ECLI:NL:TGZRZWO:2016:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 263/2014

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2016:6
Datum uitspraak: 15-01-2016
Datum publicatie: 15-01-2016
Zaaknummer(s): 263/2014
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen fysiotherapeut.  De vader van een minderjarig patientje klaagt er onder meer over dat  zijn dochter  is  behandeld is zonder zijn toestemming,  dat hij geen inzage in het dossier heeft gekregen en  dat de fysiotherapeut hem nooit zelf te woord heeft gestaan.   Het college overweegt dat ook in geval van zogenoemde ‘vechtscheidingen’ in beginsel de toestemming van beide ouders vereist is, maar dit voor de behandelaar een lastig punt is. Verweerster heeft op het moment dat zij als supervisor actief bij patiëntje betrokken raakte, haar collega (weliswaar in opleiding tot kinderfysiotherapeut maar op zichzelf een volleerd fysiotherapeut) gevraagd hoe de situatie was. Zij hoorde dat moeder in eerste instantie had verteld dat er geen contact met vader was en dat moeder en patiëntje in een blijf-van mijn-lijf-huis verbleven. Er is toen, in het  belang van patiëntje ervoor gekozen om vader niet om toestemming te vragen. Het college kan deze afweging billijken. Wel was het beter geweest om direct bij intake de juridische gezagverhouding uit te vragen/zoeken en in het dossier vast te leggen.  Gelet op de agressieve en dreigende toon van klager aan de telefoon, hetgeen door hem niet is betwist, is er besloten om te handelen conform het bestaande protocol, hetgeen inhield dat de contacten met klager verliepen via de huisarts/directeur. Het college acht deze handelwijze aanvaardbaar en het valt verweerster daarom  niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij klager nooit zelf gesproken heeft. Pas in november hoorde verweerster via de huisarts dat klager bezwaren had tegen de behandeling en dat hij het fysiotherapeutisch dossier wenste. Verweerster heeft het dossier toen direct laten printen en laten opsturen en heeft de behandeling tijdelijk gestaakt. Toen klager vervolgens weer toestemming gaf is de behandeling voortgezet en later weer gestaakt omdat klager zijn toestemming weer introk. Er is dus geen sprake geweest van voortzetten van de behandeling zonder toestemming van klager. Evenmin is het verzoek om inzage in het dossier niet gehonoreerd. Ook deze  klachtonderdelen falen. Afwijzing van de klacht.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 15 januari 2016 naar aanleiding van de op 23 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. M.C. Lugard-van Beijma, advocaat te Utrecht,

k l a g e r

-tegen-

C , fysiotherapeut, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlage;

- de dupliek;

- brief van klager d.d. 8 november 2015 met bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 24 november 2015, alwaar zijn verschenen klager en verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden. Ter zitting is ook behandeld de klacht die klager heeft ingediend tegen een huisarts. Deze klacht is bekend onder nummer 262/2014. In die klacht zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder het dossier, en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster is werkzaam als fysiotherapeut in een gezondheidscentrum waar ook andere disciplines zijn vertegenwoordigd. Bij de behandeling van de dochter van klager (verder patiëntje) is verweerster als supervisor betrokken geweest. De behandelaar was een collega van verweerster, een ervaren fysiotherapeut en kinderfysiotherapeut in opleiding. Verweerster wordt in het dossier vermeld als behandelaar omdat haar collega nog maar kort werkzaam was en het niet mogelijk was haar naam in het dossier te vermelden.

Op verwijzing van de huisarts zag de collega van verweerster patiëntje op 5 juni 2014 voor het eerst. Zij kwam samen met haar moeder. De moeder van patiëntje heeft op

5 juni 2014 toestemming gegeven door het gebruikelijke formulier hiervoor te ondertekenen. Verweerster heeft patiëntje op 3 september 2014 één keer samen met haar collega onderzocht. In het dossier is hierover onder meer genoteerd: “ stressreactie bij gaan liggen op de bank (trekt wit weg, spanning, keert ijn zich zelf)”

Verweerster heeft vervolgens met haar collega de behandeling geëvalueerd en er is een  conceptverslag is opgesteld voor de huisarts. Vanwege zorgen over patiëntje hebben zij dit conceptverslag ook op 10 september 2014 mondeling met de huisarts besproken.

Het verslag is verder aangevuld met gegevens uit de volgende consulten en op 30 oktober 2014 in definitieve vorm aan de huisarts en de moeder van patiëntje gestuurd.

De huisarts heeft verweerster laten weten dat klager op 8 september 2014 telefonisch contact had opgenomen met het gezondheidscentrum. Hij wenste inzage in het dossier  van patiëntje. Dit verzoek kwam bij de huisarts terecht als directeur van het gezondheidscentrum. Omdat klager zich agressief en dreigend uitte werd afgesproken  dat alle communicatie met klager via de huisarts/directeur zou verlopen.

