ECLI:NL:TNORSHE:2016:20 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2015/96

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2016:20
Datum uitspraak: 18-07-2016
Datum publicatie: 05-09-2016
Zaaknummer(s): SHE/2015/96
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over het niet verstrekken van een opdracht, onjuiste beweringen, onjuiste voorstelling van zaken, schending zorgplicht, schending geheimhoudingsplicht en het wekken van de schijn van partijdigheid. Klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.

Klachtnummer:      SHE/2015/96

Datum uitspraak:    18 juli 2016

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’S-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van

de heer [A] (verder: klager), wonende te […],

gemachtigde: mevrouw [B],

tegen

notaris mr. […] (verder: de notaris), gevestigd te […].

1.          De procedure

1.1.       Klager heeft bij brief van 9 november 2015 een klacht geformuleerd tegen de notaris.

Deze klacht is op 11 november 2015 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat

(verder: de kamer).

1.2.       De notaris heeft op de klacht geantwoord.

1.3.       De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft de behandeling van de zaak verwezen

naar de volle kamer.  

1.4.       De kamer heeft nadien nog kennisgenomen van een brief (met bijlagen) van mevrouw [B] (hierna: [B]) gedateerd 12 mei 2016.

1.5.       De kamer heeft de klacht behandeld op 23 mei 2016. Gelet op de onderlinge samenhang is deze klacht alstoen gevoegd behandeld met de klachten SHE 2015/104 en SHE 2015/106.

Verschenen is klager en zijn gemachtigde mevrouw [B], alsmede de notaris bijgestaan door de heer mr. […]. Zij hebben hun standpunten toegelicht.

2.          De feiten

2.1.       Op 28 februari 2015 is de heer […] (hierna: erflater) overleden. Erflater heeft bij testament van 25 februari 2015 over zijn nalatenschap beschikt. Dit testament is voor de notaris verleden. Bij voormeld testament heeft erflater aan zijn vriendin mevrouw […] (hierna: [C]) een aantal goederen gelegateerd en aan zijn nichten mevrouw […] (hierna: […]) en mevrouw [B], voornoemd, ieder € 5.000,-- gelegateerd. Onder de last tot afgifte van deze legaten heeft erflater klager tot enig erfgenaam benoemd. Klager is de broer van erflater en voornoemde nichten zijn de dochters van klager. Voorts heeft erflater bij voormeld testament klager en [C] tot gezamenlijke executeurs benoemd.

2.2.       Op 2 maart 2015 heeft er op het notariskantoor een bespreking plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig de notaris, klager, de partner van klager en mevrouw […] (hierna: de kandidaat-notaris). Klager heeft toen de nalatenschap zuiver aanvaard alsmede de benoeming tot executeur.

2.3.       Op 11 maart 2015 heeft er op het notariskantoor een bespreking plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig de notaris, klager, [B], [C], een adviseur van [C] en de kandidaat-notaris […] van het notariskantoor. [C] heeft tijdens deze bespreking de benoeming tot executeur niet aanvaard. Van deze bespreking is een gespreksverslag opgemaakt. Hierin staat onder meer vermeld:

      “[A] geeft aan dat [erflater] de gewoonte had om grote sommen contant geld in of nabij zijn huis te bewaren. Voorts wordt gemeld dat er afgelopen twee jaren grote bedragen zijn opgenomen van de bankrekening van [erflater] (zie hierna).

[A] heeft een gesprek gehad met zijn accountant (verbonden aan […]) en die heeft hem er op gewezen dat er door de Belastingdienst vragen gesteld kunnen worden over de besteding van de opgenomen gelden. Indien hier geen duidelijke verklaring voor kan worden gegeven, loopt [A] het risico als erfgenaam met naheffingsaanslagen (eventueel vermeerderd met boetes) te worden geconfronteerd.

       [B] deelt mee dat zij graag in alle eerlijkheid het vermogen van [erflater] wil bespreken. [B] wil graag duidelijkheid over de volgende onderwerpen.

1.    Volgens haar is er binnen 180 dagen vóór het overlijden van [erflater] aan [C] een bedrag van € 100.000,-- geschonken.

2.    Er is volgens haar door [erflater] een bedrag ad € 70.000,-- aan haar en haar zuster […]beloofd. Dit bedrag was afkomstig uit de nalatenschap van de dochter van [erflater] ([…]). Dit bedrag werd in contanten in een PVC-buis onder een tegel op de achterplaats van het huis bewaard.

3.    Volgens mededeling van [B] en [A] is in de afgelopen twee jaar circa € 200.000,-- opgenomen van een bankrekening van [erflater]. Het is hen niet duidelijk wat er met dit geld is gebeurd.

4.    [B] en [A] delen beiden mee dat [erflater] een kluis bij de [bank] had. Het is onduidelijk of er thans nog iets in de kluis ligt.
[C] geeft de volgende reacties:

Ad 1:

[C] ontkent dat aan haar de voormelde schenking is gedaan.

