ECLI:NL:TGZRZWO:2016:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 255/2014
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:12 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-01-2016 |
Datum publicatie: | 22-01-2016 |
Zaaknummer(s): | 255/2014 |
Onderwerp: | Onjuiste declaratie |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt fysiotherapeut vervalsing van haar handtekening op een acte van cessie en misbruik van gegevens voor niet genoten behandelingen via een Stichting gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Declaratie DBC conform voorgeschreven tarieven NZA. Voor het college is niet vast te stellen dat verweerder de handtekening van klaagster heeft vervalst. Klacht ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 22 januari 2016 naar aanleiding van de op 16 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , fysiotherapeut, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek;
- de correspondentie tussen klaagster en verweerder in de periode van april 2015 tot en
met november 2015.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 1 december 2015, alwaar is verschenen verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klaagster heeft op de dag van de zitting laten weten niet te zullen verschijnen.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Verweerder, fysiotherapeut, heeft klaagster (geboren in 1964) in verband met al langer bestaande lage rugklachten en pijn behandeld vanaf 13 januari 2014. Op
10 februari 2014 beëindigde verweerder deze behandeling waarbij hij in het journaal rapporteerde:
…“P. conclusie van mobiliseren lwk; is niet gelukt om pt geheel beperkingvrij te krijgen.
Stoppen met mobiliseren lumbaal; gaat niet meer vooruit; Pt gaat wel door met huiswerk.
Mi nu genoeg behandelt voor alleen lumbaal; stoppen met fysiotherapie alleen.
Heeft nu verwijzing voor revalidatie; is nu mi ook beter; ik kan haar nu niet meer verder helpen;
Beter om met team verder te gaan.”
Verweerder adviseerde klaagster een revalidatietraject te volgen waarbij hij als coach en fysiotherapeut zou optreden. Op 13 februari 2014 had klaagster hiertoe een intakegesprek met verweerder en een revalidatiearts. In het op deze datum opgestelde behandelplan werden, naast fysiotherapie, tevens ergotherapie en psychologische begeleiding opgenomen. Ten behoeve van de betaling van het revalidatietraject werd tussen klaagster en D een akte van cessie opgemaakt. Klaagster onderging hierna tot en met 26 februari 2014 enkele fysiotherapeutische behandelingen vallend onder het revalidatietraject bij verweerder.
Op 17 maart 2014 onderging klaagster in verband met obesitas een operatieve maagverkleining. Daarna hadden klaagster en verweerder nog enkele keren telefonisch contact. Er werden afspraken bij de ergotherapeut en de psycholoog gepland en de casus van klaagster werd door de behandelaren van het revalidatieteam besproken, waarbij klaagster zelf niet aanwezig was.
Op 2 juni 2014 had de psycholoog van het team telefonisch contact met klaagster. In dit gesprek gaf klaagster aan dat zij voorlopig afzag van behandeling en zelfstandig zou gaan sporten. Het revalidatietraject werd daarna afgesl oten.
Op 10 november 2014 declareerde D een bedrag van € 2.314,71 bij de zorgverzekering van klaagster met in de aanhef “ Poliklinische revalidatie behandeling” waarbij als periode
13 februari 2014 tot 2 juni 2014 werd genoteerd. Klaagster ontving van haar zorgverzekeraar een declaratieoverzicht d.d. 20 november 2014 waarbij de zorgverzekeraar aangaf dat de voorgaande nota was verwerkt en dat een bedrag van € 1.621,30 op de rekening van D zou worden overgemaakt.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- vervalsing van haar handtekening op de acte van cessie en misbruik van gegevens voor niet genoten behandelingen, gedeclareerd bij de zorgverzekeraar via de Stichting.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder heeft de klacht bestreden en verzoekt het college om de klacht als ongegrond af te wijzen. Hij voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij conform de patiëntenkaart en de journaals fysiotherapiebehandelingen heeft gedeclareerd en dat er daarna in het revalidatietraject ook nog fysiotherapie is aangeboden. Niet alle genoteerde patiëntencontacten waren daadwerkelijke patiëntencontacten. Tijdens andere genoteerde contacten werd klaagster besproken door behandelaren van het revalidatieteam. Ten behoeve van de betaling van de revalidatie is er tussen de Stichting en klaagster een akte van cessie opgemaakt. Verweerder kan zich niet herinneren of hij persoonlijk bij de ondertekening aanwezig was. Hij betwist dat hij de handtekening van klaagster zou hebben vervalst.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Beoordeeld dient te worden of de handtekening op de acte van cessie door verweerder is vervalst en of hij - via D - al dan niet juist heeft gedeclareerd bij de zorgverzekeraar.
