ECLI:NL:TNORDHA:2016:35 Kamer voor het notariaat Den Haag 15-22 15-51 15-53

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2016:35
Datum uitspraak: 16-11-2016
Datum publicatie: 09-12-2016
Zaaknummer(s):
  • 15-22
  • 15-51
  • 15-53
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager heeft diverse klachten tegen de notarissen inzake de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 16 november 2016 inzake de klacht onder nummer 15-22, 15-51 en 15-53 van:

[klager],

hierna ook te noemen: klager,

tegen

[kandidaat-notaris] ,

kandidaat-notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de kandidaat-notaris,

en

[notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris,

hierna tezamen ook te noemen: de notarissen,

advocaat van de notarissen: mr. P. Wanders te Amsterdam.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         klaagschrift (klachtnummers 15-22 tegen mr. [H] en 15-23 tegen mr. [J]), met bijlagen, ingekomen per e-mailbericht op 16 april 2015,

·         brief van 18 mei 2015 van mrs. [H] en [J],

·         e-mailbericht van klager van 19 mei 2015,

·         e-mailbericht van mrs. [H] en [J] van 28 mei 2015,

·         het antwoord van mrs. [H] en [J] van 12 juni 2015, met bijlagen,

·         de klachten tegen mrs. [M], [J] en [H] (klachtnummers 15-50, 15-51, 15-52 en 15-53), met bijlagen, ingekomen per e-mailbericht op 15 juli 2015,

·         klaagschrift (klachtnummers 15-50, 15-51, 15-52 en 15-53 tegen resp. mrs. [M], [K], [J] en [H], ingekomen op 22 juli 2015,

·         het antwoord van mrs. [M], [K], [J] en [H] in klachtnummer 15-50, 15-51, 15-52 en 15-53 van 16 september 2015, met bijlage,

·         brief mr. P. Wanders van 19 augustus 2015,

·         e-mailbericht van klager van 18 september 2015,

·         e-mailbericht van klager van 18 oktober 2015,

·         e-mailbericht van klager van 1 november 2015,

·         e-mailbericht van klager van 16 december 2015,

·         e-mailberichten van klager van 17 december 2015,

·         e-mailbericht van de Kamer aan klager van 17 december 2015,

·         e-mailbericht van klager van 20 december 2015,

·         e-mailberichten van klager van 21 december 2015,

·         e-mailbericht van klager van 4 januari 2016,

·         e-mailbericht van klager van 23 februari 2016,

·         e-mailbericht van klager van 30 maart 2016,

·         e-mailbericht van klager van 19 april 2016,

·         e-mailbericht van klager van 23 mei 2016,

·         e-mailbericht van klager van 1 juni 2016,

·         e-mailbericht van klager van 8 juni 2016,

·         e-mailbericht van klager van 10 juni 2016,

·         e-mailbericht van klager van 15 juni 2016,

·         e-mailbericht van klager van 8 augustus 2016.

Het procesverloop

1.1.      Op 14 oktober 2015 heeft ter zitting van de Kamer voor het Notariaat de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de klachten van klager tegen de notarissen en mr. drs.[J] en mr. [M]. Daarbij waren aanwezig klager en mrs. [H], [K] en [J], bijgestaan door advocaat mr. P. Wanders. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan de door klager overgelegde pleitnotities gehecht.

De Kamer zal geen acht slaan op de nieuwe stukken die klager bij zijn pleitnota heeft gevoegd. Dit op grond van artikel 16 van het Reglement omtrent de werkwijze van de kamers voor het notariaat waarin het volgende staat vermeld:

“Op producties die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige partij zijn ontvangen en tegen de overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij de voorzitter/de kamer anders beslist”.

1.2. Bij e-mailbericht van 1 november 2015 is de plaatsvervangend voorzitter mr. G.P. van Ham door

klager gewraakt en heeft klager de klacht tegen mrs. [J] (15-23 en 15-52) en [M] (15-50) ingetrokken. De Kamer zal derhalve alleen de klachten behandelen voor zover die zien op het handelen van mrs. [H] en [K] (15-22, 15-53 en 15-51).