Ad 2:

[C] bevestigt het bestaan van de PVC-buis met contanten. Zij was er van op de hoogte dat dit bedrag door [erflater] was beloofd aan […] en [B]. Zij heeft op uitdrukkelijk verzoek van [erflater] het bedrag onder zich genomen om te voorkomen dat het in verkeerde handen zou vallen. Zij had de intentie het af te geven aan [..] en […] zodra het allemaal weer wat rustiger zou zijn. [C] deelt mee niet te weten welk bedrag in de PVC-buis werd bewaard.

Ad 3:

[C] deelt mee dat het haar ook niet bekend is wat [erflater] met de opgenomen bedragen heeft gedaan.

ad 4:

[C] deelt mee niet op de hoogte te zijn van de inhoud van de kluis.

Geconstateerd wordt dat zodra de verklaring van erfrecht voorhanden is, [A] zich toegang tot de kluis kan verschaffen.

[Notaris] legt uit dat het contant geld van [erflater] juridisch van [A] is, omdat [A] immers de enige erfgenaam is. De toezegging van [erflater] dat het geld in de PVC-buis na zijn overlijden voor […]en [B] was bestemd, heeft juridisch geen enkele betekenis nu hier niets in het testament over is opgenomen.

[notaris] wijst er op dat indien sprake is van contant geld, dit ook door de executeur zal moeten worden opgegeven bij de belastingaangiften.

De executeur is verantwoordelijk voor correcte aangiften. De aangiften dienen “duidelijk, stellig en zonder voorbehoud” door de executeur te worden ingevuld. De executeur is voorts persoonlijk aansprakelijk voor het te betalen bedrag aan erfbelasting.

[A] geeft aan dat hij er grote bezwaren tegen heeft om belasting te betalen over geld dat hij niet heeft gekregen.

Beëdigde verklaring

[C] deelt mee bereid te zijn om met behulp van […] onder ede een verklaring af te leggen betreffende haar vorenstaande mededelingen.

      Door [notaris] wordt voor de goede orde gewezen op de gevolgen van het afleggen van een onjuiste verklaring onder ede (het plegen van meineed).”

2.4.       Op 12 maart 2015 heeft de notaris de verklaring van erfrecht opgemaakt.

2.5.       Op 13 maart 2015 heeft klager in aanwezigheid van de notaris de kluis geopend. De kluis was leeg.

2.6.       Klager heeft eind maart 2015 advocaat mr. [X] ingeschakeld.

2.7.       Op 1 april 2015 heeft de notaris een nota van € 2.949,68 aan klager gezonden. Bij e-mailbericht van 6 april 2015 heeft [B] namens klager bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de nota. In voormeld e-mailbericht staat onder meer vermeld:

      “ Declaraties alleen in opdracht van de testamentair executeur

(…) Verder verzoek ik u dringend alleen die zaken te declareren waar door mijn vader toestemming voor gegeven is. Dat geldt ook voor de Informatievragen of telefoongesprekken met of namens mevrouw [C].”

Bij e-mailbericht van 8 april 2013 heeft de notaris de nota gecrediteerd vanwege de jarenlange

zakelijke relatie met klager.

2.8.       Tussen klager en [C] is een geschil gerezen over de omvang en de afgifte van de aanwezige contanten en sieraden. Hierover is gecorrespondeerd. [C] heeft advocaat mr. [Z] ingeschakeld.

2.9.       Bij brief van 21 april 2015 heeft de notaris klager bericht dat - na telefonisch overleg met

mr. [X] en mr. [Z] - een afspraak is gemaakt voor het in ontvangst nemen van de in het bezit van [C] zijnde contanten en sieraden en dat van deze in ontvangstname proces-verbaal zal worden opgemaakt. Voorts heeft de notaris bij deze brief bericht dat verdere werkzaamheden ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap alleen worden verricht op basis van voorschotnota’s:

      “Gelet op het door u - via de e-mail van uw dochter [B] van 6 april 2015 – ingenomen standpunt omtrent de betaling van de boedelkosten, deel ik u mee dat ons kantoor verdere werkzaamheden ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap alleen zal verrichten op basis van voorschotnota’s.

Alle werkzaamheden die ingevolge wetgeving, (tucht)rechtspraak of anderszins door een notaris bij de afwikkeling van een nalatenschap verricht dienen te worden – waaronder uitdrukkelijk ook begrepen (telefoon)gesprekken met de legataris, haar advocaat en/of adviseur – zullen aan de nalatenschap op basis van onderstaande tarieven in rekening worden gebracht:

      (…)

Indien u van mening bent dat bepaalde kosten voor rekening van derden dienen te komen, staat het u uiteraard vrij die aan de betreffende partij door te belasten.”

Bij voormelde brief is een voorschotnota van € 1.210,-- gevoegd.

2.10.     Op 22 april 2015 heeft de notaris € 40.000,-- aan contanten en een tweetal sieraden van

[C] in ontvangst genomen in het bijzijn van een tweetal getuigen waaronder de kandidaat-notaris. De notaris heeft hiervan proces-verbaal opgemaakt. Daarna heeft een bespreking tussen de notaris, de kandidaat-notaris, [B], de partner van [B], mr. [X] en mr. [Y] plaatsgevonden waarbij de notaris de sieraden aan mr. [X] heeft afgegeven. Voormeld bedrag aan contanten is op de derdengeldenrekening gestort.

