ECLI:NL:TGZRZWO:2016:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 242/2014
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-03-2016 |
Datum publicatie: | 04-03-2016 |
Zaaknummer(s): | 242/2014 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arts in opleiding tot psychiater. De vader van klaagster is tijdens een verblijf op de PAAZ-afdeling overleden. Klachten over de medicatie, het niet optreden tegen overmatig eten en drinken door patiënt terwijl deze diabetes had, het verblijf op een open afdeling en het niet deelnemen aan nagesprekken. Klacht ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 4 maart 2016 naar aanleiding van de op 1 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
G , arts, (destijds) werkzaam te D,
bijgestaan door mr. L. Beij, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit de volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de repliek;
- de dupliek;
- het medisch dossier;
- reactie van verweerder op het toegezonden medisch dossier.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 22 januari 2016, alwaar zijn verschenen klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. De zaak is gelijktijdig met twee andere klachtzaken behandeld. In die andere zaken geeft het college onder de nummers 238/2014 en 239/2014 gelijktijdig een beslissing.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster is de dochter van wijlen E, geboren in 1954 en overleden in oktober 2012, hierna te noemen patiënt.
Patiënt werd op 10 september 2012 vrijwillig opgenomen op de psychiatrische afdeling van de F te D. Patiënt was door de huisarts ingestuurd wegens wegrakingen met een katatoon mutistisch beeld. Patiënt had een psychiatrische voorgeschiedenis met naast een katatoon mutistisch beeld ook conversie en een nagebootste stoornis als classificatie en was vaker opgenomen geweest. Patiënt was bekend met diabetes type II waarvoor hij metformine 850 mg gebruikte, 3 maal daags 1 tablet. Verweerder was psychiater in (het derde halfjaar van zijn) opleiding en betrokken bij de opname en behandeling van patiënt van 10 tot en met 28 september 2012. Verweerder legde bij opname het volgende beleid vast: “regelmatige controles. Lorazepam 2,5 mg vanavond twee maal. Ivm niet eten vooralsnog Metformine niet hervatten.” De familie van patiënt heeft ’s avonds contact opgenomen met de verpleging om door te geven dat patiënt thuis metformine, lorazepam, Haldol, pantoprazol en citalopram gebruikte. Verweerder besloot in overleg met zijn supervisor de medicatie tot de volgende dag niet aan patiënt te geven.
Op 11 september 2012 heeft verweerder overleg gevoerd met de huisarts van patiënt over de thuismedicatie. De medicatie werd hervat met uitzondering van de Haldol. Diezelfde dag is bij patiënt een glucosemeting gedaan, de uitslag was 7,4 mmol/L. Op 12 september 2012 werd een behandelplan opgesteld waarmee patiënt akkoord ging. De doelstelling op korte termijn was het bieden van structuur en steun aan patiënt. Op de lange termijn werden een verdere probleemanalyse en diagnostiek als doel gesteld. Afgesproken werd dat patiënt vrijheden had met verpleging en familie. Als voorlopige datum voor evaluatie van het behandelplan werd 25 september 2012 genoteerd.
In de periode hierna vertoonde patiënt een wisselend beeld. Hij vertoonde bij vlagen katatoon/mutistisch gedrag waarop hij met een directieve aanpak vaak wel aanspreekbaar was. Op 20 september 2012 is opnieuw de bloedsuiker van patiënt gecontroleerd. De uitslag was 5,7 mmol/L. Vanaf 21 september 2012 werd in de verpleegkundige rapportage bijna dagelijks melding gemaakt van overmatig eet- en drinkgedrag van patiënt. Patiënt was regelmatig in de keuken te vinden buiten de normale etenstijden en werd hierop aangesproken door de verpleging. In de verpleegkundige rapportage werd op 1 oktober 2012 genoteerd dat patiënt “enorm groeide”. Op 3 oktober 2012 is het gewicht van patiënt gecontroleerd en werd een gewicht van 96 kg (met kleding) genoteerd. Verder is er regelmatig sprake van dat patiënt zichzelf en anderen (een verpleegkundige) alsmede de afdeling bevuilde met faeces en urine. Op 25 september 2012 werd verweerder erbij geroepen door de verpleging, omdat er sprake was van een onhoudbare situatie. Hij noteerde dat hij patiënt heeft laten weten dat incontinentie niet werd geaccepteerd en dat patiënt snel reageerde op een gedragsmatige aanpak.
