ECLI:NL:TGZRZWO:2016:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 153/2015

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2016:76
Datum uitspraak: 28-07-2016
Datum publicatie: 28-07-2016
Zaaknummer(s): 153/2015
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Raadkamerbeslissing.  Klacht tegen psychiater betreffende onvoldoende zorg en schending beroepsgeheim. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 28 juli 2016 naar aanleiding van de op 23 juli 2915 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , psychiater, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. B. Doornbusch en Z.E. Anson,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlage;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de repliek met de bijlagen;

-          de dupliek;

-          het proces-verbaal van het op 4 maart 2016 gehouden mondeling vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1959, was bij verweerster in behandeling sinds 18 oktober 2012 met ernstige depressieve klachten. Bij de behandeling van klaagster was E, maatschappelijk werkster, als medebehandelaar betrokken.

Bij brief van 11 februari 2013 is namens de bedrijfsarts F aan verweerster om informatie gevraagd. In die brief is ondermeer het volgende vermeld: 

“(…) Op dit moment speelt er naast haar klachten een arbeidsconflict met haar werkgever. Gaarne zou ik met u overleggen over het plan van aanpak, waarbij we moeten aangeven dat werkneemster heel graag terug wil op haar oude werkplek (…).Vanwege het arbeidsconflict adviseer is mediation, wanneer kunnen we dit starten en in welke vorm is dit het handigste, in combinatie met therapie en haar klachten is de volgende stap kennismaken met re-integratie en daarna start met aangepast werk, eigen werk of wat nodig is.

Voor een verdere inschatting van haar belastbaarheid is het noodzakelijk om informatie te hebben over haar huidige medische situatie. Daarom kom ik bij u met mijn vragen. Graag verneem ik van u wat uw bevindingen zijn. Welke diagnose heeft u gesteld en hoe ziet uw behandelplan eruit?”

Bij de adviesaanvraag zat een machtiging gedateerd 31 januari 2013 en ondertekend door <RTC: voorletter, achternaam klaagster>.

Verweerster heeft bij brief van 1 maart 2013 de gevraagde informatie verstrekt.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat:

1.    zij zonder haar (klaagsters) toestemming medische gegevens aan haar bedrijfsarts heeft verstrekt;

2.    en dat zij zonder haar toestemming medische gegevens aan de maatschappelijk werkster E heeft verstrekt.

Bij het mondeling vooronderzoek heeft klaagster als klacht toegevoegd dat zij verweerster verwijt dat verweerster haar niet heeft opgenomen in een psychiatrische inrichting terwijl het echt nodig was.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- impliciet aan dat de tegen haar ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt het college het volgende. Verweerster had een brief, gedateerd 11 februari 2013, met verzoek om (medische) informatie over klaagster ontvangen die was voorzien van een machtiging waarop de adresgegevens, de geboortedatum en het Burgerservicenummer (BSN) van klaagster was vermeld en die was ondertekend door <RTC: voorletter, achternaam klaagster>. Verweerster mocht er dan ook van uitgaan dat klaagster die machtiging had ondertekend en ermee akkoord was dat verweerster de gevraagde informatie zou verstrekken. Het kan verweerster derhalve niet worden verweten dat zij de informatie heeft verstrekt. Dit klachtonderdeel slaagt dan ook niet.

5.3

Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel overweegt het college het volgende. E was als maatschappelijk werkster als medebehandelaar betrokken bij de behandeling van klaagster. In die zin was zij rechtstreeks bij de behandeling van klaagster betrokken en had zij op grond van artikel 457 lid 2 van de WGBO toegang tot het medisch dossier van klaagster. Zij had daar, op grond van deze wettelijke bepaling, geen toestemming van klaagster voor nodig hoewel die er volgens verweerster en door klaagster niet weersproken bovendien wel was. Ook het tweede klachtonderdeel kan daarom niet slagen.

5.4

Wat betreft het derde klachtonderdeel overweegt het college het volgende. Klaagster heeft dit klachtonderdeel pas bij het mondeling vooronderzoek toegevoegd. Klaagster heeft dit klachtonderdeel echter niet nader onderbouwd. Uit het dossier en met name uit de brief van verweerster van 1 maart 2013 blijkt ook verder niet dat een opname van klaagster noodzakelijk geweest zou zijn. Uit die brief blijkt wel dat de depressieve klachten van klaagster leken te verminderen onder het gevoerde regime. Bij deze stand van zaken kan ook dit laatste klachtonderdeel niet slagen.

5.5                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                

Gelet op het voorgaande is de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. M.H. Braakman en

A.A.G. van den Ende, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2016 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.