2.11.     Klager heeft voormelde brief van 21 april 2016 en de voorschotnota op 23 april 2015 - dus ná de bespreking van 22 april 2015 - ontvangen.

2.12.     Mr. [X] en mr. [Z] hebben nadien gecorrespondeerd over de betaling

van de voorschotnota van 21 april 2015, de lege kluis en over de aanwezigheid van overige contanten en sieraden.

2.13.     Bij brief van mr. [X] gedateerd 7 mei 2015 aan de notaris heeft mr. [X] bezwaar gemaakt tegen de voorschotnota van 21 april 2015, omdat klager geen opdracht heeft gegeven voor het opstellen van het proces-verbaal en opstellen er van ook niet noodzakelijk was.

2.14.     Bij brief van 20 mei 2015 heeft de notaris mr. [X] bericht dat hij de voorschotnota van

21 april 2015 niet zal matigen:

       “(…) Door (de advocaat van) mevrouw [C] is mij nimmer een opdracht verstrekt tot het opstellen van een notarieel proces-verbaal.

      Uw fax-bericht van 21 april 2015 gericht aan de advocaat van mevrouw [C] is mij niet bekend. Ook van de brief van de (advocaat van) mevrouw [C] van 13 april 2015 heb ik van u of van uw cliënt nooit een kopie mogen ontvangen.

      Sterker nog, van de zijde van uw kantoor is diverse malen aangedrongen op een spoedige medewerking van mij aan de afdracht door mevrouw [C] via mijn kantoor van de onder haar berusting zijnde contante gelden welke aan de nalatenschap toebehoorden.

      In de telefonische contacten met uw kantoor is er geen geheim van gemaakt dat ik voornemens was deze afdracht vast te leggen in een notarieel proces-verbaal. Van de zijde van uw kantoor is nimmer aangegeven dat de erfgenaam het hier niet mee eens zou zijn.

       Uw stelling dat er nu opeens sprake zou zijn van kosten die onnodig zijn gemaakt, is voor mij dan ook onbegrijpelijk.

       Gelet op het feit dat er sprake was van een aanmerkelijk bedrag in contanten dat door erflater nimmer bij de Belastingdienst was aangegeven, was in casu het opstellen van een notarieel proces-verbaal naar mijn mening de enige juiste actie die van een zorgvuldig handelende boedelnotaris verwacht mocht worden.

       Indien ik uit uw brief moet begrijpen dat u van mening bent dat ik net zo goed mevrouw [C] had kunnen adviseren om het geld af te staan tegen afgifte van een “reçu”, ben ik het daar volstrekt mee oneens. Aangezien evident is dat hier sprake is van “zwart” geld, is de door u verwoorde gedachte dat een “reçu” wel voldoende zou moeten zijn bedenkelijk en wellicht zelfs klachtwaardig.

       Naar ik meen dient ook een advocaat naar vermogen te voorkomen dat “witwassen” wordt gefaciliteerd. Een boedelnotaris dient alle voor de afwikkeling van een nalatenschap noodzakelijke werkzaamheden te verrichten en daarbij niet alleen de belangen te behartigen van zijn opdrachtgever maar ook de gerechtvaardigde belangen van derden.

       Hiermee is uiteraard geheel in strijd dat een boedelnotaris alleen maar die werkzaamheden zou mogen verrichten waarvoor de executeur tevoren toestemming heeft gegeven. In verband hiermee is de stelling van uw cliënt, zoals verwoord in het door u aangehaalde e-mailbericht van zijn dochter, dat alleen de boedelkosten in rekening zouden mogen worden gebracht voor werkzaamheden waarvoor de executeur toestemming heeft gegeven, totaal onhoudbaar. Dat u dat standpunt ongeclausuleerd overneemt, vind ik opmerkelijk.

       De door mij ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] tot heden verrichte werkzaamheden zijn naar mijn mening geheel aan te merken als gebruikelijke werkzaamheden welke van een zorgvuldig handelende boedelnotaris verwacht mogen worden.

       Ik ben dan ook niet bereid om uw verzoek om een creditnota op te stellen voor mijn (voorschot)declaratie met nummer 301616 en om de werkzaamheden ter zake van het notariële proces-verbaal bij mevrouw [C] in rekening te brengen, te honoreren.

Ik zal de tot heden aan de afwikkeling van de nalatenschap verrichte werkzaamheden, voor zover niet onder voormelde voorschotdeclaratie vallende, aan uw cliënt in rekening brengen. Zoals in mijn brief van 21 april 2015 al aan uw cliënt bericht, staat het hem vrij kosten door te belasten aan derden, indien naar zijn mening een gedeelte van de kosten voor rekening van die derden dient te komen.(…)”

Bij voormelde brief is een nota van € 687,89 gevoegd.

