ECLI:NL:TGZRZWO:2016:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 205/2015

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2016:91
Datum uitspraak: 29-07-2016
Datum publicatie: 29-07-2016
Zaaknummer(s): 205/2015
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts ongegrond. Verweerder kan niet worden aangerekend dat een eerdere melding kennelijk niet in behandeling is genomen. Niet gebleken dat verweerder eerder melding heeft ontvangen. Zorgvuldige anamnese en onderzoek. Verweerder heeft uitgebreid in eigen dossier aantekeningen opgenomen. Het ware beter geweest als hij dat eveneens in zorgdossier had gedaan, maar mocht uitgaan van de juiste weergave door verzorgende.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 29 juli 2016 naar aanleiding van de op 29 september 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A ,

B,

C,

D,

E,

F , correspondentieadres te G,

k l a g e r s

-tegen-

H , huisarts, werkzaam te I,

bijgestaan door mr. S.F. Tiems, verbonden aan de Legaltree te Leiden,

v e r w e e r d e r 

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de brief van gemachtigde van verweerder binnengekomen op 1 februari 2016.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 28 juni 2016, alwaar zijn verschenen namens klagers C, B, D, en E. Verweerder is met zijn gemachtigde verschenen.

Klagers hebben tevens klachten ingediende tegen J (zaaknr. 206/2015), K

(zaaknr. 207/2015) en L (zaaknr. 208/2015). Deze zaken zijn ter zitting gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld. In deze zaken zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan op 29 juli 2016.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht betreft de behandeling van de moeder van klagers, geboren in 1926 en overleden op 8 maart 2015, hierna patiënte te noemen. Patiënte verbleef toentertijd in het woonzorgcentrum M, hierna: het verzorgingshuis.

Op 14 februari 2015 om 21:34 uur is een melding betreffende patiënte binnengekomen bij de huisartsenpost (hierna: HAP). De melding heeft urgentie U3 – dringend gekregen.  Verweerder heeft deze melding gefiatteerd en de laatste mutatie heeft plaatsgevonden op 15 februari 2015 om 05.35 uur.

In het zorgdossier van het verzorgingshuis betreffende patiënt is, voor zover relevant voor de klacht, opgenomen:

“14-2-15       21.30 mw. maakte alarm: niet fit, braken; bruin van kleur, zegt

                             hoge temp te hebben, duizelig.

                             Pijn in onderbuik, wisselend

                             HAP gebelt: komt later vanavond nog iemand langs.

                    22.30 Pijnscore: 10! mw naar toilet geholpen. Geen ontl/diarree.

                             Opnieuw braken

                    1.17    Wederom gebeld met H.A.P. mw. lag te kermen v/d pijn

                             en nog geen H.A. gezien. mw heeft geen koorts. 36.9

                             rr 139/93 p 52.

15-2-15        NO     HA-post is gebeld, heeft injectie met pijnstilling gehad en

                             een zetpil tegen de misselijkheid, ligt nog 1 zetpil in het

                             medicijnkastje. HA dacht dat het misschien gasteritis was.

15-2-15        d        Het ging vanmorgen wat beter met mevr. mw. is niet wezen eten

                             zelf iets klaar gemaakt geregeld naar binnen lopen

                             mw. belt als het niet goed gaat

                    20.30 Op verzoek van mw 2e zetpil gegeven + getempt 36.8°

                             Pijn nog aanwezig”

K was de huisarts van patiënte. In zijn huisartsenjournaal zijn, in chronologische volgorde en via de SOEP-methode, navolgende regels opgenomen:

“15-02-15

S        Klacht/beloop: Verzorging [naam verzorgingshuis, RTC] belt: Si 16.00u niet lekker. Is aan het braken, bruin van kleur (6x). Heeft een klein beetje bruine bonen gegeten vanavond. Denk koorts te hebben, thermometer doet het niet. Is wat zweterig. Flinke buikpijn in de onderbuik. Is wat duizelig. Maakt erg ziek. VAS 8, was daarstraks wel meer. Pijn komt aangevalsgewijs en neemt ook toe

Hulpvraag: Griepspuit? Kan ik er iets voor krijgen.