De behandeling van het wrakingsverzoek is bepaald op een zitting van (de wrakingskamer van) de Kamer van 13 januari 2016. Verzoeker is bij aangetekend schrijven opgeroepen voor deze zitting.

1.3.      Bij e-mail van 21 december 2015 heeft klager een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter van de wrakingskamer mr. A.F.L. Geerdes. Dit verzoek heeft klager herhaald in een e-mail van 4 januari 2016.

1.4.      De president van het Gerechtshof Amsterdam heeft bij beslissing van 2 februari 2016 de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch belast met de behandeling van het wrakingsverzoek van klager tegen mr. Geerdes, omdat hij het aannemelijk acht dat binnen de kamer Den Haag geen (plaatsvervangend) voorzitter beschikbaar is die het wrakingsverzoek kan behandelen.

1.5.      Mr. Geerdes heeft bij brief van 23 februari 2016 aan de wrakingskamer in ’s-Hertogenbosch aangegeven niet te berusten in de wraking.

1.6.      Op 30 maart 2016 is het wrakingsverzoek tegen mr. Geerdes ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Bij beslissing van de Kamer ’s-Hertogenbosch van 18 april 2016 is het verzoek tot wraking van mr. Geerdes afgewezen. In deze beslissing heeft de Kamer geoordeeld dat een volgend verzoek tot wraking van klager niet in behandeling wordt genomen. 

1.7.      Op 15 juni 2016 is het wrakingsverzoek tegen de plaatsvervangend voorzitter mr. G.P. van Ham ter zitting van de wrakingskamer van de Kamer voor het notariaat Den Haag behandeld. Klager is in persoon verschenen. De plaatsvervangend voorzitter heeft zijn standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt en heeft aangegeven niet te berusten in de wraking. Klager heeft pleitnotities overgelegd.

1.8.      Bij beslissing van 13 juli 2016 van de wrakingskamer van de Kamer voor het notariaat is het verzoek tot wraking van mr. Van Ham afgewezen. De Kamer met plaatsvervangend voorzitter mr. Van Ham kan de klacht inhoudelijk behandelen..

De feiten

Het notariskantoor waar de notarissen werkzaam zijn heeft de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klager, de heer [X] (hierna te noemen: erflater), in behandeling. Uit de gegevens van het Centraal Testamentenregister (CTR) volgt dat erflater over zijn nalatenschap heeft beschikt bij testament van 29 januari 2009, verleden voor mr. [naam en vestigingsplaats]. Erflater heeft het volgende bepaald:

“IV. ERFSTELLING EN DE WETTELIJKE VERDELING

Voor het geval mijn huwelijk met mevrouw [P, hierna te noemen: “mijn echtgenote”, door mijn overlijden wordt ontbonden en ten tijde van mijn overlijden geen procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed in rechte aanhangig is, beschik ik als volgt:

  1. Erfstelling

Hierbij bepaal ik uitdrukkelijk dat mijn kinderen; [klager], geboren te [woonplaats op datum], [W] geboren te [plaats en datum] en [Z], geboren te [plaats en datum]niets meer uit mijn nalatenschap zullen verkrijgen dan een bedrag in contanten ter grootte van hun legitieme portie, zoals bij mijn overlijden bij de Nederlandse wet bepaald.

Onder de last van gemeld legaat benoem ik tot mijn erfgenamen mijn echtgenote en mijn zoon [Y], geboren te [plaats en datum],ieder voor gelijke delen. De regels omtrent plaatsvervulling zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek voor erfopvolging bij versterf zijn op deze benoeming van overeenkomstige toepassing”.

Op 2 september 2013 is erflater overleden.