2.15.     Vervolgens heeft er nog de navolgende correspondentie plaatsgevonden:

-      een brief van mr. [X] gedateerd 3 juni 2015 aan de notaris;

-      een brief van de notaris gedateerd 11 juni 2015 aan mr. [X];

-      een brief van mr. [X] gedateerd 10 augustus 2015 aan de notaris;

-      een brief van de notaris gedateerd 10 september 2015 aan mr. [X];

-      een e-mailbericht van [B] gedateerd 23 september 2015 aan de notaris.

2.16.     De notaris heeft op 9 september 2015 ten overstaan van notaris mr. […], gevestigd te […], een verklaring onder ede afgelegd. Deze verklaring behelst met name een reactie op een aantal uitlatingen en stellingen van mr. [X] en zijn kantoorgenoot mr. [Y].

2.17.     De notaris heeft op 22 september 2015 een tuchtklacht tegen de advocaten ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Breda-Middelburg. De deken heeft op 4 maart 2016 de notaris deels niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.

3.          De klacht en het verweer

3.1.      Klager verwijt de notaris - zakelijk weergegeven - het navolgende:

1.    De notaris heeft nota’s aan klager gestuurd voor werkzaamheden waartoe klager geen opdracht heeft gegeven;

2.    De notaris heeft meerdere keren aangegeven dat er in de nalatenschap van erflater een aanmerkelijk bedrag aan contanten was dat nooit bij de belastingdienst zou zijn aangegeven, terwijl de notaris daarvoor geen bewijs had;

3.    De notaris heeft meerdere keren bewust een verkeerde voorstelling van zaken gegeven;

4.    De notaris is tekortgeschoten in zijn zorgplicht;

5.    De notaris heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden;

6.    De notaris heeft de schijn van partijdigheid gewekt.

3.2.      De notaris voert hiertegen verweer.

4.            De beoordeling

4.1.          Op grond van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De kamer dient de handelwijze van de notaris te toetsen aan de in dat artikel omschreven tuchtnorm.

klachtonderdeel 1 (geen opdracht)

4.2.      In het eerste klachtonderdeel verwijt klager de notaris dat hij nota’s aan klager heeft gestuurd voor werkzaamheden waartoe klager geen opdracht heeft gegeven. Klager voert in dit verband aan dat hij geen opdracht heeft gegeven aan de notaris om het contant geld en de sieraden in ontvangst te nemen van [C]. Evenmin heeft hij opdracht gegeven tot het opmaken van een notarieel proces-verbaal van de in ontvangstneming door [C]. [C] had het contante geld in plaats daarvan ook kosteloos via een bankrekening kunnen overdragen. Voorts had [C] de sieraden kosteloos kunnen afgeven op het kantoor van mr. [X]. [C] zou dan een reçu ontvangen. [C] wilde dit niet en wilde het contante geld en de sieraden bij de notaris afgeven. Mr. [X] heeft [C] er uitdrukkelijk op gewezen dat de daaraan verbonden kosten voor rekening van [C] zouden komen. Desondanks heeft de notaris deze kosten ten laste van de nalatenschap gebracht. Het vorenstaande klemt, aldus klager, te meer nu hij bij brief van 6 april 2015 uitdrukkelijk heeft verzocht om alleen die werkzaamheden te declareren waarvoor toestemming is verleend door klager. Daarbij komt dat de nota’s te hoog zijn. Klager voert in dat verband aan dat uit de urenspecificatie blijkt dat zowel de notaris als de kandidaat-notaris dezelfde werkzaamheden hebben gedeclareerd. De aanwezigheid van de kandidaat-notaris bij de in ontvangstneming van het contante geld en de sieraden, bij het storten van het geld bij [bank] en bij het opstellen van het proces-verbaal is een keuze van de notaris geweest die voor zijn rekening dient te blijven, aldus klager.

4.3.      De notaris voert hiertegen verweer. De notaris betoogt  dat - afgezien van de discussie over wie de opdracht heeft verstrekt - het opstellen van een notarieel proces-verbaal de enige juiste handelwijze was die van een zorgvuldig handelend notaris kon worden verwacht. Het opstellen van het proces-verbaal was in het belang van de erfgenaam, zodat de notaris de daaraan verbonden kosten als boedelkosten heeft bestempeld.

De notaris stelt voorts dat hij destijds niet op de hoogte was van het standpunt van klager dat de kosten voor rekening van mevrouw [C] dienden te komen. Van de correspondentie tussen de advocaten was de notaris niet op de hoogte. De notaris wijst in dit verband op voormelde brief van

mr. [Z] van 12 november 2015 waarin - onder meer - het volgende staat vermeld:

“Op 29 april jl. zond mr. [X] mij een kopie van uw nota. Op 1 mei heb ik de verschuldigdheid daarvan door mijn cliënte gemotiveerd (zie bovenstaande) betwist en dat op 13 mei nog eens herhaald en benadrukt dat het volstrekt logisch was dat cliënte het depot op een neutrale plaats zou doen en niet bij de wederpartij zelf of bij mr. [X] als vertegenwoordiger van het belang van de partij die haar in haar beleving bemoeilijkt en ook dat het algemeen belang van de boedel er mee gediend is dat er een PV is. Ik heb

Mr. [X] verzocht U dienovereenkomstig te berichten en zou hij van mening blijven dat cliënte de nota zou moeten voldoen, ik U zou berichten zoals hiervoor aangegeven.”

