ECLI:NL:TGZRSGR:2016:89 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-322

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:89
Datum uitspraak: 26-07-2016
Datum publicatie: 26-07-2016
Zaaknummer(s): 2015-322
Onderwerp: Onjuiste declaratie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een tandarts. Afbreken vijltje is vaker voorkomende complicatie van wortelkanaalbehandeling. Heeft te gelden als een risico van de behandeling. Niet vast komen te staan dat de tandarts is tekort geschoten in de te betrachten zorg. College heeft niet de taak uitspraak te doen over eventuele aansprakelijkheid van de tandarts. In tuchtrechtelijke zin kan de tandarts niet verweten worden dat zij heeft geweigerd gevolgen van het afbreken van het vijltje voor haar rekening te nemen. Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 26 juli 2016       

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: C, dochter van klager,

tegen:

D, tandarts,

werkzaam te E,

verweerster.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 22 december 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek

- de dupliek.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 31 mei 2016. Klager is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerster is in persoon verschenen, en is ter zitting bijgestaan door haar werkgever F. Partijen  hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.           De feiten

2.1              Op 28 september 2015 is klager gezien door een collega van verweerster, tandarts G

 (hierna: G),  in verband met een pijnklacht ter plaatse van het element 38 (hierna: de kies). G heeft klager verwezen naar de kaakchirurg voor nader onderzoek. Klager is hierna gezien door de in het H werkzame kaakchirurg I (hierna: I), die G op 13 oktober 2015 telefonisch heeft meegedeeld dat hij, behoudens een geringe ontsteking aan de kies, geen bijzonderheden aan de kies had geconstateerd en hem heeft geadviseerd extra aandacht aan de kies te besteden. Bij brief van 21 oktober 2015 aan de praktijk waarin G en verweerster werkzaam zijn heeft I zijn bevindingen bevestigd. Deze brief vermeldt als conclusie van de bevindingen van I:

“Paradontitis apicalis elementen 38/46, geen andere afwijking objectiveerbaar mandibula regio 37/38.”

2.2              Op 15 oktober 2015 is klager met dezelfde pijnklacht terug geweest bij G.

Deze heeft klager opnieuw onderzocht en hem toen de keuze voorgehouden tussen het verwijderen van de kies en een wortelkanaalbehandeling. G heeft klager uitgelegd wat een dergelijke behandeling inhoudt en hem geadviseerd de kies te behouden, omdat element 36 reeds ontbrak. Klager heeft gekozen voor de wortelkanaalbehandeling. G heeft een begroting van de kosten van de behandeling gemaakt. De aldus begrote kosten werden door de ziektekostenverzekering van klager gedekt.

2.3              Op 28 oktober 2015 heeft verweerster bij klager een wortelkanaalbehandeling ver-

richt. Daarbij is in het mesiobuccale kanaal een deel van een vijltje afgebroken. Verweerster heeft   klager toen verwezen naar een endodontoloog van de verwijspraktijk J. Klager is diezelfde avond gezien door de aan deze praktijk verbonden endodontoloog K (hierna: K), die tevergeefs geprobeerd heeft het vijltje te verwijderen. K heeft klager vervolgens geïnformeerd over de verschillende mogelijkheden, waaronder niet behandelen en het verwijderen van de kies, en hem een begroting van de kosten van de wortelkanaalbehandeling meegegeven. Deze begroting kwam hoger uit dan die door G was gemaakt en overschreed de dekking van klagers ziektekostenverzekering.

2.4              Op 29 oktober 2015 heeft klagers gemachtigde gebeld met de office manager van

de praktijk waarin verweerster werkzaam is (L) en zich beklaagd over de hoogte van de begroting die zij van K had gekregen. Deze office manager heeft vervolgens contact opgenomen met verwijspraktijk J en daarmee afgesproken dat de afsluitende vulling van de kies bij L zou worden geplaatst.

2.5              Op 31 oktober 2015 is klager terug geweest bij K, die toen opnieuw tever-

geefs getracht heeft het vijltje te verwijderen, waarna hij de wortelkanaalbehandeling op 4 november 2015 heeft afgemaakt. Het afgebroken vijltje is blijven zitten.

2.6              Op 6 november 2015 heeft verweerster bij klager kosteloos een definitieve vulling in

de kies aangebracht. Naar aanleiding van een e-mailbericht van klagers gemachtigde van 4 december 2015 is L klager verder tegemoet gekomen door alsnog de kosten van een tweetal posten betreffende de consulten van 15 en 28 oktober 2015 niet in rekening te brengen.

3.           De klacht

Klager verwijt verweerster dat:

1.      door haar toedoen, althans tijdens haar behandeling, een vijltje is afgebroken en in de kies is blijven zitten en

2.      zij geweigerd heeft aansprakelijkheid te erkennen voor de nadelige gevolgen daarvan

voor klager.

4.       Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       Het afbreken van een vijltje is een vaker voorkomende complicatie van een wortelkanaalbehandeling en heeft te gelden als een risico van die behandeling. Voor het College is niet komen vast te staan dat verweerster te kort geschoten is in de door haar tijdens de behandeling te betrachten zorg, waardoor de kans op het breken van het vijltje is vergroot. Ter zitting heeft zij - onweersproken - verklaard dat zij, omdat het bewuste kanaal krom was, gebruik heeft gemaakt van een nieuw vijltje, juist om de kans op het breken ervan te verminderen.  Klager heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die het College op dit punt tot een ander oordeel zouden moeten brengen. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.2       Het College stelt voorop dat het niet de taak heeft uitspraak te doen omtrent de eventuele aansprakelijkheid van een tandarts voor de gevolgen van een door hem verrichte behandeling. Nu in dit geval niet is komen vast te staan dat het afbreken van het bewuste  vijltje een andere oorzaak heeft dan die van een complicatie, kan verweerster in tuchtrechtelijke zin niet worden verweten dat zij geweigerd heeft die gevolgen (ongeclausuleerd) voor haar rekening te nemen. Hoewel het beter ware geweest, indien verweerster klager bij haar verwijzing naar een endodontoloog erop had gewezen dat dit mogelijk tot extra kosten voor hem zou leiden, kan niet worden gezegd dat zij, door dat na te laten, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is derhalve eveneens ongegrond.

De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.E. Honée, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, H.W. Luk, J.M.W. Croes en M.M.L.F. Smulders, leden-tandartsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.