ECLI:NL:TGZRSGR:2016:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-203

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:4
Datum uitspraak: 12-01-2016
Datum publicatie: 12-01-2016
Zaaknummer(s): 2014-203
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van bedrijfsartsen tegen bedrijfsarts/stafarts van hun organisatie. Handelen in strijd met het algemeen belang van de individuele gezondheidszorg en schending van het beroepsgeheim door te accepteren dat casemanagers meer medische vragen stellen aan zieke werknemers dan onder de verlengde-armconstructie is toegestaan. Medische adviezen door de casemanagers. Voorts verwijt dat de stafarts de autonomie van de ingehuurde bedrijfsartsen schendt en oncollegiaal en onzorgvuldig handelt jegens deze bedrijfsartsen. Oordeel: Klachtgerechtigdheid: klagers klachtgerechtigd als collega’s van de arts, want concreet eigen belang, te plaatsen in kader van individuele gezondheidszorg. Inhoudelijk: Risico voor professionele autonomie van bedrijfsartsen, hun beroepsgeheim en de kwaliteit van de medische verzuimbegeleiding van zieke werknemers, nu de casemanagers niet onder hun gezag werken. NVAB Leidraad Casemanagement bij ziekteverzuimbegeleiding juni 2013. Handelen casemanagers in strijd met adviezen bedrijfsarts. Taak bedrijfsarts/stafarts bij adviseren management, inrichting en organisatie van delegeren van taken bedrijfsartsen. Communicatie met klagers over incidenten. Handelen arts wel voor verbetering vatbaar, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 12 januari 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

1. A,

wonende te B,

2. C,

wonende te D,

3. E,

wonende te F,

gemachtigde: mr. J.S. Dallinga, werkzaam te Alkmaar,

4. G,

wonende te H,

gemachtigde: mr. J.S. Dallinga, werkzaam te Alkmaar,

klagers,

tegen:

I , bedrijfsarts,

werkzaam te J,

verweerster,

gemachtigde: mr. W. Hes, werkzaam te Amsterdam,

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 31 juli 2014

- het verweerschrift

- de repliek met bijlagen

- de dupliek met bijlagen

- de brief van 13 maart 2015 van verweerster met aanvullende informatie

- de brief van 1 april 2015 van klagers met aanvullende informatie

- de brief van 6 november 2015 van verweerster

- de brief van 12 november 2015 van de gemachtigde van de klagers E en G.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 17 november 2015. De klagers E en G, alsmede verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van verweerster heeft pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klagers waren - of zijn nu nog - als bedrijfsartsen verbonden aan K (hierna: K) te L. Tussen K als opdrachtnemer en M (hierna: M) te J als opdrachtgever is een overeenkomst (hierna: de leveringsovereenkomst) gesloten voor de duur van twee jaar, ingaande op 1 oktober 2012, met een mogelijkheid tot verlenging. Krachtens de leveringsovereenkomst werkten klagers als bedrijfsarts voor N (hierna: N), onderdeel van een tot de M behorende ondernemingen. N verleent diensten op het gebied van verzuimbegeleiding, preventie en re-integratie, aanvankelijk alleen aan tot de M behorende ondernemingen, sinds 1 augustus 2014 ook aan andere ondernemingen. Voorafgaand aan 1 oktober 2012 werkten de betrokkenen al op een soortgelijke wijze samen. De samenwerking tussen K en M is op 1 oktober 2014 geëindigd. Zij zijn verwikkeld in financiële geschillen.

2.2 Verweerster is sinds oktober 2011 als bedrijfsarts en sinds oktober 2012 als bedrijfsarts en stafarts voor N werkzaam. In haar hoedanigheid van stafarts heeft zij een informerende en adviserende rol voor zowel de bedrijfsartsen als het management van N. Zij geeft functioneel, maar niet hiërarchisch, leiding aan de casemanagers, ook “re-integratiemanagers” genoemd. De casemanagers zijn in dienst van N en werken onder de hiërarchische leiding van een afdelingshoofd. De casemanagers zijn niet medisch opgeleid. Sommigen hebben een verpleegkundige achtergrond. De verdeling van taken is nader geregeld in een service level agreement en in het Kwaliteitshandboek. Er is een Stappenplan signalering knelpunten verlengde arm.

2.3 In paragraaf 4.2.1 van het Kwaliteitshandboek staat onder meer:

“Vanuit de verlengde armconstructie kan de Bedrijfsarts een aantal taken aan de Re-integratiemanager delegeren. In het kwaliteitshandboek interne arbodienst staat expliciet beschreven welke taken dit betreft. Indien een advies is uitgebracht door een interventionist draagt de Re-integratiemanager zorg voor de ten uitvoerlegging hiervan en informeert de Re-integratiemanager de Bedrijfsarts en de werkgever over vernoemd advies.”