Verweerder is op 1 oktober 2012 uit dienst getreden bij F te D. Zijn laatste werkdag was 28 september 2012. Hierna was hij niet meer bij de behandeling van patiënt betrokken.
Patiënt is op 4 oktober 2012 op de Spoedeisende hulp overleden, na een plotseling ontstaan beeld gepaard gaande met ademhalingsproblemen. Op 8 oktober 2012 heeft de familie van patiënt een gesprek gevoerd met een verpleegkundige en een dienstdoend psychiater. Op 27 februari 2013 heeft de familie een gesprek gehad met het afdelingshoofd, de supervisor van verweerder en een sociaal-verpleegkundige. Verweerder was bij deze gesprekken niet aanwezig.
Op 10 december 2013 heeft klaagster een klacht ingediend bij de klachtencommissie van F te D. De klachtencommissie heeft het klachtonderdeel, inhoudende dat verweerder ten onrechte de medicatie bij patiënt heeft gestaakt, ongegrond verklaard.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:
1. ten onrechte de medicatie heeft gestaakt bij patiënt terwijl deze bekend was met een psychiatrisch ziektebeeld;
2. ten onrechte niet is opgetreden tegen het onbeperkt eten en drinken door patiënt;
3. ten onrechte heeft besloten dat patiënt op een open afdeling thuis hoorde;
4. ten onrechte niet heeft deelgenomen aan de gesprekken van 8 oktober 2012 en 27 februari 2013.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan. Tijdens de opname van patiënt was hij als arts-assistent in opleiding tot psychiater verbonden aan de betreffende afdeling. Hij heeft in overleg met zijn supervisor de medicatie op goede gronden gestaakt. Er was geen aanleiding om patiënt op een gesloten afdeling op te nemen. Verweerder was niet op de hoogte van het vele eten en drinken door patiënt. Patiënt was vrijwillig opgenomen en er was geen beperking in zijn eet- en drinkpatroon. Het was voor verweerder niet mogelijk om aan het gesprek deel te nemen van 8 oktober 2012. Een uitnodiging voor het daaropvolgende gesprek van 27 februari 2013 heeft hem nooit bereikt.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel oordeelt het college als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat verweerder tijdens de opname en behandeling van patiënt werkzaam was als psychiater in opleiding. Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting kenbaar gemaakt dat hij, ten tijde van de opname van patiënt, anderhalf jaar bezig was met zijn opleiding. Het beleid voor de aan patiënt te verlenen zorg stemde hij af met zijn supervisor. Verweerder heeft het college duidelijk gemaakt dat hij, toen patiënt werd opgenomen, op goede gronden de medicatie heeft gestaakt. Toen patiënt op 10 september 2012 vrijwillig was opgenomen heeft verweerder, in overleg met zijn supervisor, besloten alle medicatie tot de volgende dag te staken om patiënt zo goed mogelijk te kunnen observeren. Omdat patiënt aanvankelijk niet at werd ook besloten de metformine te stoppen om een lage bloedsuiker te voorkomen. Voordat werd besloten de medicatie te hervatten heeft hij contact gelegd met de huisarts en een glucose laten bepalen bij patiënt. Uit de medicijnkaart van patiënt blijkt dat vanaf 11 september 2012 alle medicatie is hervat met uitzondering van de Haldol. Overigens gaf verweerder ter zitting te kennen dat hij niet meer weet hoe en door wie de beslissing tot hervatting is genomen. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat er tijdens de opname van patiënt sprake zou zijn van ‘staken van medicatie’ nu bijna alle medicatie daags na de opname van patiënt is hervat. Van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid is geen sprake en het college verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
5.3
Verweerder heeft ter zitting duidelijk gemaakt dat hij niet op de hoogte was van het overmatige eet- en drinkgedrag van patiënt. Tijdens de dagelijkse patiëntenbespreking heeft hij niet vernomen dat het eet- en drinkgedrag van patiënt uit de hand liep. Verweerder had wisselende diensten en was niet elke dag op de afdeling aanwezig. Patiënt was vrijwillig opgenomen en er waren geen beperkingen gesteld aan zijn bewegingsvrijheid en zijn eet- en drinkpatroon. In tegenstelling tot het verpleegkundig dossier wordt in het medisch dossier geen melding gemaakt over het eet- en drinkgedrag van patiënt. Het college kan niet vaststellen dat verweerder weet heeft gehad van het overmatige eet- en drinkgedrag en dus evenmin dat het voortduren daarvan het gevolg zou zijn van onzorgvuldig handelen van verweerder. Het tweede klachtonderdeel slaagt dan ook niet.
