ECLI:NL:TGZRZWO:2016:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 006/2015

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2016:9
Datum uitspraak: 18-01-2016
Datum publicatie: 08-01-2016
Zaaknummer(s): 006/2015
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen neuroloog. Klager stelt dat hij door het omgaan met bepaalde stoffen de schildersziekte heeft opgelopen. Verweerder heeft als deskundige gerapporteerd op verzoek van het gerechtshof. Klager is van oordeel dat de rapportage niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 januari 2016 naar aanleiding van de op 12 januari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , samen met zijn vrouw B wonende te C,

k l a g e r s

-tegen-

D , neuroloog, werkzaam te E,

bijgestaan door mr. P. Dalhuisen, als jurist verbonden aan het K te E,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 16 oktober 2015 gehouden mondeling vooronderzoek;

- het aanvullend stuk namens verweerder, ingekomen bij het college op

19 november 2015.

2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1934, is scheikundig ingenieur. Hij heeft van 1964 tot 1969 gewerkt bij het F waar hij verantwoordelijk was voor de procesvoering en de wetenschappelijke beschrijving. Klager begeleidde de analysten, die de metingen in de zuurkast verrichtten waarbij stoffen als aceton werden gebruikt. Vervolgens heeft hij van 1969 tot 1975 bij F gewerkt op de researchafdeling fysische chemie-rheologie. Klager heeft vervolgens van 1975 tot 1984 gewerkt op de afdeling Katalyse sectie poreuze structuren. Klager werkte daar met isopropyl-alcohol en hexaan. Er was een centrale afzuiging. Verder werkte klager ongeveer zes weken per jaar met genoemde stoffen in een hogedruklaboratorium en ongeveer 10 weken per jaar in een zuurkast.

Klager stelt dat hij sinds einde 1978 een chronisch ziektebeeld (schildersziekte) heeft ontwikkeld (moeheid, neusverstoptheid waarbij neuspoliepen werden aangetoond, concentratiestoornissen, een toename van slaapbehoefte, een toename van astmatische klachten, krachtsvermindering in de voeten, karakterverandering en een sterk verminderd libido) door het omgaan met stoffen en materialen, met name chemicaliën en oplosmiddelen, die hij bij zijn werkzaamheden in opdracht van F diende te gebruiken. In het kader van een civiele procedure van klager tegen F heeft het gerechtshof in Den Haag bij arresten van 26 maart en 14 mei 2003 een deskundigenbericht bevolen en daartoe drie deskundigen, de longarts G, de KNO-arts H en verweerder, benoemd. Het hof heeft daarbij bepaald dat ieder der deskundigen zijn onderzoek zelfstandig zal verrichten. G trad op als aanspreekpunt en was (mondeling) aangewezen als degene die de correspondentie coördineerde (penvoerder). Het gerechtshof heeft de deskundigen tien vragen voorgelegd:

a. Lijdt A thans aan rhinitis, neuspoliepen, allergie, asthma, hyperactiviteit van de luchtwegen en/of organo psychosyndroom, uitgaande van de algemeen geaccepteerde definitie van en/of criteria voor deze aandoeningen?

b. In hoeverre heeft A hieraan geleden vanaf 1975 tot heden?

c. Wat zijn de eventuele gevolgen hiervan voor het functioneren van A op het persoonlijke en professionele vlak?

d. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan één of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat is de ernst van deze aandoeningen vanaf 1975 tot op heden geweest? Hebben deze geleid tot (organische) schade?

e. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan één of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat betekent blootstelling van A in de periode 1964-1984 aan nikkelzouten en oplosmiddelen in het research-laboratorium van F in I? Heeft deze blootstelling invloed gehad op het ontstaan en/of de ontwikkeling van de onder a genoemde aandoeningen? Zo ja, welke invloed?

f. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan één of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat betekent het gegeven dat A heeft gewerkt in een laboratorium waar de stoffen, genoemd in productie 42, overgelegd door A bij de pleidooien in eerste aanleg, aanwezig waren voor de onder a genoemde aandoeningen? Is er een verband, en zo ja, welk? Volgt uit de aanwezigheid van de onder a genoemde aandoeningen dat A blootgesteld is geweest aan voor de gezondheid schadelijke stoffen in het research-laboratorium van F?

g. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan één of meer van de onder a genoemde aandoeningen, zouden de onder A genoemde aandoeningen in enigerlei mate ook hebben bestaan indien A niet aan de in vraag e en f bedoelde stoffen en materialen zou zijn blootgesteld dan wel hebben gewerkt in een laboratorium waar deze stoffen niet voorhanden zijn?

h. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan één of meer van de onder a genoemde aandoeningen, is er thans ten aanzien van de onder a genoemde aandoeningen sprake van een eindtoestand of verwacht u verbetering of verergering van de verschijnselen?

i. Ervan uitgaande dat A lijdt of heeft geleden aan één of meer van de onder a genoemde aandoeningen, wat is de aan de aandoeningen genoemd onder A verbonden blijvende invaliditeit van A, afgestudeerd aan de J in de richting van Chemische Technologie, uitgedrukt in een percentage volgens de AMA-guide, 5e druk?

j. Geven uw bevindingen u voor het overige nog aanleiding tot het maken van opmerkingen?

Het gerechtshof heeft de deskundigen een ‘informatieblad voor deskundigen’ toegestuurd waarin de algemene gang van zaken is uiteengezet met betrekking tot het uitbrengen van een deskundigenrapport en wat verder van de deskundige wordt verwacht.

Verweerder heeft gerapporteerd als neuroloog. Klager heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid op de conceptrapporten te reageren. De drie deskundigen hebben gereageerd op de reactie van klager op het concept-deskundigenrapport. Het definitieve deskundigenrapport is op 17 januari 2005 naar het gerechtshof verzonden.

Naar aanleiding van de deskundigenberichten heeft het gerechtshof geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen de gezondheidsklachten van klager en blootstelling aan voor de gezondheid schadelijke stoffen en dat dit slechts anders is voor zover het gaat om de (lichte) polyneuropathie.

Klager heeft ook tegen de andere twee deskundigen, die tegelijk met verweerder hebben gerapporteerd, klachten ingediend bij het tuchtcollege. In alle zaken wordt op dezelfde dag uitspraak gedaan.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerder:

  1. Dat hij bij de beoordeling van de blootstelling aan oplosmiddelen onjuiste cijfers heeft aangenomen;
  2. Dat hij onjuist heeft gesteld dat er geen eerder EMG-onderzoek was geweest;
  3. Dat hij onvoldoende heeft uitgelegd waarom er bij de neuropsychologische screeningstest slechts vier tests zijn afgenomen en de z-scores niet heeft gegeven.
  4. Dat hij niet heeft medegedeeld dat een slaapapneusyndroom veroorzaakt kan worden door oplosmiddelen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat klagers niet ontvankelijk zijn in hun klacht omdat deze verjaard is.

Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de klacht (kennelijk) ongegrond dient te worden verklaard. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Met betrekking tot de verjaring overweegt het college het volgende.

Van belang voor het bepalen van de verjaringstermijn is de datum van de rapportage waarop de klacht betrekking heeft. Nu het rapport op 17 januari 2005 naar het gerechtshof is gezonden dient die datum als datum van het rapport te worden aangehouden. De klacht is bij het college binnengekomen op 12 januari 2015. Derhalve binnen de verjaringstermijn van tien jaren ingevolge artikel 65 lid 5 van de Wet BIG. Klagers zijn dan ook ontvankelijk in hun klacht.

5.2

Het college wijst er voorts allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen destijds in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

De klachten betreffen het deskundigenrapport van verweerder.

Volgens vaste jurisprudentie dient een deskundigenrapport aan de volgende eisen te voldoen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.4

Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan - hetgeen gesteund wordt door de daarbij overgelegde producties - en neemt die overwegingen over. Daaraan voegt het college het volgende toe.