Voorgeschiedenis: Appendectomie; abdominale uterusexterpatie

Medicatie: Geen

Algemeen:

HA: vandaag al wat buikpijn rechtszijdig; voelde ook een ‘knol” zitten: wat gemasseerd; vandaag nog normale buine def gehad; mictie ongestoord: sinds vanavond stekende buikpijn rechtszijdig daarbij ook vomitus; koorts-; POB-: dyspnoe-; geen pijnstilling ingenomen; in flat meerdere mensen met vomitus klachten

O       ligt op bed; alert en goed aanspreekbaar; ACIDO-: temp 36.7; sat 96%; RR 145/70; pols 65 re; Abd peristaltiek+; WT; soepel met diepere drukpijn ROB; geen loslaatpijn of defense; benen geen afwijkingen; nierloges geen afwijkingen

E        Andere gelokaliseerde buikpijn

Buikpijn

DD gastroenteritis? Choledocholithiasis?

P        75 mg Diclofenac im. primperan zetpil 10 mg en eentje extra achtergelaten; advies voldoende drinken; pijnstilling PCM; bij verandering/koorts/zieker contact

R/primperan zetpil 10mg – 2.0 ST ;imm

R/diclofenac natrium cf injvlst 25mg/ml ampul 3ml – 1.0 ST; imm”

In de dagen na 15 februari 2015 is contact geweest via de eigen huisarts van patiënte. Huisarts N heeft op 22 februari 2015 patiënte ingestuurd naar het ziekenhuis.

In de door het O verzonden specialistenbrief is opgenomen dat patiënte van

22 februari 2015 tot en met haar overlijden op 8 maart 2015 opgenomen is geweest op de intensive care. De conclusie van de brief luidde:

“1) Ileus op basis van beklemde navelbreuk waarvoor laparotomie met resectie van necrotische dunne darm. Post-operatief septisch profiel. Zeer langzaam herstel

2) Overlijden meest waarschijnlijk tgv hernieuwde abdominale sepsis bij wondinfectie na 1”

Klagers hebben klachten ingediend tegen het verzorgingshuis. Bij uitspraak van de SKGN klachtencommissie van 20 juli 2015 zijn deze klachten deels gegrond verklaard en is een zestal aanbevelingen gedaan.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-:

1.    Dat hij de klachten van patiënte niet serieus heeft genomen;

2.    Een onjuiste diagnose heeft gesteld;

3.    Slecht gecommuniceerd heeft met patiënte en de verzorging over de verstrekte medicatie en over de mogelijke diagnoses. Verweerder heeft het ‘afsprakenblad arts- verzorging’ niet ingevuld.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij sinds 1 september 2014 huisarts is en in die hoedanigheid dienst doet voor de HAP te I. Tijdens het contact met patiënte in de vroege ochtend van 15 februari 2015 heeft verweerder de klachten grondig uitgevraagd, aan patiënte en de verzorging, en patiënte onderzocht. Bij onderzoek was er geen sprake van heftige pijn, noch van koorts en evenmin van een geprikkelde buik. Om welke reden langere tijd is verstreken tussen de melding bij de HAP en de visite is verweerder onduidelijk. Verweerder heeft op het moment van de melding aan hem meteen visite gereden. Van eventueel onzorgvuldig handelen van derden kan verweerder geen verwijt worden gemaakt. Verweerder heeft de differentiaal diagnose gastroenteritis en choledocholithiasis gesteld, waarbij meespeelde dat in het verzorgingstehuis meerdere bewoners last hadden van braken. Daarnaast heeft verweerder geadviseerd zo nodig weer contact op te nemen met de HAP. Verweerder heeft weliswaar zijn beleid niet in het zorgdossier in het verzorgingstehuis genoteerd maar het wel voldoende gecommuniceerd met patiënte en de verzorging. Verweerder heeft in de digitale dossiervoering van de HAP aantekeningen gemaakt van zijn bevindingen en het advies. Verweerder voert aan dat hij gelet op het voorgaande binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en hem geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1.        

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ten aanzien van het eerste en tweede klachtonderdeel overweegt het college als volgt.

