ECLI:NL:TGZRZWO:2016:117 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 068/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2016:117
Datum uitspraak: 07-11-2016
Datum publicatie: 07-11-2016
Zaaknummer(s): 068/2016
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen bedrijfsarts. Klaagster verwijt verweerder dat hij contact heeft gehad met haar huisarts zonder haar toestemming. Verweerder mocht uitgaan van toestemming van klaagster op grond van de aantekening van klaagster. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 7 november 2016 naar aanleiding van de op 30 maart 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

D , bedrijfsarts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. S. Dik, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r 

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlage;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de repliek met de bijlagen;

-          de dupliek met de bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1978, heeft zich in 2012 ziek gemeld bij haar werkgever en verweerder heeft klaagster sindsdien als bedrijfsarts begeleid. In dat begeleidingstraject heeft verweerder regelmatig medische informatie opgevraagd bij de behandelende sector met toestemming van klaagster.

Per e-mail van 1 maart 2016 heeft klaagster haar werkgever laten weten dat zij niet in staat was om op een ingeplande afspraak inzake werkhervatting te verschijnen wegens slechte medische omstandigheden. Verder schrijft klaagster in die e-mail dat haar huisarts haar, vanwege haar klachten een doorverwijzing heeft gegeven voor nader specialistisch onderzoek en dat de huisarts, daarover een brief heeft geschreven aan verweerder.

Op 4 maart 2016 ontving verweerder genoemde brief van de huisarts van klaagster die op 29 februari 2016 was gedateerd. De huisarts schreef ondermeer:

“Bovengenoemde heeft ernstige angstklachten om naar het werk te gaan. depressieve klachten. Ontstaan na een periode van onbegrepen koortsen. Begeleiding door psychiatrie. Reintegratie zal niet zomaar gaan. Is E een optie. (Moet nu van UWV weer volledig aan de slag???.Reintegratie in een keer is mijns inziens niet mogelijk) (…)”

Op die brief is door klaagster op de voorkant  ‘Z.O.Z’ geschreven en op de achterkant: “vrijdag 18 maart 2016 in F 1e consult revalidatiearts.”

Naar aanleiding van die brief heeft verweerder dezelfde middag contact opgenomen met de huisarts. Verweerder noteerde in zijn dossier: “Huisarts gebeld. Traject van afgelopen jaren qua procedure uitgelegd en wat de stand van zaken nu is; we volgen de uitspraak van het UWV. Huisarts is blij met mijn informatie en begrijpt het beleid.”

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder dat hij zonder haar toestemming contact heeft opgenomen met haar huisarts naar aanleiding van diens brief. Het gevolg van dit gesprek was dat de huisarts van klaagster volledig van mening en inzicht is veranderd ten aanzien van klaagsters ziektebeeld, revalidatie en re-integratie.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Het verweer komt in het kort op het volgende neer. Verweerder heeft, gezien de aankondiging van klaagster dat de brief zou komen en de aantekening van klaagster op de brief, aangenomen dat klaagster met het bestaan en de inhoud van de brief bekend was. Op grond daarvan heeft verweerder aangenomen dat hij van klaagster toestemming had om de huisarts te benaderen naar aanleiding van de brief. Als klaagster geen toestemming had willen geven voor het beantwoorden van de brief dan had het op haar weg gelegen dat expliciet aan te geven aan verweerder.

Verder heeft verweerder geen medisch inhoudelijke informatie met de huisarts gedeeld maar slechts uitleg gegeven over de procedurele aspecten van het tot dan toe gevolgde traject.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De klacht heeft betrekking op het telefonisch overleg dat verweerder op 4 maart 2016 met de huisarts van klaagster heeft gevoerd. Daarbij heeft verweerder volgens zijn journaal de vragen beantwoord die de huisarts hem per brief van 29 februari 2016 had gesteld. De brief was voorzien van een persoonlijke aantekening van klaagster zoals hierboven weergegeven. Verweerder mocht er daarom van uitgaan dat klaagster van de inhoud van de brief van de huisarts op de hoogte was. De huisarts van klaagster had, gegeven de vragen die hij stelt in die brief, behoefte aan nader overleg over de situatie van klaagster.

De Code Gegevensverkeer en Samenwerking bij Arbeidsverzuim en Re-integratie (KNMG 2006) stelt met betrekking tot informatieuitwisseling rond ziekteverzuim in artikel 3 het volgende:

“Als dergelijk nader overleg tussen betrokken artsen gewenst is, dient dit vooraf aan de patiënt/werknemer - ter toestemming - te worden voorgelegd (zie bijlage 5), in aanvulling op de gebruikelijke machtiging voor de feitelijke gegevensverstrekking. Dergelijk overleg vindt plaats in aanvulling op en nadat de gebruikelijke gegevensverstrekking ontoereikend blijkt te zijn voor een

adequate behandeling, verzuimbegeleiding, claimbeoordeling of reïntegratie.”

Echter, gegeven het feit dat klaagster op de hoogte was van de inhoud van de brief - namelijk dat de huisarts vragen stelde aan verweerder en dat klaagster er daarom op mocht en kon rekenen dat verweerder deze vragen serieus zou nemen en, op welke manier dan ook, zou beantwoorden - mocht verweerder ervan uitgaan dat klaagster instemde met het door de huisarts geëntameerde overleg. De vragen van de huisarts waren van procedurele aard: het betrof de re-integratie van klaagster na een beslissing van het UWV. Niet is gebleken dat verweerder tijdens het overleg nieuwe medische informatie aan de huisarts heeft gevraagd en/of de huisarts nieuwe medische informatie aan verweerder heeft verstrekt. De bedrijfsarts heeft de gevolgde procedure aan de huisarts toegelicht, en (mogelijk) tevens benadrukt dat het ook in klaagsters belang is om geleidelijk haar werkzaamheden te hervatten. Een schoolvoorbeeld van goede samenwerking. In het kader van een lopende behandeling c.q. verzuimbegeleiding, en

–gegeven het feit dat verweerder eerder (met toestemming van klaagster) veelvuldig informatie had opgevraagd bij de behandelende sector- aannemend dat huisarts en bedrijfsarts ten tijde van het telefonisch overleg beiden over de benodigde medische informatie beschikten, was voor dit overleg geen nadere toestemming van klaagster vereist, maar mocht deze impliciet worden verondersteld. Dat dat anders uitpakte dan klaagster had verwacht valt verweerder niet aan te rekenen.

5.3

De conclusie is dan ook dat v erweerder naar genoemde code heeft gehandeld. Dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor de kwetsbare positie van klaagster is het college niet gebleken. Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. A.N.H. Weel en

C.A.W.M. Hertog, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

7 november 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.