Op 12 september 2013 heeft op het notariskantoor een bespreking plaatsgevonden tussen de kandidaat-notaris en de echtgenote.

Op 25 september 2013 heeft het notariskantoor een verklaring van erfrecht afgegeven.

De fiscaal adviseur van de echtgenote, de heer [naam], heeft aangegeven dat het bepaalde in het testament voor wat betreft de drie onterfde kinderen moet worden gelezen als een toekenning van een legaat ter grootte van het wettelijk erfdeel.

Bij e-mailbericht van 6 oktober 2013 heeft klager meegedeeld de nalatenschap van erflater te zullen verwerpen. Uit het boedelregister blijkt dat klager op 7 oktober 2013 de nalatenschap heeft verworpen.

Op verzoek van de executeur heeft mr. [J] klager bij brief van 18 februari 2015 gewezen op zijn verwerping en aangegeven dat indien klager het legaat toch zou willen aanvaarden, hij dat per e-mailbericht kon laten weten.

Klager heeft bij e-mailbericht van 22 februari 2015 gereageerd en heeft gevraagd in welke hoedanigheid mr. [J] het emailbericht op 18 februari 2015 heeft gestuurd.

Mr. [J] heeft vervolgens bij e-mailbericht van 24 februari 2015 aangegeven dat het notariskantoor niet namens één partij optreedt, maar als onpartijdig en onafhankelijk notaris. Bij e-mailbericht van 26 februari 2015 kondigt klager aan zich tot de tuchtrechter te wenden.

Bij brief van 13 maart 2015 wendt mr. [H] zich tot klager en stelt het volgende:

“Ik stel er prijs op u ten overvloede er op te wijzen dat op grond van notariële wet- en regelgeving (kandidaat-)notarissen hun werkzaamheden onpartijdig uitvoeren, tenzij uitdrukkelijk wordt aangegeven dat zij als partij-notaris handelen. Graag benadruk ik dat ons kantoor niet optreedt als partij-notaris.

Teneinde misverstanden te voorkomen, wijs ik u er op dat de afwikkeling van de nalatenschap van de heer [X] als zodanig niet op ons kantoor in behandeling is. Mevrouw [C] heeft in eerste instantie ons kantoor alleen verzocht om afgifte van een verklaring van executele. In deze verklaring is vastgelegd dat mevrouw [C] door uw vader in zijn testament tot executeur is benoemd en dat zij deze benoeming heeft aanvaard. Uit de wet volgt dat in zodanig geval de notaris niet tot taak heeft legatarissen te informeren.

(…)

Zoals mevrouw [J] reeds in haar brief heeft aangegeven, bedraagt uw legitieme portie het 1/10 gedeelte van de nalatenschap. Dit legaat is op grond van het bepaalde onder XI. eerst opeisbaar na overlijden van mevrouw [C] dan wel indien zij failliet wordt verklaard of op haar de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard. Ten overvloede bericht ik u dat de legaten ‘fiscaal transparant’ zijn. Dit betekent voor u dat over het legaat in beginsel geen Inkomstenbelasting behoeft te voldoen. Voor zover op enig moment toch enige belasting over het legaat verschuldigd zou zijn, is onder XI. Legitieme/Belastingen opgenomen dat in zodanig geval mevrouw [C] deze belasting zal moeten voldoen als voorschot op uitkering van het legaat.

Inmiddels heb ik een door de executeur opgestelde voorlopige boedelbeschrijving ontvangen. Aan de hand van de boedelbeschrijving is door ons kantoor het als bijlage bijgevoegde globale vermogensoverzicht opgesteld. Uit dit overzicht volgt dat voor zover thans bekend de nalatenschap ongeveer € 124.000,- bedraagt. Hierop komen nog in mindering de uitvaartkosten verrekend met uitvaartpolissen, volgens opgave van de executeur € 1.138,-, alsmede eventuele nagekomen schulden. Uitgaande van het vorenstaande, bedraagt het saldo van de nalatenschap ongeveer € 123.000,-. Het aan u toegekende legaat bedraagt 10% van het saldo van de nalatenschap ofwel een bedrag ongeveer groot € 12.300,-. Vanwege de geldende vrijstelling voor Erfbelasting bent u over het legaat geen erfbelasting verschuldigd.