In dit verband heeft te gelden dat het missen van de juiste diagnose - indien daarvan al sprake zou zijn geweest - op zichzelf geen klacht is, die tuchtrechtelijke relevantie behoeft te hebben.

Alleen indien zou komen vast te staan, dat de wijze waarop de aangeklaagde arts tot zijn, naderhand onjuist gebleken, diagnose is gekomen in strijd zou zijn met de zorgvuldigheid, die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht – weer rekening houdende met het hierboven weergegeven toetsingscriterium - kan een dergelijke klacht tot het beoogde resultaat leiden.

Blijkens de door verweerder gemaakte aantekeningen heeft hij patiënte uitgebreid onderzocht en daarbij de klachten van patiënte uitgevraagd, waaronder de ontlasting, mictie en de door patiënte ervaren klachten van de afgelopen dag. Onderzoek aan braaksel biedt geen tot weinig diagnostische aanknopingspunten zodat het nalaten daarvan geen verwijt oplevert. Verweerder heeft de door patiënte ervaren ‘knol’ in de buik niet waargenomen of gevoeld bij het door hem verrichte lichamelijk onderzoek. Verweerder heeft kunnen concluderen dat bij onder andere stabiele hemodynamiek, afwezigheid van koorts en een soepele buik bij onderzoek geen alarmsymptomen bestonden. Gelet op de volgens patiënte ‘stekende pijn rechtszijdig in de buik’ die aanvalsgewijs optrad is het zorgvuldig te noemen dat verweerder naast de gastroenteritis de mogelijkheid van galstenen in zijn differentiaal diagnose heeft opgenomen, hetgeen onderstreept dat hij de klachten van patiënte serieus heeft genomen.

Voor zover klagers hebben willen betogen dat verweerder patiënte niet serieus heeft genomen door eerst in de vroege ochtend van 15 februari 2015 een visite af te leggen na de eerste melding door het verzorgingshuis bij de HAP op 14 februari 2015 om 21:30 is het college niet gebleken dat een eerdere melding verweerder bekend is geworden. Niet aannemelijk is geworden dat verweerder eerder dan rond 04:00 uur in de morgen het verzoek tot het afleggen van een visite heeft bereikt. Zo in deze al sprake zou zijn van een lacune in de organisatie van de HAP kan dat verweerder niet tuchtrechtelijk aangerekend worden.

Hoewel patiënte, naar later is gebleken, kennelijk leed aan een beklemde navelbreuk of afsluitingsverschijnselen van de darm – het is gezien de bevindingen bij anamnese en lichamelijk onderzoek medisch gezien niet waarschijnlijk dat de dunne darm in de periode tot en met 19 februari 2015 al (geheel) was afgesloten – kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld, nu uit de door verweerder verkregen informatie op 15 februari 2015 onvoldoende duidelijke aanknopingspunten te vinden waren voor een navelbreuk of ileus.

Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond.

5.3

Tijdens het door verweerder verrichte onderzoek was een verzorgende aanwezig die aantekeningen maakte in het zorgdossier. Daarnaast heeft verweerder zelf op zorgvuldige wijze het waarneembericht van de HAP ingevuld en de door hem verrichte onderzoeken en het beleid daarin opgetekend. Hoewel het beter ware geweest indien verweerder zelf het ‘afsprakenblad arts-verzorging’ had ingevuld kan dit niet leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt. Verweerder mocht uitgaan van de juistheid van het noteren door de verzorgende mede gelet op het doel waarmee het zorgdossier wordt ingevuld. Dat de verzorgende de door verweerder in zijn differentiaal diagnose opgenomen galstenen niet heeft genoteerd kan evenmin tot de conclusie leiden dat verweerder daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder heeft conform de gebruikelijke wijze aantekeningen gemaakt die voor de eigen huisarts van patiënte, gelet op de continuïteit van de zorg aan patiënte, te raadplegen waren en is daarmee gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

Daarmee faalt klachtonderdeel 3.

5.4

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn. Het college zal overeenkomstig beslissen.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist, dr. J.W. B. de Groot, M.D. Klein Leugemors en J.M. Komen, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

                                                                                                               secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.