5.5

Verweerder was destijds werkzaam als neuroloog in het K in E en hoofd van het Solvent Team in E.

Verweerder heeft klager op 25 juli 2003 in het K onderzocht. Het conceptrapport is via G verzonden aan klager. Verweerder heeft na het commentaar van klager het conceptrapport aangepast en het definitieve rapport opgestuurd aan G die het rapport vervolgens op 17 januari 2005 aan het gerechtshof heeft gezonden.

In de klacht benoemt klager vier punten waarop het rapport niet aan de daaraan te stellen eisen zou voldoen.

5.6

Wat betreft de beoordeling van de mate van blootstelling is het college van oordeel dat het rapport aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Verweerder heeft een uitgebreide anamnese afgenomen op het punt van de blootstelling en beschreven in zijn rapportage. Verweerder heeft vervolgens in zijn rapportage goed gemotiveerd uiteengezet dat op grond van die anamnese, meetgegevens van F, meetgegevens uit andere bedrijven en schattingen met behulp van een expert-systeem en/of rekenmodel volgens de Indus-Tox met grote mate van zekerheid geconcludeerd kon worden dat de mate van blootstelling aan toxische stoffen gering was geweest. Met verweerder is het college van oordeel dat de additieregel deze mening niet doet veranderen. Het eerste klachtonderdeel kan dan ook niet slagen.

5.7

Wat betreft het EMG-onderzoek overweegt het college het volgende. Partijen verschillen van mening over het feit of klager heeft vermeld dat eerder EMG-onderzoek is gedaan. Thans zijn partijen het eens dat eerder EMG-onderzoek in L was gedaan. Of verweerder destijds wist dat eerder EMG-onderzoek was gedaan was echter niet van belang nu verweerder dit onderzoek zelf heeft laten doen. Verweerder heeft dit onderzoek ook beschreven in zijn rapportage. Op grond van dit onderzoek is de diagnose sensomotore (toxische) polyneuropathie gesteld. De conclusie van het onderzoek was niet anders geweest als het eerdere EMG-onderzoek bij het onderzoek van verweerder was betrokken. Ook het tweede klachtonderdeel kan dan ook niet slagen.

5.8

Wat betreft het derde klachtonderdeel overweegt het college het volgende.

Verweerder beschrijft in zijn rapportage dat neuropsychologisch onderzoek is gedaan met de NES-batterij en dat er alleen afwijkingen zijn gevonden bij de kleuren-reactietijd-taak, hetgeen past bij een lichte stoornis van de volgehouden aandacht. Verweerder schrijft verder in zijn rapportage dat er verder geen aanwijzingen zijn voor neuropsychologische functiestoornissen. Het college acht die beschrijving voldoende. Dat verweerder het onderzoek zelf niet als apart document heeft toegevoegd acht het college -zeker gegeven het te hanteren toetsingscriterium- niet verwijtbaar.

5.9

Wat betreft het laatste klachtonderdeel overweegt het college het volgende. Verweerder rapporteerde over mogelijke schildersziekte. Verweerder heeft daar onderzoek naar gedaan en geconcludeerd dat daar, behoudens de lichte neuropathie, geen aanwijzingen voor waren. Verweerder heeft verder geen onderzoek gedaan en ook niet kunnen doen naar de mogelijke oorzaak van het slaapapneusyndroom. Immers, contact met chemicaliën vond niet meer plaats ten tijde van het onderzoek door verweerder. Ook dit laatste klachtonderdeel kan dan ook niet slagen.

5.10

De conclusie van het college is dat verweerder in zijn rapportage inhoudelijk deskundig en op neutrale, genuanceerde en goed onderbouwde wijze zijn overwegingen heeft weergegeven en dat zijn rapportage ook voldoet aan de daaraan volgens de geldende normen te stellen eisen.

5.11

Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. R.B. van Leeuwen en J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2016 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.