5.2
Klaagster heeft in de stukken aangegeven dat zij geen acte van cessie ten behoeve van de betaling van de kosten van het revalidatietraject heeft ondertekend. Klaagster stelt dat zij de acte voor het eerst heeft gezien nadat zij door de verzekering was geïnformeerd over de declaratie van de kosten van het revalidatietraject. Daarop heeft zij geconcludeerd dat haar handtekening door verweerder moet zijn vervalst.
In de praktijk van verweerder wordt, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, een acte van cessie opgemaakt door medewerkers van de administratie. Op de acte is een digitale handtekening van D opgenomen. Daarnaast is nog een handtekening geplaatst. Verweerder is bij de ondertekening door cliënten, die doorgaans plaatsvindt na de intake, niet aanwezig. Hoe het in deze zaak is gegaan kan verweerder zich niet herinneren, wel is hij ervan overtuigd de handtekening niet zelf geplaatst te hebben. Voor het college is, hoewel de handtekening op de akte van cessie niet lijkt op die van klaagster onder de processtukken, niet vast te stellen dat verweerder de handtekening van klaagster vervalst heeft. Dat brengt met zich dat niet kan worden gesteld dat verweerder op dit onderdeel klachtwaardig heeft gehandeld.
5.3
Ten aanzien van de declaratie van het revalidatietraject overweegt het college als volgt.
Zoals uit de stukken en ter zitting is gebleken heeft klaagster in eerste instantie een gewone fysiotherapeutische behandeling bij verweerder ondergaan, die hij volgens de regels heeft gedeclareerd. Op 10 februari 2014 is deze behandeling afgerond. Daarna is er mede met het oog op de komende maagoperatie een revalidatietraject gestart waarvoor er een intake met een revalidatiearts heeft plaatsgevonden. Ter bekostiging van het revalidatietraject is er door de revalidatiearts een zo genaamde diagnose behandel combinatie (DBC) geopend. Op basis hiervan worden de betrokken behandelaren betaald voor hun verrichtingen. Verweerder heeft voorts samen met de revalidatiearts een behandelplan opgesteld en daarbij een ergotherapeut en een psycholoog betrokken. Vervolgens is verweerder in eerste instantie op dezelfde voet doorgegaan met nog drie fysiotherapeutische behandelingen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij ten tijde van de behandeling van klaagster net was gestart en dat er op dat moment nog niet veel ervaring was met het plannen van het intensieve revalidatietraject door meerdere behandelaren. Daardoor startten de andere behandelaren (en dus de eigenlijke teambehandeling) mogelijk pas in een later stadium.
Het college heeft kunnen vaststellen dat er voor het revalidatietraject op basis van het behandelplan van klaagster een door de NZA vastgesteld tarief van € 2.314,71 kan worden gedeclareerd. De zorgverzekeraar vergoedt dit bedrag niet volledig, maar tot ongeveer 70% van het totale bedrag. Het systeem brengt mee dat het vastgestelde bedrag ook geldt bij een afgebroken behandeling, en overigens ook bij een behandeling die meer verrichtingen eist dan gebruikelijk.
Verweerder heeft conform de voorgeschreven tarieven gedeclareerd en van de verzekeraar een correcte vergoeding ontvangen.
5.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient de klacht in zijn geheel als ongegrond te worden afgewezen. Het college merkt nog het volgende op.
Het is het college opgevallen dat verweerder ter zitting en in de stukken vaag was in zijn uitleg over het verloop van de behandelingen, het verschil tussen het fysiotherapeutische en het revalidatietraject en de bekostiging. De mogelijkheid bestaat dat ook klaagster deze gang van zaken, mede doordat ook in het revalidatietraject alleen met fysiotherapie werd gestart, niet goed heeft begrepen. Het college adviseert verweerder dan ook aan deze uitleg in het vervolg meer aandacht te besteden.
Het college hecht eraan tevens te benoemen dat indien de kosten voor de behandeling niet waren gecedeerd, los van of en hoeveel klaagster gebruik zou hebben gemaakt van de aangeboden behandeling ten minste een zelfde bedrag had moeten worden afgerekend ten behoeve van het revalidatietraject.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist, J.M. Uijen, dr. J.C. Bosmans en S.E. Dekker, leden-fysiotherapeut, in tegenwoordigheid van mr. C. Grijsen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.