(…) De definitieve grootte van de aanvaarde legaten zal te zijner tijd worden vastgelegd bij notariële akte”.

Bij e-mailbericht van 13 april 2015 verzoekt klager de notarissen om een boedelbeschrijving en de aangifte erfbelasting.

Bij e-mailbericht van 15 april 2015 antwoordt mr. [H] het volgende:

“Ons kantoor is niet betrokken geweest bij de aangifte Erfbelasting zodat ik u geen nadere informatie daarover kan verstrekken. Ik adviseer u mijn brief af te wachten alvorens nadere stappen te overwegen”.

Diezelfde dag antwoordt klager het volgende:

“(…)

Reden temeer om morgen een tuchtzaak tegen U èn mevrouw [J] aanhangig te maken omdat U beiden besloot die informatie niet onmiddellijk te delen met mij in maart 2015.

In vind dit tamelijk onbetamelijk gedrag en in lijn met de eerdere ervaringen met de executeur. Dit soort kat & muis spelletjes van kantoor [M] is het notariaat niet mee gediend.

(…)”.

De klacht en het verweer van de notarissen

Klager heeft de volgende twee klachten in nummers 15-22 en 15-23:

  1. Het niet onverwijld uitsluiting geven over de status van de aangifte erfbelasting door de kandidaat-notarissen [J] en [H];
  2. Het pas na twee maanden na daarom uitdrukkelijk en meermaals te hebben verzocht te willen disclosen aan klager dat er heimelijk aangifte erfbelasting door een derde was gedaan dus mede namens klager.

Klager heeft de volgende acht klachten in de klachten 15-50 tot en met 15-53:

  1. Het samen dan wel in vereniging op 12 juni 2015 ten behoeve van een verweerschrift van de notarissen in procedure 15-22 en 15-23 misleiden van de Kamer. Het misleiden van de Kamer tijdens een procedure is op zich een nieuwe onbetamelijke handeling van een beklaagde (kandidaat-)notaris;
  2. Medio februari/maart 2015 heeft klager gemotiveerd middels e-mailberichten het vermoeden geuit dat de executeur en haar fiscaal adviseur een loopje hadden genomen met de wettelijk verplichte aangifte erfbelasting. Klager attendeerde partijen erop dat er “onderaangifte” was gedaan en de executeur onderkende dat. Het notariskantoor had wetenschap van de valse aangifte;

Er geldt een meldplicht op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) op het moment dat een notariskantoor dat opdracht heeft gekregen tot het maken van een akte er achter komt dat hun cliënt alsdan niet middels een fiscaal adviseur frauduleuze aangifte erfbelasting heeft gedaan, waardoor er vooralsnog is witgewassen;

  1. Op 15 april 2015 schrijft het notariskantoor uitdrukkelijk niet betrokken te zijn geweest bij de aangifte erfbelasting. Dit blijkt niet waar, omdat de executeur/fiscaal adviseur begin oktober 2014 kenbaar hadden gemaakt een nader uitstel voor de aangifte erfbelasting niet te dulden;
  2. Het zonder toestemming van klager en de executeur/fiscaal adviseur in de tuchtprocedure 15-22 en 15-23 overleggen van productie 2 (interne correspondentie 2013 tussen de executeur en klager;
  3. Het weigeren aan te geven in welke hoedanigheid het notariskantoor optreedt;
  4. Misleiding van de executeur in hoeverre er enige wettelijke noodzaak is tot het opstellen van een notariële boedelbeschrijving bijna twee jaar na overlijden van erflater;
  5. Per e-mailbericht van 25 februari 2015 gaf het notariskantoor aan niet te beschikken over een boedelbeschrijving. Klager acht het volstrekt in strijd met de Wet op de Privacy dat het notariskantoor diverse onderzoeken had gedaan bij de gemeentelijke basisadministratie naar hem. Het notariskantoor had zich eerst bezig moeten houden met hun verplichte dossieropbouw en dossiervorming en Know Your Client principes;
  6. In het globale overzicht vermogen van 12 maart 2015 heeft het notariskantoor expliciet een post opgenomen inzake privéschuld, een hypotheek, op het Haagse woonhuis van erflater. Door klager was aangegeven dat op de overlijdensdatum van die hypotheekschuld niets bekend was bij het Kadaster. Het notariskantoor weigerde om bij het Kadaster te verifiëren of die hypotheekschuld bestond.

