ECLI:NL:TGZRZWO:2016:5 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 262/2014
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:5 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-01-2016 |
Datum publicatie: | 15-01-2016 |
Zaaknummer(s): | 262/2014 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. De echtgenote van klager verbleef met hun 7-jarig dochtertje in een blijf-van-mijn-lijf huis. Klacht dat verweerster klager geen toestemming heeft gevraagd voor behandeling en verwijzing van zijn dochter, heeft geweigerd klager inzage in het dossier van zijn dochter te verschaffen en geen informatie over behandelingen en verwijzingen gaf en informatie heeft verstrekt aan derden zonder toestemming van of overleg met klager als gezaghebbende ouder. Klacht ongegrond, afwijzing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 15 januari 2016 naar aanleiding van de op 23 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door mr. M.C. Lugard-van Beijma, advocaat te Utrecht,
k l a g e r
-tegen-
C , huisarts, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. A. Tingen, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlage;
- de dupliek met de bijlage;
- de brief van klager van 8 november 2015 met bijlagen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 24 november 2015, alwaar zijn verschenen klager met zijn gemachtigde en verweerster, bijgestaan door
mr. A.W. Hielkema. Ter zitting is ook behandeld de klacht die klager heeft ingediend tegen een fysiotherapeut. Deze klacht is bekend onder nummer 263/2014. In die zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken, waaronder het huisartsjournaal, en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Verweerster is huisarts, haar praktijk maakt deel uit van een Wijkgezondheidscentrum waar onder meer ook fysiotherapeuten en psychologen zijn gevestigd. Verweerster is directeur van dit gezondheidscentrum. De (ex-)echtgenote van klager verbleef met hun
7 jaar oude dochter in een blijf-van-mijn-lijf huis, toen verweerster in mei 2014 voor het eerst in aanraking kwam met de dochter van klager, verder patiëntje. Zij zag patiëntje met haar moeder op het spreekuur. Patiëntje was bekend met slecht lopen. In verband daarmee heeft verweerster haar verwezen naar een aan het gezondheidscentrum verbonden kinderfysiotherapeut voor verder onderzoek en eventuele behandeling. Patiëntje is in de maanden daarna onderzocht en behandeld door de kinderfysiotherapeut.
Op 8 september 2014 heeft klager voor het eerst contact gezocht met de praktijk van verweerster. De assistente noteerde dat vader inzage wilde. Zij noteerde na overleg met verweerster dat het geen probleem was mits het juridisch mogelijk was. Verweerster heeft klager op 9 september 2014 teruggebeld. Zij noteerde in het journaal:
“P Vader geeft aan het wettelijk gezag te hebben. Afgesproken dat ik de volgende keer
met moeder e.e.a. zal bespreken.
S (…)
Erg boze vader aan de lijn. Uit zich agressief. Heeft in rechtszaal te horen gekregen
dat (naam patiëntje) een behandeling ondergaat en hij heeft geen toestemming
gegeven. Heb proberen uit te leggen dat ik (naam patiëntje) al in mei verwezen heb
naar kinderfysio vanwege loopproblemen.
(…)
P Aangegeven dat ik ervan uitga dat ouders elkaar goed op de hoogte houden van wel
en wee kind. Dat deze verwijzing in het belang van het kind is geweest.”
De volgende dag vertelde de kinderfysiotherapeut, samen met de kinderfysiotherapeut in opleiding die zij superviseerde, aan verweerster dat patiëntje tijdens de behandeling die dag signalen had gegeven die zouden kunnen duiden op seksueel misbruik. Verweerster heeft de moeder van patiëntje uitgenodigd voor een gesprek. Een week later zag zij de moeder op het spreekuur. Tijdens dit gesprek vertelde moeder spontaan dat zij bang was voor seksueel misbruik van patiëntje door haar vader.
Verweerster heeft vervolgens contact opgenomen met de begeleidster van moeder en patiëntje in het blijf-van-mijn-lijf-huis. Besloten is dat er zo snel mogelijk een overleg zou plaatsvinden met de betrokken hulpverleners. Dit overleg vond plaats op 23 september 2014 tussen verweerster, de kinderfysiotherapeut in opleiding, de begeleidster van de moeder en een medewerker van Bureau Jeugdzorg die moeder en patiëntje op (toen nog) vrijwillige basis begeleidde. Afgesproken werd dat de case- manager van Bureau Jeugdzorg de signalen zou bespreken met zowel klager als moeder. Verweerster heeft vervolgens gebeld met het AMK en de casus anoniem voorgelegd. Ook deze adviseerde om de casemanager van Bureau Jeugdzorg met de ouders in gesprek te laten gaan.