Toen duidelijk werd dat klager geen toestemming gaf voor verdere behandeling is op

11 november 2014 de behandeling gestaakt en werd het fysiotherapeutisch dossier in afschrift naar klager toegestuurd. Nadien heeft klager telefonisch toestemming gegeven om de behandeling te hervatten. In het dossier staat op 27 november 2014 genoteerd dat tussen 31 oktober en 27 november 2014 patiëntje ook gezien is op 7 en 21 november en op 4 december 2014. Kennelijk is daarna de behandeling afgesloten.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- het volgende:

a.    Zij heeft patiënte behandeld zonder toestemming van klager.

b.    Zij heeft de behandeling voortgezet ondanks bezwaren van klager.

c.    Zij heeft klager nooit zelf te woord gestaan.

d.    Zij heeft het verzoek om inzage in het dossier niet gehonoreerd.

e.    Zij heeft in het dossier ten onrechte vermeld dat beide ouders toestemming hebben gegeven voor behandeling.

f.     Zij heeft zonder toestemming van klager informatie verstrekt aan derden.

g.    Zij heeft bevindingen verzwegen aan klager.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.

Moeder en dochter verbleven op een voor de vader geheim adres in een blijf-van-mijn-lijf huis. Vanwege de veiligheid voor moeder en dochter is nagelaten de vader te informeren en toestemming te vragen. Verweerster verwijst hiervoor naar de uitzondering genoemd in de WGBO. Tevens verwijst zij naar jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege waarin is bepaald dat zelfs kan worden behandeld zonder toestemming van een van de gezagdragende ouders, als weigering slechts ingegeven is door de strijd tussen de ouders en de behandeling nodig is in het belang van het kind.

De behandeling is op 11 november 2014 gestaakt toen door de huisarts werd meegedeeld dat klager niet instemde met de behandeling. Deze is later weer hervat omdat klager alsnog instemde. Op 27 november 2014 is de laatste behandeling geweest omdat klager wederom zijn toestemming introk.

Verweerster heeft klager zelf nooit gesproken. Haar werd verteld dat de telefonische contacten met klager van dien aard waren dat persoonlijk contact niet verstandig was. Klager heeft meerdere malen gedreigd naar het centrum te komen om verhaal te halen bij verweerster. Het doorverbinden van agressieve patiënten naar de huisarts/directeur is onderdeel van de afspraken en het beleid binnen het gezondheidscentrum.

Inzage in het dossier is vanaf het eerste moment aan klager aangeboden. Op

11 november 2014 is een afschrift van het complete dossier aan klager gezonden.

In het digitale behandelprotocol staat aangevinkt dat ouders ingelicht zijn over de inhoud en evaluatie van de behandeling. Dit is inmiddels aangepast naar ouder(s) omdat het in de praktijk niet mogelijk is om bij elke evaluatie aansluitend op een behandeling beide ouders uit te nodigen. Er staat nergens in het dossier dat bij aanvang toestemming van klager is verkregen voor de behandeling. Wel staat er in een herinnering in het behandelprotocol dat er toestemming moet zijn van ouders voor de behandeling. Dit is afgevinkt nadat moeder haar toestemming gegeven had.

Vanwege het geheime adres van moeder en dochter is advies gevraagd aan een jurist van het KNFG. Deze heeft vanwege het conflict van plichten geadviseerd dat de toestemming van moeder voldoende was.

Voor zover de klacht dat informatie aan derden is verstrekt ziet op het feit dat de gemachtigde van verweerster het medisch dossier heeft gezien wordt gesteld dat een zorgaanbieder voor het voeren van verweer het dossier mag overleggen zonder expliciet toestemming te vragen. Ook een gemachtigde kan derhalve kennis nemen van het dossier.

Klager heeft een afschrift van het volledige dossier ontvangen.

Verweerster concludeert dat zij heeft gehandeld conform een redelijk handelend beroepgenoot en dat haar derhalve geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klachtonderdeel 3.a

De collega van verweerster heeft de intake gedaan en heeft ervoor gekozen om op dat moment geen toestemming voor de behandeling bij klager te vragen, omdat de moeder van patiëntje vertelde dat zij in een blijf-van-mijn-lijf-huis verbleven en dat er op dat moment geen contact met vader was. Toen verweerster op verzoek van haar collega op 3 september 2014 patientje ook zag heeft zij, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, eerst het dossier bekeken. Zij heeft haar collega gevraagd of er contact was met de vader. Zij hebben vervolgens de afweging gemaakt om gelet op de situatie, vader niet om toestemming te vragen. Deze afweging hebben zij ook voorgelegd aan een jurist van de KNFG die bevestigde dat dit een juiste afweging was.  