De notarissen hebben het volgende aangevoerd voor zover het de klachten 15-22 en 15-23 betreft:

  1. Het notariskantoor was noch als executeur noch als boedelnotaris betrokken bij de nalatenschap. In de brief van 13 maart 2015 heeft het kantoor klager uitdrukkelijk er op gewezen dat de executeur alleen verzocht heeft de kinderen te informeren. Op geen enkel moment is aangegeven of gesuggereerd dat de notarissen op enigerlei wijze waren betrokken bij de aangifte erfbelasting. In de stelling van klager dat hij als “10% legataris domweg recht heeft op informatie rond de aangifte” miskent hij zijn positie als legataris. Erfgenamen zijn aansprakelijk voor schulden van de nalatenschap en gerechtigd tot inzage in de gehele administratie. De notarissen hebben voor onderhavig dossier nimmer werkzaamheden verricht voor de executeur en zijn niet bekend met enige door klager veronderstelde illegale praktijken van de executeur/erflater;
  2. Het notariskantoor is niet betrokken geweest bij de aangifte erfbelasting. Gezien klagers door hem gestelde achtergrond en kennelijke betrokkenheid bij de totstandkoming van de gewijzigde wetgeving rond de aangifte erfbelasting had het overigens voor de hand gelegen om zijn vragen te richten aan de executeur, omdat die sinds 1 januari 2012 verplicht is de aangifte  in te dienen en persoonlijk aansprakelijk is voor de voldoening van de opgelegde aanslagen erfbelasting. Een en ander laat onverlet dat klager ook door de executeur niet gekend behoeft te worden in de inhoud van de aangifte.

Voor zover de klacht ziet op klachtnummers 15-50 tot en met 15-53 hebben de notarissen het volgende aangevoerd:

Klager heeft geen redelijk belang bij zijn klachten in de zin van artikel 99 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna). Klager is geen erfgenaam, heeft de nalatenschap nadrukkelijk verworpen en heeft ook na meerdere verzoeken nimmer aangegeven een legaat desondanks wel te aanvaarden. Klager is dan ook geen begunstigde van de nalatenschap en in zoverre heeft hij geen redelijk belang bij zijn klachten over het handelen van de notarissen.

Verder heeft klager geen enkel recht op informatie nu hij de nalatenschap verworpen heeft en hij heeft laten weten niks met de nalatenschap te maken te willen hebben en hij nimmer heeft gereageerd op verzoeken of hij desondanks het legaat wenste te aanvaarden.

De notarissen hebben klager voldoende informatie verschaft. Een legataris is enkel een schuldeiser van de nalatenschap en heeft in beginsel geen recht op een afschrift van het (gehele) testament, dus ook niet op informatie over de erfgenamen.

Gemakshalve richt klager zijn klachten tot de notarissen zonder te specificeren wat hij welke notaris precies verwijt. Dit is niet juist. Het tuchtrecht betreft immers slechts eigen gedragingen en kent geen kwalitatieve aansprakelijkheid.