De notaris erkent dat er geen schriftelijke opdracht tot het opstellen van het proces-verbaal is verstrekt. De notaris merkt in dit verband op dat het de gewoonte is van het notariskantoor om cliënten die al jarenlang van de diensten van het notariskantoor gebruik maken niet een schriftelijke opdrachtbevestiging te laten tekenen. Dit gold, aldus de notaris, ook voor klager die al vanaf 1973 gebruik maakte van de diensten van het notariskantoor. Afgezien daarvan leidt een mondelinge opdracht ook tot verschuldigdheid van de betaling van notariskosten. De notaris wijst in dat verband op de uitspraak van de Geschillencommissie Notariaat van 8 augustus 2014 met nummer 85346. De notaris wijst er op dat klager ook mondeling opdracht heeft gegeven tot het opstellen van de verklaring van erfrecht, het aanwezig zijn bij het openen van het safeloket en het entameren van een bespreking met [C].

Tot slot betwist de notaris dat de nota’s te hoog zijn. De declaraties zijn met een urenstaat onderbouwd en op een voor het notariaat gebruikelijk tarief gebaseerd. De notaris heeft klager meerdere malen gewezen op de mogelijkheid om dit voor te leggen aan de Geschillencommissie Notariaat, maar klager heeft daarvan geen gebruik gemaakt. 

4.4.       De kamer overweegt als volgt. Bij brief van mr. [Z] aan mr. [X] van 13 april 2015 heeft mr. [Z] aangegeven dat zij de notaris heeft gesproken om te komen tot een praktische afwikkeling. Zij heeft daarbij aangegeven dat [C] de zaken op het notariskantoor zal afgeven in het bijzijn van de notaris en dat de notaris een proces-verbaal zal opmaken. Vervolgens heeft de notaris en/of de kandidaat-notaris telefonisch contact gehad met zowel mr. [Z] en mr. [X] voor het maken van een afspraak voor de afgifte van de sieraden en de contanten. Gelet hierop mocht de notaris ervan uitgaan dat mr. [X] namens klager als executeur hem opdracht heeft gegeven tot het in ontvangst nemen van het contant geld en de sieraden. Dit te meer, nu de notaris er niet van op de hoogte was dat mr. [Z] en mr. [X] het niet eens waren over voor wiens rekening de daarmee gemoeide kosten dienden te komen. Het opmaken van een proces-verbaal komt de kamer in het onderhavige geval als redelijk en te verwachten voor. De kamer heeft daarbij mede in aanmerking genomen de dan bestaande slechte verhouding tussen klager en [C] en de grote onduidelijkheid omtrent de hoogte van de aanwezige contanten. Voor wat betreft de hoogte van de nota dient klager zich tot de Geschillencommissie Notariaat te wenden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 2 (onjuiste beweringen)

4.5.      Klager verwijt de notaris in het tweede klachtonderdeel dat hij meerdere keren heeft aangegeven dat er in de nalatenschap van erflater een aanmerkelijk bedrag aan contacten was dat nooit bij de belastingdienst zou zijn aangegeven, terwijl de notaris daarvoor geen bewijs had.

Klager wijst in dit verband op de brief van de notaris van 20 mei 2015 aan mr. [X] waarin het volgende staat vermeld:

1.    “Gelet op het feit dat er sprake was van een aanmerkelijk bedrag in contanten dat door erflater nimmer bij de belastingdienst was aangegeven.”

2.    “(…) evident is dat hier sprake is van “zwart” geld (…)”

3.    Naar ik meen dient ook een advocaat naar vermogen te voorkomen dat “witwassen” wordt gefaciliteerd.

4.6.       De notaris betwist dat zijn uitlatingen nergens op zijn gebaseerd. Hij stelt - onder verwijzing naar zijn onder ede afgelegde verklaring - dat zijn uitlatingen zijn gebaseerd op:

a. uitlatingen van erflater;

b. uitlatingen van klager waaronder dat erflater “de gewoonte had grote sommen geld in en rond zijn huis te bewaren.” , welke uitlatingen zijn gedaan tijdens de besprekingen van 2 en 11 maart 2015. Hierbij was kandidaat-notaris aanwezig. De notaris wijst ter onderbouwing op de verklaring van de kandidaat-notaris van 3 december 2015.

4.7.       De kamer overweegt als volgt.

Uit de door de notaris gestelde uitlating van klager volgt dat sprake is van de aanwezigheid van contante bedragen. Hieruit volgt nog niet dat sprake is van “zwart geld”. De notaris baseert zich echter ook op uitlatingen van erflater. De gemachtigde van klager heeft tijdens de bespreking van 11 maart 2015 een geluidsopname gemaakt en deze geluidsopname nadien schriftelijk uitgewerkt. Een gedeelte van deze schriftelijke uitwerking is overgelegd als bijlage 33. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

“Vanaf 49:53

[B]:                        maar ik heb precies gekeken wat er aan kasopnames zijn gedaan en er is

                             over een korte periode € 115.840,00 opgenomen. En dat staat allemaal WIT

                             geregistreerd, dan heb ik het over afgelopen jaar en dat is datgene waar de                             

                            belastingdienst moeilijk over gaat doen.”

