewerkt. Een gedeelte van deze schriftelijke uitwerking is overgelegd als bijlage 33. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

“Vanaf 49:53

[B]:                         maar ik heb precies gekeken wat er aan kasopnames zijn gedaan en er is

                             over een korte periode € 115.840,00 opgenomen. En dat staat allemaal WIT

                             geregistreerd, dan heb ik het over afgelopen jaar en dat is datgene waar de                             

                            belastingdienst moeilijk over gaat doen.”

Dit laatste ontkracht de juistheid van de uitlatingen van erflater slechts ten dele.

Evenmin beschikte de notaris destijds over financiële gegevens die tot een andere zienswijze hadden kunnen leiden. Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de notaris destijds ten onrechte heeft gesteld dat er een aanmerkelijk bedrag aan contanten was dat niet bij de belastingdienst zou zijn aangegeven. Dit laat evenwel onverlet dat de positie van de notaris in het rechtsverkeer meebrengt dat van de notaris mag worden verlangd dat indien hij een klacht bij de deken indient wegens het faciliteren van witwassen hij dit ook voldoende kan onderbouwen. De uitlatingen van erflater volstaan zonder nadere onderbouwing of toelichting daartoe niet.  De kamer zal klachtonderdeel 1 sub a dan ook gegrond verklaren.

Klachtonderdeel 4 (schending geheimhoudingsplicht)

4.7.    In het vierde klachtonderdeel verwijten klagers de notaris dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Klagers stellen in dat verband dat hetgeen tussen de notaris en erflater tijdens de bespreking van 25 februari 2015 is besproken onder de geheimhoudingsplicht van de notaris valt en dat de notaris daarover geen mededelingen aan derden - waaronder klagers - had mogen doen.

Klagers wijzen op de brief van de notaris van 11 juni 2015 aan mr. [X] waarin het volgende staat vermeld: “Het aanwezig zijn van niet bij de belastingdienst aangegeven vermogen is mij door de overledene reeds bij de bespreking ter zake van het opstellen van zijn testament medegedeeld.”

Klagers wijzen voorts op de brief van de notaris van 10 september 2015 aan mr. [X] waarin het volgende staat vermeld: “In casu is dit feit [de aanwezigheid van “zwart geld, toev. klagers] echter uitdrukkelijk gemeld (…) door de erflater in de bespreking voorafgaande aan het opstellen van zijn testament op 25 februari 2015 (…)..”

“De erflater heeft er in dat gesprek in het geheel niet geheimzinnig over gedaan dat de contanten en de Belgische liquiditeiten niet fiscaal verantwoord waren.”

Verder heeft de notaris volgens klagers in verband met de door hem ingediende tuchtklacht tegen klagers een beëdigde verklaring afgelegd waarin hij andermaal mededeling doet van diverse zaken die aan hem beweerdelijk door erflater zijn medegedeeld.

Indien en voor zover in het onderhavige geval sprake zou zijn van een uitzondering op de geheimhoudingsplicht, heeft, aldus klagers, te gelden dat de notaris [A] hierover

tijdig - vóór de zuivere aanvaarding - had moeten informeren.

4.8.       De notaris betwist dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

De notaris merkt in dit verband op dat een erfgenaam als rechtsopvolger onder algemene titel in alle rechten en verplichtingen van erflater treedt. Het niet melden aan de erfgenaam van door de erflater opgegeven voor de afwikkeling van een nalatenschap relevante financiële gegevens is, aldus de notaris, in strijd met hetgeen van een zorgvuldig handelend notaris verwacht mag worden. Volgens de notaris gelden deze gegevens dan ook niet als “toevertrouwd”.

Voor zover klagers willen betogen dat de notaris in een tuchtprocedure geen melding zou mogen maken van de mededelingen van erflater, merkt de notaris op dat ook voor leden van een tuchtcollege een geheimhoudingsplicht geldt en dat uitspraken van een tuchtcollege - voor zover deze al worden gepubliceerd - altijd worden geanonimiseerd. Van een “openbaar maken” van mededelingen van erflater is dus geen sprake, aldus de notaris.

4.9.       De kamer overweegt als volgt. Ingevolge artikel 22 lid 1 Wna is de notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Voor het overige kan de geheimhoudingsplicht alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden doorbroken.

Vast staat dat de notaris melding heeft gemaakt van mededelingen van erflater over “zwart geld” of “fiscaal niet verantwoord geld”. Anders dan de notaris is de kamer van oordeel dat deze mededelingen als toevertrouwd hebben te gelden. Desalniettemin acht de kamer gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval een doorbreking van de geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd, omdat de mogelijke aanwezigheid van “zwart geld” of “fiscaal niet verantwoord geld” de rechtspositie van de erfgenaam - [A] – direct raakt.

Het vorenstaande geldt eveneens voor klagers in de hoedanigheid van advocaten van [A].

Voor wat betreft het melding maken van vorenbedoelde mededelingen van erflater tegenover de deken overweegt de kamer als volgt. In artikel 94 lid 2 Wna wordt een uitzondering gemaakt op de geheimhoudingsplicht:

“Ten behoeve van de uitoefening van de tuchtrechtspraak door de kamers voor het notariaat en het gerechtshof Amsterdam zijn de notaris en de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen ten opzichte van de kamers en het gerechtshof niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 22.”

Achterliggende gedachte is dat een notaris zich moet kunnen verdedigen. Deze uitzondering geldt evenwel niet in het geval een notaris zelf een klacht heeft ingediend bij de deken van de orde van advocaten. De kamer komt dan ook tot de conclusie dat de notaris zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door aan de deken mededelingen te doen over hetgeen tussen de notaris en erflater tijdens de bespreking van 25 februari 2015 is besproken. De kamer acht dit tuchtrechtelijk laakbaar en zal dit klachtonderdeel gegrond verklaren.

Conclusie

4.10.     Gelet op het voorgaande zal de kamer (sub)klachtonderdeel 1 a voor zover dit betrekking heeft op de bejegening door de notaris van klager en klachtonderdeel 4 gegrond verklaren. De kamer acht de maatregel van berisping passend en geboden. Voor het overige zal de kamer klagers niet-ontvankelijk in hun klacht verklaren.

5.   De beslissing

verklaart (sub)klachtonderdeel 1 onder a voor zover dit toeziet op de bejegening door de notaris

van klagers en klachtonderdeel 4 gegrond en legt aan de notaris de maatregel van berisping op;

verklaart klagers voor het overige niet-ontvankelijk in hun klacht.

Deze beslissing is gegeven door mr. W. Weerkamp, plaatsvervangend voorzitter, mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr J.L.G.M. Mertens, notaris lid, m r. R.L.G.M. Steegmans, plaatsvervangend notaris lid en mr. R.J.M.G. Oostveen, plaatsvervangend belasting lid.

Uitgesproken door mr. H.A.W. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juli 2016 in aanwezigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.