Per klachtonderdeel hebben de notarissen het volgende aangevoerd:

  1. Klager refereert aan het verweerschrift van 12 juni 2015. Daarvan gaat geen enkele misleiding uit. De notarissen hebben verweer gevoerd tegen de stelling van klager dat hij recht zou hebben op de aangifte erfbelasting en het staat de notarissen volledig vrij om dat standpunt te hebben;
  2. De notarissen kunnen deze klacht niet volgen. Zoals eerder gemeld hebben de notarissen geen bemoeienis gehad met de aangifte erfbelasting. Klager heeft het tegendeel niet aangetoond. De aangifte erfbelasting is de taak van de executeur, die zich daarbij heeft laten bijstaan door een fiscaal adviseur. Klager heeft op geen enkele wijze aangetoond dat de aangifte onjuist zou zijn, hetgeen de notarissen (bij gebrek aan wetenschap) dan ook betwisten. Klager tracht te bepleiten dat er op 30 september 2014 aangifte zou zijn gedaan die niet in overeenstemming zou zijn met de omvang van de nalatenschap zoals deze uit de voorlopige boedelbeschrijving zou volgen en de aangifte dus vals zou zijn. Kennelijk beschikte klager dus wel over een kopie van de aangifte, maar beklaagt hij zich er tegelijkertijd over dat hij die betreffende aangifte niet heeft ontvangen;
  3. Ook deze klacht valt niet goed te begrijpen. Dat door de executeur aangifte erfbelasting zou zijn gedaan, maakt natuurlijk niet dat de notarissen daarbij betrokken waren;
  4. Ten aanzien van het beweerdelijk zonder toestemming van de executeur overleggen van correspondentie heeft allereerst te gelden dat klager zich daarover in elk geval niet kan beklagen; zulks is uiteraard louter aan de executeur. Het zou de wereld op z’n kop zijn indien klager allerlei aantijgingen tot de notarissen zou mogen verrichten, maar de notarissen de onjuistheid daarvan niet zouden mogen aantonen aan de hand van beschikbare correspondentie;
  5. De notarissen zijn geheel helder geweest ten aanzien van hun positie. Het was klager van begin af aan duidelijk dat de executeur het notariskantoor had aangezocht;
  6. De notarissen kunnen dit klachtonderdeel niet volgen. Allereerst kan klager niet klagen over het feit dat de notarissen de executeur onjuist zouden hebben geïnformeerd. Dat is natuurlijk aan de executeur zelf. Als de notarissen het goed begrijpen beklaagt klager zich over een toekomstige akte; de akte waar klager op doelt is (nog) niet geredigeerd;
  7. Deze klacht ontbeert elke grondslag. Indien een notaris door een executeur of door erfgenamen wordt verzocht eventuele legatarissen te informeren, dan moet hij of zij als vanzelfsprekend weten tot wie hij zich dient te richten en waar deze personen verblijven. Daarbij kan de Basisregistratie Persoonsgegevens van dienst zijn, waartoe een notaris toegang heeft;
  8. Ook deze klacht mist elke grondslag en is niet goed te volgen. De executeur is verantwoordelijk voor de boedelbeschrijving en het in kaart brengen van eventuele bezittingen en schulden van erflater. Verder kunnen de notarissen niet inzien welk belang klager bij deze bijzonder vergezochte klacht heeft, waarbij het onjuist is dat de notarissen het Kadaster niet zouden hebben geraadpleegd. Zoals bekend volgt uit de kadastrale omschrijving overigens niet wat de omvang van de openstaande schuld is.
De beoordeling van de ontvankelijkheid

Artikel 99, eerste lid van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt, voor zover hier van belang, dat klachten kunnen worden ingediend door “een ieder met enig redelijk belang”.