Dit laatste ontkracht de juistheid van de uitlatingen van erflater slechts ten dele.

Evenmin beschikte de notaris destijds over financiële gegevens die tot een andere zienswijze hadden kunnen leiden. Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de notaris destijds ten onrechte heeft gesteld dat er een aanmerkelijk bedrag aan contanten was dat nooit bij de belastingdienst zou zijn aangegeven. De kamer zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Het faciliteren van witwassen is geen zelfstandig klachtonderdeel en heeft bovendien geen betrekking op klagers, zodat de kamer dit in de onderhavige klachtzaak onbesproken zal laten.

Klachtonderdeel 3 (verkeerde voorstelling van zaken)

4.8.      Klager verwijt de notaris in het derde klachtonderdeel dat hij meerdere keren bewust een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Klager voert in dit verband aan dat de notaris meerdere keren heeft aangegeven dat hij boedelnotaris in de nalatenschap van erflater was, terwijl hij zich als betrokken notaris had ingeschreven.

4.9.       De notaris betoogt dat klager zelf inconsistent is geweest. Aanvankelijk heeft klager gesteld dat de notaris boedelnotaris was en klager is daarop nadien weer teruggekomen. De notaris wijst in dit verband op de brieven van mr. [X] van 7 mei 2015 en 3 juni 2015.

De notaris vindt het nog veel kwalijker dat nadat hij in zijn brief van 11 juni 2015 heeft aangegeven dat hij niet als boedelnotaris stond ingeschreven mr. [X] de notaris is blijven verwijten dat hij als boedelnotaris stond ingeschreven. De notaris betoogt dat het op de weg van klager had gelegen om na de brief van de notaris van 11 juni 2015 nog eens nadere schriftelijke informatie in te winnen bij de rechtbank.

4.10.     De kamer overweegt als volgt.

De notaris heeft zich op 13 maart 2015 als betrokken notaris ingeschreven in het boedelregister.

Bij brief van 7 mei 2015 heeft mr. [X] onder meer het volgende aan de notaris geschreven:

Op zichzelf geldt dat u in hoedanigheid van boedelnotaris bevoegd bent om (noodzakelijke) kosten voor afwikkeling van de boedel ten laste van de nalatenschap te brengen.”

Bij brief van 20 mei 2015 heeft de notaris vervolgens - onder meer - het volgende aan mr. [X] geschreven:

“Gelet op het feit dat er sprake was van een aanmerkelijk bedrag in contanten dat door erflater nimmer bij de Belastingdienst was aangegeven, was in casu het opstellen van een notarieel proces-verbaal naar mijn mening de enige juiste actie die van een zorgvuldig handelende boedelnotaris verwacht mocht worden.

(…)

De door mij ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] tot heden

verrichte werkzaamheden zijn naar mijn mening geheel aan te merken als gebruikelijke werkzaamheden welke van een zorgvuldig handelende boedelnotaris verwacht mogen worden.”

Bij brief van 3 juni 2015 heeft mr. [X] onder meer het volgende aan de notaris geschreven:

“Dit klemt te meer, nu telefonische navraag bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geleerd dat u zich op 13 maart j.l. - met andere woorden: direct na voornoemde bespreking - als boedelnotaris ter zake de nalatenschap van wijlen de heer [erflater] heeft doen inschrijven. U heeft hier wederom zonder wetenschap en/of instemming van cliënt geacteerd.”

Bij brief van 11 juni 2015 heeft de notaris vervolgens - onder meer - het volgende aan mr. [X] geschreven:

“Gelet op voormelde verzoeken van uw cliënt aan mij kon ik er mijns inziens in alle redelijkheid vanuit gaan dat hij mij als boedelnotaris heeft ingeschakeld”

en

“Waarom zouden wij dat hebben moeten doen als wij geen boedelnotaris waren?”

en

“Uit de voormelde door uw cliënt ondertekende verklaring blijkt expliciet dat de executeur bevoegd was om een boedelnotaris aan te wijzen. Uw cliënt heeft mij mijns inziens ondubbelzinnig als zodanig aangewezen.”

en

“Gezien het slot van (…) uw brief zal ik mijn werkzaamheden als boedelnotaris beëindigen.”

en

“Een notaris die een verklaring van erfrecht afgeeft, is verplicht om zich bij de rechtbank als bij de nalatenschap betrokken notaris in te schrijven. De suggestie dat dit niet zou hebben gekund zonder instemming van uw cliënt berust op een misverstand, aangezien het hier het nakomen van een wettelijke verplichting (artikel 4:186 lid 2 BW) betreft.”