Op 13 oktober 2014 heeft verweerster patiëntje verwezen naar het ziekenhuis omdat zij met haar voet tussen de spaken van een fiets was gekomen. In het ziekenhuis bleek sprake van een enkelfractuur waarvoor gips werd geplaatst. Op 14 oktober 2014 belde klager met de praktijk en kreeg een collega van verweerster aan te telefoon. Klager wilde niet dat zijn dochter werd behandeld zonder zijn toestemming. De collega gaf aan dat hij het zou doorgeven aan verweerster. Verweerster sprak klager vervolgens op 16 oktober 2014 telefonisch. Blijkens de notitie in het journaal heeft verweerster nogmaals geprobeerd uit te leggen hoe de verwijzing in mei was verlopen. Klager vroeg om inzage in alle dossiers. Omdat klager steeds bozer en grover werd heeft verweerster de verbinding verbroken. Later heeft zij de voicemail van klager ingesproken met de mededeling dat patiëntje een enkelfractuur had.
Klager belde op 17 oktober 2014 naar de praktijk en vroeg naar de naam van de behandelend fysiotherapeut. Op instructie van verweerster heeft de receptioniste laten weten dat verweerster hem daarover zou terugbellen. Blijkens de notitie in het dossier werd de receptioniste uitgescholden en bedreigd door klager.
Op 20 oktober 2014 nam verweerster kennis van het verslag van het bezoek van patiëntje aan de SEH van het ziekenhuis. Gelet hierop en in combinatie met de bevindingen van de fysiotherapeut en de nog bestaande vermoedens van kindermishandeling heeft verweerster besloten tot een verwijzing naar een kinderarts. Verweerster heeft klager via zijn voicemail van deze verwijzing op de hoogte gesteld. Op 27 oktober 2014 heeft verweerster telefonisch contact gehad met klager naar aanleiding van haar voicemailbericht. Op 3 november 2014 werd patiëntje gezien door de kinderarts. Bij lichamelijk onderzoek werden geen aanwijzingen gevonden passend bij seksueel misbruik.
Op 10 november 2014 belde klager met de receptioniste en gaf aan dat de behandeling bij de fysiotherapeut onmiddellijk gestopt moest worden. Ook wilde hij het dossier inzien. Hij zou langs komen voor dossierinzage.
Verweerster heeft op 11 november 2014 telefonisch contact met klager gehad. Zij spraken af dat verweerster het dossier van de fysiotherapeut zou toesturen en dat de behandeling tijdelijk stopgezet zou worden. Op 17 november 2014 heeft verweerster een kort telefonisch gesprek gevoerd met klager en een voor verweerster onbekende vrouw. Klager vertelde dat zijn zus kinderen heeft met een chromosomale afwijking. Op
20 november 2014 was er weer een telefoongesprek met klager waarin hij verzocht om inzage in het dossier van zijn dochter. Verweerster heeft dit gesprek voortijdig beëindigd omdat klager erg boos was.
Op 27 november 2014 belde klager op de spoedlijn met de praktijk en vroeg naar verweerster. De assistente heeft gezegd dat verweerster er niet was en heeft vervolgens, toen klager tegen haar tekeer ging, de verbinding verbroken. Op 1 december 2014 belde klager weer meerdere keren boos op. Verweerster heeft toen contact met klager opgenomen waarbij klager vertelde dat hij een e-mail had gestuurd met het verzoek om het dossier van zijn dochter op te sturen. Verweerster heeft uitgelegd dat zij en haar personeel niet bedreigd wensen te worden en dat zij een normale relatie met hem wil. Daarna heeft zij aangekondigd het gesprek te beëindigen en dat ook gedaan.
Op 3 december 2014 werd verweerster gebeld door een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming die informeerde naar de inzage die verweerster aan klager zou hebben geweigerd. Verweerster heeft uitgelegd hoe een en ander was verlopen. Zij heeft daarna klager een kopie van het dossier verstrekt.
