ECLI:NL:TGZRZWO:2016:141 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 124/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2016:141
Datum uitspraak: 23-12-2016
Datum publicatie: 23-12-2016
Zaaknummer(s): 124/2016
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen verpleegkundige. Verweerster zou zich ten onrechte hebben voorgedaan als (verzekerings)arts en zou lichamelijk onderzoek hebben verricht. Klacht kennelijk ongegrond. De fout in de uitnodigingsbrief kan verweerster niet worden aangerekend. Voorts heeft zij tijdens het gesprek haar verontschuldigingen hiervoor aangeboden. Klager kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de keuring door verweerster is gedaan, nu in het verslag is vermeld dat dit door een arts is gedaan en de arts het verslag mede heeft ondertekend.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 december 2016 naar aanleiding van de op 5 april 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam ingekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgestuurde klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , Verpleegkundige, (destijds) werkzaam te D

bijgestaan door drs. A.B. Schippers, gemachtigde

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullende klaagschrift;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          brief van klager naar aanleiding van de uitnodiging mondeling vooronderzoek;

-          de reactie van verweerster op de brief van klager.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft zich op 24 januari 2014 ziek gemeld, vanuit een WW situatie. Op 25 maart 2015 ontving klager een uitnodiging voor een keuring bij het UWV, naar aanleiding van de ziekmelding op 24 januari 2014. In de uitnodiging stond vermeld dat klager werd uitgenodigd voor een gesprek met de arts van het UWV. De arts zou de mogelijkheden om te werken volgens de Ziektewet in dat gesprek met hem bespreken. In de brief stond tevens vermeld dat het gesprek zou plaatsvinden met C op 3 april 2014 in E.

Op 3 april 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster op het spreekuur. Hierbij is ook lichamelijk onderzoek uitgevoerd dat volgens het te noemen verslag is uitgevoerd door de verzekeringsarts. De beoordeling hiervan is vastgelegd in een verslag, dat is ondertekend door verweerster en de verzekeringsarts. In dit verslag is aangegeven dat er geen sprake was van een verslechterde belastbaarheid op basis van medische objectiveerbare pathologie. Derhalve werd klager niet geaccepteerd in de Ziektewet. Klager heeft tegen deze beslissing zonder succes bezwaar en beroep aangetekend.  

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat verweerster zich heeft voorgedaan als arts, terwijl zij verpleegkundige is. In de brief van 25 maart 2014, waarin klager wordt uitgenodigd voor een gesprek, staat naar mening van klager duidelijk vermeld dat verweerster arts zou zijn. Ook zou verweerster op het spreekuur de keuring hebben gedaan en pas aan het einde van het gesprek hebben toegegeven dat zij geen arts is.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER/VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat abusievelijk in de uitnodigingsbrief van 25 maart 2014 de verkeerde functietitel is gebruikt, nu in deze brief staat aangegeven dat zij arts was, terwijl zij verpleegkundige is. Verweerster stelt dat het gaat om een organisatorische fout. Ten tijde van de uitnodiging waren de correcte uitnodigingsbrieven niet beschikbaar, waarbij vanwege de werkdruk bij de administratie door het management is gekozen voor het gebruiken van de beschikbare (incorrecte) uitnodigingsbrieven voor de (verzekerings)arts. Het is niet bekend of het probleem van de uitnodigingsbrief al bekend was ten tijde van het onderhavige gesprek.

Verweerster stelt dat zij zich tijdens het spreekuur met haar naam heeft voorgesteld. Tijdens het gesprek heeft zij aangegeven dat er overleg plaats zou vinden met de verzekeringsarts, welke vervolgens ook zou zijn aangesloten en het lichamelijk onderzoek heeft gedaan en de conclusies en beslissing met klager heeft besproken. Verweerster heeft zich tijdens het gesprek al tegenover klager verontschuldigd wat betreft de foutieve informatie in de brief.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het eerste klachtonderdeel betreft het wekken van de schijn dat verweerster arts was, door in de brief, waarin klager werd uitgenodigd voor een gesprek, te vermelden dat hij een gesprek zou hebben met een arts en daarbij de naam van verweerster werd genoemd. Verweerster heeft naar het oordeel van het college met haar verweerschrift voldoende duidelijk gemaakt dat het een organisatorische fout betrof, waarbij verweerster niet betrokken is geweest en waarover zij ook geen verantwoordelijkheid of zeggenschap had. Hieruit blijkt voldoende duidelijk dat het abusievelijk vermelden van een verkeerde titel op de uitnodigingsbrief, niet door verweerster is gedaan. Het college begrijpt dat het verweerster niet meer duidelijk is of zij ten tijde van het gesprek met klager weet had van de fout in de uitnodigingsbrief. Mocht dat zo zijn geweest dan ware het beter geweest wanneer verweerster al bij de aanvang van het gesprek had verduidelijkt dat zij verpleegkundige en geen arts was, maar het college acht dit eventuele verzuim van onvoldoende gewicht om verweerster daar een tuchtrechtelijk verwijt van te maken, zodat een nader onderzoek op dit punt achterwege kan blijven.

5.3

Wat betreft het klachtonderdeel dat ziet op het uitvoeren van de medische keuring door verweerster overweegt het college het volgende. Klager heeft in zijn klaagschrift gesteld dat verweerster en niet een arts het lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd tijdens het spreekuur op 3 april 2014. Verweerster heeft dit in haar verweerschrift betwist, met dien verstande dat volgens verweerster de verzekeringsarts het lichamelijk onderzoek bij klager heeft uitgevoerd. In de medische rapportage, die is opgesteld naar aanleiding van het gesprek op het spreekuur van 3 april 2014, staat aangegeven dat het lichamelijk onderzoek is verricht door F, verzekeringsarts en niet, zoals klager stelt, door verweerster. Nu de naam van F ook vermeld staat onder de rapportage, volgt het college de stelling dat het lichamelijk onderzoek aldus door de verzekeringsarts en niet, zoals klager stelt, door verweerster is uitgevoerd.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, B.F.A. Goosselink en

B. Nijhuis-Prigge, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.