Bij toepassing van de verlengde-armconstructie mogen de casemanagers de volgende vijf vragen stellen aan een medewerker die zich heeft ziek gemeld:

  • Wat mankeert u?
  • Bent u bij een arts geweest, en zo ja, welke en wie?
  • Gebruikt u medicijnen, en zo ja, welke dosering?
  • Welke behandeling heeft u? (Fysiotherapeut, psycholoog e.d.), en zo ja, wie?
  • Vangnet: Hebt u een (gedeeltelijke) WAO of WIA uitkering?

Zij mogen de antwoorden van de medewerker niet interpreteren en mogen geen medische adviezen geven. De antwoorden worden genoteerd in een afgesloten deel van de “verzuimapplicatie”. De bedrijfsartsen hebben toegang tot die informatie. De bedrijfsartsen maken op basis van de antwoorden een probleemanalyse en de casemanagers adviseren op basis van dat advies de werkgever over de re-integratie van de werknemer.

2.4 Klagers hebben pas in een laat stadium van de samenwerking ingestemd met de delegatie van taken aan casemanagers in de verlengde-armconstructie, nadat eerst overeenstemming was bereikt over een aanpassing van de tekst van de desbetreffende schriftelijke verklaring; klager E heeft zijn instemming daarna weer ingetrokken.

2.5 Ingevolge het Stappenplan signalering knelpunten moet een klacht van een bedrijfsarts over een casemanager met die casemanager persoonlijk worden besproken.

2. De klacht

Klagers verwijten verweerster:

1. dat onder haar toeziend oog de casemanagers, als niet medici, meer medische vragen stellen dan onder “de verlengde arm” is toegestaan en medische adviezen geven, waarmee verweerster ook haar beroepsgeheim schendt;

2. dat zij door haar werkwijze de autonomie van de bedrijfsartsen schendt, nu zij in diverse gevallen zonder overleg met de verantwoordelijke bedrijfsarts de beoordeling door de casemanager, die geen medicus is, volgt;

3. dat zij zich oncollegiaal gedraagt en onzorgvuldig handelt jegens de bedrijfsartsen: toen de bedrijfsartsen hun ernstige twijfels over de werkwijze en vermeende overtredingen van een casemanager bij haar hadden gemeld en verweerster concrete voorbeelden, met namen, had gevraagd, hebben de klagers die in vertrouwen doorgegeven, maar zij heeft de klacht zonder hoor en wederhoor ongegrond verklaard en de casemanager in het gelijk gesteld.

4. (in de repliek p. 2 bovenaan):

dat zij de klagers niet op voorhand in kennis heeft gesteld dat N sinds 1 augustus 2014 is omgezet in een externe arbodienst, want daarmee is de verlengde armconstructie met de casemanagers van de interne arbodienst N komen te vervallen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College overweegt ambtshalve dat klagers als artsen en dus collega’s van verweerster in dit geval gerechtigd zijn tot indiening van de klacht. Zij kunnen worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbenden, zoals bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), omdat zij bij de klacht een concreet eigen belang hebben, dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Daarnaast valt het handelen of nalaten van verweerster waarover wordt geklaagd, onder de omschrijving van artikel 47, eerste lid, onder b, van de Wet BIG (de tweede tuchtnorm). Dat er tussen K en M geschillen bestaan, dat K - naar verweerster stelt - de regie voert bij de indiening van de klacht en deze niet zou zijn ingediend als de samenwerking niet zou zijn geëindigd staat aan ontvankelijkheid niet in de weg; gezien het reële eigen belang van klagers is er geen sprake van misbruik van recht. Klagers zijn dan ook in hun klacht ontvankelijk.

5.2 In het kader van de samenwerking tussen K en M werkten de casemanagers onder het gezag van N en dus niet onder dat van de bedrijfsartsen. Dat brengt risico’s mee voor de professionele autonomie van de bedrijfsartsen, het beroepsgeheim en de kwaliteit van de medische verzuimbegeleiding van zieke werknemers. Dat geldt ook als de artsen taken aan de casemanagers hebben gedelegeerd in het kader van de “verlengde-armconstructie”, maar zeker als die delegatie niet nader is geregeld, waarvan in dit geval geruime tijd sprake is geweest. De hier bedoelde risico’s worden ook onderkend in de NVAB Leidraad Casemanagement bij ziekteverzuimbegeleiding van juni 2013.