5.4
Ten aanzien van het derde klachtonderdeel oordeelt het college als volgt.
Klaagster heeft ter zitting aangevoerd dat patiënt ten gevolge van dwanggedachten overmatig eetgedrag vertoonde en verwondingen aan zijn voeten had opgelopen. Een opname op een gesloten afdeling zou naar het oordeel van klaagster dan ook gerechtvaardigd zijn. Het college volgt klaagster hierin niet. Een opname op een gesloten afdeling zou bijvoorbeeld aangewezen zijn geweest als de patient de neiging had om weg te lopen en daarbij een gevaar voor zichzelf of anderen zou vormen. Een dergelijk gevaar werd niet aanwezig geacht. Tijdens de opname reageerde patiënt doorgaans goed op een directieve aanpak. De supervisor van verweerder was bekend met patiënt en diens eerdere opnames en het is aannemelijk dat hij mede daarom in belangrijke mate het beleid bepaalde. Het behandelplan van patiënt was gericht op het geven van structuur en steun. Dat patiënt ten gevolge van dwanggedachten verwondingen aan zijn voeten had opgelopen betekent naar het oordeel van het college niet dat er sprake was van de noodzaak tot opname op een gesloten afdeling. Dit klachtonderdeel kan niet slagen.
5.5
Met betrekking tot de klacht dat verweerder niet heeft deelgenomen aan de gesprekken van 8 oktober 2012 en 27 februari 2013, overweegt het college het volgende. Verweerders laatste werkdag was op 28 september 2012. Op vrijdagavond 5 oktober 2012 vernam hij dat patient was overleden en dat op 8 oktober 2012 een familiegesprek zou plaatsvinden. Het college kan verweerder volgen in zijn verklaring dat hij niet bij het gesprek aanwezig kon zijn nu hij op 8 oktober 2012 poliklinisch spreekuur had (in een ander ziekenhuis) en geen mogelijkheid had zijn patiënten op zo’n korte termijn af te zeggen. Het is daarnaast voorstelbaar dat verweerder niet zelf contact heeft opgenomen met klaagster nu hij niet betrokken is geweest bij het overlijden van patiënt en hij op dat moment niet meer werkzaam was in F. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij geen uitnodiging voor het gesprek van 27 februari 2013 heeft ontvangen. Het college heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Verweerder heeft ter zitting er duidelijk blijk van gegeven dat hij het zeer betreurt geen verzoek te hebben ontvangen om deel te nemen aan dit gesprek. Verweerder heeft aangegeven dat hij alsnog bereid is met de familie van patiënt te praten. Het college verklaart dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.
5.6
De conclusie van het voorgaande is dat verweerder ten aanzien van de ingediende klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht wordt in al haar onderdelen ongegrond verklaard.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, prof. dr. R.J. Verkes en dr. M.H. Braakman leden- geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.