De tot 1 januari 2013 geldende Wna kende een dergelijke bepaling niet. Onder het oude recht werd voor de beoordeling van de vraag wie een klacht kon indienen aansluiting gezocht bij artikel 49 Wna, dat bepaalt aan wie een afschrift van een akte kan worden verstrekt door de notaris. Voorts gold volgens tuchtrechtelijke jurisprudentie dat degene die zodanig bij het in een klacht gewraakte doen en/of nalaten van een notaris betrokken was, dat hij als belanghebbende bij een uitspraak over een klacht kon worden aangemerkt, in die klacht kon worden ontvangen. Bij de beantwoording van de vraag of iemand een zodanige belanghebbende was, speelde een rol in hoeverre deze door het handelen of nalaten van een notaris zodanig in zijn eigen belang kon worden getroffen dat deze daarin behoorde te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre deze anderszins zo nauw betrokken was geweest bij het onderwerp dat in de klachtprocedure werd behandeld, dat daarin een belang was gelegen om in die procedure te verschijnen. Uit de wetsgeschiedenis van het tot 1 januari 2013 geldende artikel 99 Wna bleek verder dat zowel de KNB als het Bureau Financieel Toezicht een tuchtrechtelijke klacht konden indienen, evenals, bijvoorbeeld, collega-notarissen. Blijkens de Memorie van Toelichting op het huidige artikel 99 lid 1 is in de herziene tekst van het eerste lid geëxpliciteerd dat de kring van degenen die een tuchtrechtelijke klacht kunnen indienen bestaat uit een ieder die enig redelijk belang heeft bij de indiening van een klacht. Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met het taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep.

Vast staat dat klager geen erfgenaam is. In het testament van erflater is klager benoemd tot legataris voor 10% van het saldo van de nalatenschap. Niet is komen vast te staan dat klager het legaat heeft aanvaard. Nu het aanvaarden van legaten vormvrij is, is klager nog steeds in de positie om het legaat te aanvaarden. Hiermee is het (indirect en/of afgeleid) belang van klager dan ook naar het oordeel van de Kamer voldoende vast komen te staan. Nu het redelijk belang van klager voldoende is komen vast te staan, kan klager ontvangen worden in zijn klacht. De Kamer komt toe aan een verdere inhoudelijke behandeling.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notarissen hebben gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat behoorlijke notarissen niet betaamt. 

De Kamer overweegt het volgende. Alleen voor zover de klachten zien op het handelen van mrs. [H] en [K] zal de Kamer dit beoordelen. Klager is er niet in geslaagd te substantiëren welke klacht tegen welke notaris is gericht. Vast is komen te staan dat klager in het testament is benoemd tot legataris. In de nalatenschap heeft klager geen andere rol dan schuldeiser. Vast is komen te staan dat de notarissen klager meerdere malen schriftelijk hebben gewezen op hun rol bij de afwikkeling van de nalatenschap (het opstellen van de verklaring van erfrecht). Het notariskantoor was geen partij-notaris en derhalve kon klager ervan uitgaan dat zij onafhankelijk en onpartijdig waren. Vast is komen te staan dat het kantoor niet de opdracht van de executeur had gekregen voor de aangifte erfbelasting. Zij hebben alleen aan klager gemeld hoe groot het legaat zou zijn, zodat duidelijk was wat klager kon verwachten. Een andere rol had het notariskantoor niet. Voor verdere informatie of de aangifte erfbelasting dient klager zich te wenden tot de executeur. Dat de notarissen klager zouden hebben misleid is niet komen vast te staan. De Kamer acht het verweer van de notarissen steekhoudend, zodat de klachten tegen beide notarissen ongegrond zijn.

Ten overvloede merkt de Kamer het volgende op. Bij e-mail van 26 februari 2015 heeft klager gedreigd naar de tuchtrechter te stappen, omdat hij vond dat de notarissen niet de antwoorden gaven die hij wenste. De Kamer is van oordeel dat het in het maatschappelijk verkeer niet passend is om op deze wijze met een notariskantoor om te gaan.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. van Ham, voorzitter, R.R. Roukema, R.J. Groenhof, J.P. van Loon en E.S. Voskamp.

Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, op 16 november 2016.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.