Gebleken is dat de door de rechtbank Zeeland-West Brabant telefonisch aan mr [X] gegeven informatie over de inschrijving van de notaris in het boedelregister onjuist was: de notaris was in het boedelregister ingeschreven als betrokken notaris en niet als boedelnotaris.        

Uit voormelde correspondentie leidt de kamer af dat mr. [X] ook aanvankelijk in de veronderstelling verkeerde dat de notaris boedelnotaris was en dat de notaris in deze onjuiste veronderstelling is meegegaan. De positie van de notaris in het rechtsverkeer brengt mee dat hij duidelijkheid dient te scheppen met betrekking tot zijn positie (betrokken notaris of boedelnotaris). Het had op de weg van de notaris gelegen om na de ontvangst van de brief van mr. [X] van 7 mei 2015 aan mr. [X] kenbaar te maken dat hij geen boedelnotaris was. Uit de overgelegde stukken blijkt evenwel niet dat de notaris bewúst een verkeerde voorstelling heeft gegeven. Dat de rechtbank zich bij verificatie door mr. [X] in de hoedanigheid van de notaris heeft vergist, kan niet aan de notaris worden tegengeworpen. De kamer zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

De kamer heeft daarbij in aanmerking genomen dat klager door deze onjuiste voorstelling van zaken niet in zijn belangen is geschaad. De kamer verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 4.4. waarin ter zake van de afgifte van de contanten en sieraden een deelopdracht van klager aan de notaris als betrokken notaris is aangenomen.   

Klachtonderdeel 4 (tekortgeschoten in zorgplicht)

4.11.     In het vierde klachtonderdeel verwijt klager de notaris dat hij is tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Klager voert in dat verband aan dat de notaris hem niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid tot beneficiaire aanvaarding of tot het verwerpen van de nalatenschap ten gunste van de kinderen van klager. Klager stelt dat de notaris meerdere malen heeft gezegd dat - gelet op de hypotheekvrije woning - de nalatenschap niet negatief kon worden en dat de notaris hem heeft geadviseerd zuiver te aanvaarden. Klager heeft dit advies gevolgd en op 2 maart 2015 zuiver aanvaard.

Het niet informeren klemt te meer, nu de notaris ervan op de hoogte was dat erflater geld had dat niet bij de belastingdienst was opgegeven en er dus een belastingclaim zou kunnen volgen.

4.12.     De notaris betwist dat hij klager heeft geadviseerd om de nalatenschap zuiver te aanvaarden. De beslissing van klager om de nalatenschap zuiver te aanvaarden is een geheel eigen keuze van klager zelf geweest op basis van de naar zijn zeggen volledig bekende financiële stand van zaken van erflater. De notaris verwijst in dit verband naar zijn afgelegde beëdigde verklaring en de verklaring van de kandidaat-notaris. Het enkele feit dat er zwart geld aanwezig is behoeft nog niet tot een verplichte beneficiaire aanvaarding te leiden. De notaris merkt in dit verband op dat ingevolge het

op de sterfdag van erflater geldende beleid van de belastingdienst erfgenamen die onverwijld na het overlijden niet eerder fiscaal aangegeven vermogensbestanddelen alsnog aangaven, niet zouden worden geconfronteerd met (vergrijp)boeten.  Daarnaast is in de door klager ondertekende verklaring van 2 maart 2015 melding gemaakt van het feit dat de executeur - ook in geval van beneficiaire aanvaarding - in privé hoofdelijk aansprakelijk is voor de erfbelasting, aldus de notaris.

4.13.    De kamer constateert dat de lezingen van partijen over hetgeen tijdens de bespreking van

2 maart 2015 is besproken, uiteenlopen. Nu de feitelijke toedracht onvoldoende kan worden vastgesteld, zal de kamer dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 5 (schending geheimhoudingsplicht)

4.14.     In het vijfde klachtonderdeel verwijt klager de notaris dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Klager stelt in dat verband dat de notaris aan klager kenbaar heeft gemaakt wat erflater hem in vertrouwen heeft verteld. Klager wijst op de brief van de notaris van 11 juni 2015 aan

mr. [X] waarin het volgende staat vermeld: “Het aanwezig zijn van niet bij de belastingdienst aangegeven vermogen is mij door de overledene reeds bij de bespreking ter zake van het opstellen van zijn testament medegedeeld.”

Klager wijst voorts op de brief van de notaris van 10 augustus 2015 aan mr. [X] waarin het volgende staat vermeld: “In dit gesprek is aan de orde gekomen dat er naast een hypotheekvrije woning sprake was van de aanwezigheid van een aanmerkelijk bedrag in contanten en ook de aanwezigheid van een aanmerkelijk bedrag aan liquide middelen in België, welk liquide middelen de erflater meedeelde zo spoedig mogelijk te willen opnemen. De afspraak met de betreffende bankmedewerker was volgens zijn mededeling al gemaakt.” en “De erflater heeft er in dat gesprek in het geheel niet geheimzinnig over gedaan dat de contanten en de Belgische liquiditeiten niet fiscaal verantwoord waren.”