Daarna heeft verweerster niet meer van klager vernomen tot onderhavige tuchtklacht.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- het volgende.
a. Verweerster heeft klager geen toestemming gevraagd voor behandeling en verwijzing van zijn dochter.
b. Verweerster heeft geweigerd klager inzage in het dossier van zijn dochter te verschaffen. Ook verschafte zij geen informatie over behandelingen en verwijzingen.
c. Verweerster heeft informatie verstrekt aan derden zonder toestemming van of overleg met klager als gezaghebbende ouder.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij betreurt dat klager de gebeurtenissen heeft ervaren zoals in het klaagschrift omschreven. Het is nimmer haar bedoeling geweest om het ouderlijk gezag van klager te ondermijnen of klager verkeerde informatie te geven over patiënte. Verweerster heeft altijd louter het belang van patiënt voor ogen gehad en meent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is geweest. Voor zover nodig zal bij de overwegingen nader op het verweer worden ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Verweerster heeft ter zitting aangegeven dat zij ermee bekend was dat patiëntje eerder, toen de ouders nog bij elkaar waren, voor dezelfde problematiek was behandeld door de kinderneuroloog, dat zij ervan was uitgegaan dat klager voor die behandeling toestemming had gegeven en dat zij de verwijzing naar de kinderfysiotherapeut als een voortzetting van de behandeling van dezelfde medische problematiek beschouwde waarvoor toestemming verondersteld mocht worden. Gelet hierop en op het feit dat er geen sprake was van een ingrijpende, niet-noodzakelijke of ongebruikelijke behandeling komt het college tot het oordeel dat klachtonderdeel 3.a niet gegrond is.
5.3
Wat klachtonderdeel 3.b betreft acht het college het, op basis van de aantekeningen in het journaal en de toelichting van verweerster ter zitting, aannemelijk dat verweerster er niet op uit is geweest klager informatie over zijn dochter te onthouden. Het valt te billijken dat verweerster eerst met moeder wilde overleggen over de juridische positie van klager, die zelf ter zitting aangaf niet te weten hoe hij kon aantonen met gezag beklede vader te zijn, en niet zomaar op basis van een telefonisch contact informatie heeft verstrekt. Wel tekent het college erbij aan dat verweerster, zoals thans ook binnen haar praktijk gebeurt, als een van de twee vaste huisartsen van het blijf-van-mijn-lijf- huis er beter aan had gedaan direct bij intake de juridische gezagsverhouding uit te vragen/zoeken en in het dossier vast te leggen. De volgende dag kwam het verontrustende bericht van de kinderfysiotherapeut over mogelijk seksueel misbruik van patiëntje, hetgeen moest worden uitgezocht en voor verweerster reden mocht zijn om niet aanstonds dossiers ter beschikking te stellen. Daarna volgde er een periode waarin klager eerst op 16 oktober 2014 terugkwam op zijn vraag om informatie terwijl hij, zoals hij in deze procedure geen enkele keer heeft betwist, tamelijk bedreigend kon zijn aan de telefoon zodat het gesprek soms meer dáárover ging dan over hetgeen klager en verweerster elkaar wilden vragen en/of vertellen. Op 11 november 2014 heeft verweerster aan klager het fysiotherapeutisch dossier doen toekomen en uiteindelijk op
3 december 2014 het huisartsenjournaal. In de tussentijd heeft verweerster klager wel telkens op de hoogte gehouden van de verwijzingen van zijn dochter. Tegen deze achtergrond is ook klachtonderdeel 3.b ongegrond.
5.4
Toen verweerster van de kinderfysiotherapeut vernam dat er mogelijk sprake was van seksueel misbruik van patiëntje, heeft zij ervoor gekozen nader te overleggen met bij patiëntje betrokken hulpverleners zonder klager als vader, en overigens ook moeder, daarover eerst te informeren teneinde zo mogelijk toestemming te verkrijgen. Het college kan dat in de gegeven omstandigheden billijken. Verweerster had nauwelijks zicht op de situatie van de moeder en patiëntje, zij had hen net voor de tweede keer gezien, en al helemaal niet op dat van klager. Deze was immers nog maar net telefonisch in beeld gekomen, hij woonde op grote afstand en had aangegeven niet van plan te zijn naar de praktijk te komen. Het overleg met bij patiëntje betrokken hulpverleners paste binnen een zorgvuldig onderzoek naar een vermoeden van seksueel misbruik en vormde een beperkte inbreuk op de geheimhoudingsplicht die verweerster in acht had te nemen. Het college ziet geen reden te twijfelen aan de mededeling van verweerster ter zitting dat zij van de medewerker van jeugdzorg had begrepen dat deze hierover verder met de ouders contact zou opnemen. In die omstandigheden is ook klachtonderdeel 3.c ongegrond.
5.5
Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. A.P.E. Sachs en H.A. van Dijk, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.