Het college stelt voorop dat ook in geval van zogenoemde ‘vechtscheidingen’ in beginsel de toestemming van beide ouders vereist is, maar dit voor de behandelaar een lastig punt is. Verweerster heeft op het moment dat zij als supervisor actief bij patiëntje betrokken raakte, haar collega (weliswaar in opleiding tot kinderfysiotherapeut maar op zichzelf een volleerd fysiotherapeut) gevraagd hoe de situatie was. Zij hoorde dat moeder in eerste instantie had verteld dat er geen contact met vader was en dat moeder en patiëntje in een blijf-van mijn-lijf-huis verbleven. Er is toen, in het belang van patiëntje, voor gekozen om vader niet om toestemming te vragen. Het college kan deze afweging billijken. Wel was het beter geweest om direct bij intake de juridische gezagverhouding uit te vragen/zoeken en in het dossier vast te leggen. Dit klachtonderdeel kan niet slagen.

5.3

Klachtonderdeel 3.b en 3.d

Ter zitting heeft verweerster meegedeeld dat zij via de huisarts in september had vernomen dat klager telefonisch contact had opgenomen met een verzoek om inzage in het dossier. Gelet op het gedrag van klager aan de telefoon was besloten te handelen conform het protocol waarbij de contacten met klager zouden verlopen via de huisarts/directeur.   

Pas in november hoorde verweerster via de huisarts dat klager bezwaren had tegen de behandeling en dat hij het fysiotherapeutisch dossier wenste. Verweerster heeft het dossier toen direct laten printen en laten opsturen en heeft de behandeling tijdelijk gestaakt. Toen klager vervolgens weer toestemming gaf is de behandeling voortgezet en later weer gestaakt omdat klager zijn toestemming weer introk. Er is dus geen sprake geweest van voortzetten van de behandeling zonder toestemming van klager. Evenmin is het verzoek om inzage in het dossier niet gehonoreerd. Ook deze klachtonderdelen falen.

5.4

Klachtonderdeel 3.c

Gelet op de agressieve en dreigende toon van klager aan de telefoon, hetgeen door hem niet is betwist, is er besloten om te handelen conform het bestaande protocol, hetgeen inhield dat de contacten met klager verliepen via de huisarts/directeur. Het college acht deze handelwijze aanvaardbaar en het valt verweerster daarom niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij klager nooit zelf gesproken heeft.

5.5

Klachtonderdeel 3.e

Verweerster heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht hoe het digitale dossier eruit ziet. Ten tijde van de intake van patiëntje stond er in bepaalde digitale protocollen ouders in plaats van ouder. Op die manier is aangevinkt dat ouders zijn ingelicht over de inhoud en evaluatie van de behandeling terwijl in casu dit alleen moeder betrof.  Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij deze omissie heeft willen rechtzetten en dit daarom in de protocollen gewijzigd heeft. Zij ging ervan uit dat zij dit wijzigde voor toekomstige protocollen maar kwam er onlangs pas achter dat het systeem dit ook in de oudere protocollen heeft gewijzigd. Dit verklaart de verschillen in de versie van het dossier dat klager heeft ontvangen en de versie die bij het verweerschrift is overgelegd. Klager heeft dus gelijk daar waar hij stelt dat er in het dossier dat hij ontvangen heeft ten onrechte staat vermeld dat toestemming van ouders is verkregen. Het college is echter, gelet op de verklaring van verweerster, van oordeel dat deze omissie niet tot een tuchtrechtelijk verwijt leidt.   

5.6

Klachtonderdeel 3.f

Voor zover deze klacht ziet op het overleggen van het medisch dossier van patiëntje aan de gemachtigde van verweerster overweegt het college dat volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg een verweerder in een tuchtrechtelijke procedure de voor zijn/haar verweer relevante medische gegevens mag overleggen. Dat de gemachtigde van verweerster ook kennis heeft kunnen nemen van het dossier is hieraan inherent. Ook dit klachtonderdeel kan niet slagen.

5.7

klachtonderdeel 3.g

Klager stelt dat hij het aan hem verstrekte dossier compleet anders is dan het dossier wat in deze procedure door verweerster is overgelegd. Hiermee heeft verweerster volgens klager willen en wetens informatie achtergehouden.

Het college heeft geconcludeerd dat de beide dossiers in grote lijnen hetzelfde zijn maar op enkele punten van elkaar verschillen. Hiervoor verwijst het college allereerst naar hetgeen reeds is overwogen in rechtsoverweging 5.5. Verweerster heeft ter zitting voorts toegelicht dat zij in eerste instantie begrepen hadden dat er sprake was van MS. Later bleek dat niet zo te zijn en daarom is dat uit de medische voorgeschiedenis gehaald. Daar is een werkaantekening van gemaakt.

Het ware beter geweest als de wijziging in het dossier zelf zichtbaar was geweest, maar gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat niet gesteld kan worden dat verweerster willens en wetens informatie voor klager heeft achtergehouden. Dit klachtonderdeel slaagt derhalve niet.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht in al haar onderdelen af.

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, S.E. Dekker en J.M. Uijen, leden-fysiotherapeuten, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.