Voorts voert klager in dit verband aan dat de notaris op 9 september 2015 bij een notaris in […] een beëdigde verklaring heeft laten opmaken waarin hij eveneens mededelingen heeft gedaan omtrent hetgeen erflater tegenover hem heeft verklaard. Deze verklaring heeft de notaris vervolgens openbaar gemaakt door deze over te leggen in de door de notaris tegen mr. [X] en mr. [Y] ingestelde tuchtrechtprocedure.

4.15.     De notaris betwist dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

De notaris merkt in dit verband op dat een erfgenaam als rechtsopvolger onder algemene titel in alle rechten en verplichtingen van erflater treedt. Het niet melden aan de erfgenaam van door de erflater opgegeven voor de afwikkeling van een nalatenschap relevante financiële gegevens is, aldus de notaris, in strijd met hetgeen van een zorgvuldig handelend notaris verwacht mag worden. Volgens de notaris gelden deze gegevens dan ook niet als “toevertrouwd”.

Voor zover klager wil betogen dat de notaris in een tuchtprocedure geen melding zou mogen maken van de mededelingen van erflater, merkt de notaris op dat ook voor leden van een tuchtcollege een geheimhoudingsplicht geldt en dat uitspraken van een tuchtcollege - voor zover deze al worden gepubliceerd - altijd worden geanonimiseerd. Van een “openbaar maken” van mededelingen van erflater is dus geen sprake, aldus de notaris.

4.16.     De kamer overweegt als volgt. Ingevolge artikel 22 lid 1 Wna is de notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Voor het overige kan de geheimhoudingsplicht alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden doorbroken.

Vast staat dat de notaris melding heeft gemaakt van mededelingen van erflater over “zwart geld” of “fiscaal niet verantwoord geld”. Anders dan de notaris is de kamer van oordeel dat deze mededelingen als toevertrouwd hebben te gelden. Desalniettemin acht de kamer gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval een doorbreking van de geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd, omdat de mogelijke aanwezigheid van “zwart geld” of “fiscaal niet verantwoord geld” de rechtspositie van klager als erfgenaam direct raakt. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

De kamer acht klager niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel voor zover het de beweerde schending van de geheimhoudingsplicht door de notaris ten opzichte van mr. [X], mr. [Y] en de deken van de orde van advocaten betreft, omdat het geen schending van de geheimhoudingsplicht jegens klager betreft.

Klachtonderdeel 6 (schijn van partijdigheid)

4.17.    In het zesde klachtonderdeel verwijt klager de notaris dat hij de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Klager betoogt dat de notaris openlijk is opgekomen voor de belangen van [C].

Klager stelt in dat verband dat de notaris tijdens de bespreking van 22 april 2015 meerdere keren, zonder dat hij volledig op de hoogte was van wat er tussen klager en [C] speelde, heeft aangegeven dat de legaten bestemd voor [C] onmiddellijk aan haar moesten worden overgedragen en dat de notaris de nota’s niet naar [C], maar naar klager heeft gestuurd.

Klager vermoedt dat de notaris zich gekrenkt heeft gevoeld door het vertrek van klager bij het notariskantoor in het verleden en door het e-mailbericht van de gemachtigde van 6 april 2015 over de hoogte van de nota. 

4.18.     De notaris erkent dat hij klager erop heeft gewezen dat de executeur verplicht is om de aan [C] gelegateerde goederen “zo spoedig mogelijk na het overlijden” af te geven.

Volgens de notaris was de stellingname van klager dat de gelegateerde goederen pas door klager zouden hoeven worden afgegeven nadat er een deugdelijke inventarisatie van de boedel en een volledige boedelbeschrijving heeft kunnen plaatsvinden in strijd met de uitdrukkelijke wens van erflater en mist deze stelling iedere rechtsgrond, omdat er geen beneficiaire aanvaarding heeft plaatsgevonden. Het onder de aandacht brengen van deze onjuiste stellingname was in de visie van de notaris dan ook geen blijk van partijdigheid, maar handelen zoals een zorgvuldig handelend notaris betaamt. De notaris dient immers ook rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van derden zoals legatarissen.

4.19.     De kamer is van oordeel dat hetgeen door klager is aangevoerd niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van het wekken van de schijn van partijdigheid. De kamer zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

Conclusie

4.20.     Gelet op het voorgaande zal de kamer klager niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel 5 voor zover het de beweerdelijke schending van de geheimhoudingsplicht door de notaris ten opzichte van mr. [X], mr. [Y] en de deken van de orde van advocaten betreft. De kamer zal de klacht voor het overige ongegrond verklaren.

5.          De beslissing

verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 5 voor zover het de beweerdelijke schending van de geheimhoudingsplicht door de notaris ten opzichte van mr. [X], mr. [Y] en de deken van de orde van advocaten betreft;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. W. Weerkamp, plaatsvervangend voorzitter, mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr J.L.G.M. Mertens, notaris lid, m r. R.L.G.M. Steegmans, plaatsvervangend notaris lid en mr. R.J.M.G. Oostveen, plaatsvervangend belasting lid.

Uitgesproken door mr. H.A.W. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juli 2016 in aanwezigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.