5.3 Klagers stellen dat de hiervoor genoemde risico’s zich hebben verwezenlijkt. Zij stellen dat de casemanagers in diverse opzichten veelvuldig buiten hun boekje gingen en dat verweerster, als hun functioneel leidinggevende, daartegen niet of onvoldoende optrad. Verweerster stelt dat zij in alle gevallen van aan haar voorgelegde overtredingen door casemanagers optrad en dat tegen hen maatregelen zijn getroffen, tot en met beëindiging van de arbeidsrelatie met één van hen. Zij acht het mogelijk dat zij dat niet altijd voldoende met de bedrijfsartsen besprak, waardoor de indruk kon ontstaan dat de casemanagers bij een klacht van de bedrijfsarts in het gelijk waren gesteld, ook als dat niet het geval was. Zij heeft daarnaast gewezen op de klachtregeling in het Stappenplan, inhoudend dat de bedrijfsartsen een probleem met een casemanager in eerste instantie moeten proberen op te lossen door een gesprek met de casemanager. Klagers hebben een aantal voorbeelden genoemd van in hun ogen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerster inzake onjuiste handelwijzen van casemanagers en geschillen daarover tussen hen en de bedrijfsartsen.

5.4 Als voorbeeld van onjuist handelen door de casemanagers noemen klagers dat de casemanagers medische informatie noteren in de aantekeningen van de telefoongesprekken met werknemers die zich hebben ziek gemeld. Zij concluderen daaruit ook dat de casemanagers meer vragen stellen dan de vijf toegestane vragen en mogelijk zelf diagnoses stellen. Uit de vermelding van medische termen op zich zelf kan echter naar het oordeel van het College niet zonder meer worden geconcludeerd dat de casemanagers meer dan de toegestane vragen stelden of zelf diagnoses stelden. Reeds de antwoorden van de werknemers op de vijf vragen kunnen logischerwijs medische termen of diagnoses bevatten en die komen ook terecht in de aantekeningen van de desbetreffende telefoongesprekken. Dat sluit niet uit dat de casemanagers in de praktijk wel meer dan de toegestane vragen stellen. Dat is onjuist en verweerster dient dat uit hoofde van haar functie te corrigeren, als zij daarmee bekend raakt. In de overgelegde e-mails wordt ook gesproken van een door een casemanager zelf gegeven medisch advies (bepaalde oefeningen, voorbeeld 1c). Maar in de genoemde gevallen blijkt niet dat verweerster niet heeft ingegrepen. Dat in een brief van een huisarts (voorbeeld 1d) een casemanager wordt aangeduid als re-integratiearts wil niet zeggen dat de desbetreffende casemanager zich als arts heeft voorgedaan - nu de huisarts kennelijk het relaas van zijn patiënt weergeeft - noch dat verweerster daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

5.5 In een ander geval heeft een casemanager zonder overleg met de bedrijfsarts (in casu klager G) en in afwijking van diens advies een zieke werknemer naar een bepaalde zorgverlenende instelling verwezen. De casemanager en ook haar leidinggevende van N verwijzen in verband hiermee naar het verwijsbeleid van N. Ook verweerster acht desondanks de handelwijze van de casemanager in dit geval onjuist en het College neemt dat ook tot uitgangspunt. Het had op de weg van verweerster gelegen de casemanager hierop aan te spreken. Volgens G is dat niet gebeurd. Hij herinnert zich ook niet dat verweerster hem daarover heeft geïnformeerd. Volgens verweerster heeft zij de casemanager hierop wel aangesproken en heeft zij dat ook met G besproken. Dat zou zijn gebeurd bij een bezoek samen met O, coördinator operationele zaken en kwaliteitsmanager van N, aan P. Naar het oordeel van het College is het gelet op deze stellingen van partijen niet voldoende komen vast te staan dat verweerster tegen de onjuiste handelwijze van de casemanager niet is opgetreden. Daarom kan ook eventuele tuchtrechtelijke verwijtbaarheid in dit geval niet worden vastgesteld. Ook in de andere in de stukken genoemde voorbeelden is dat niet mogelijk.

5.6 Het College acht het, gezien de grote onvrede bij klagers over de wijze van werken van de casemanagers, wel aannemelijk dat verweerster is tekortgeschoten in haar rol als stafarts bij het adviseren van het management van N waar het gaat om het inrichten van het delegeren van taken van bedrijfsartsen aan casemanagers conform de leidraad van NVAB en tevens in de communicatie met klagers over de incidenten waarmee zij bekend werd, waardoor klagers het gevoel kregen tegen een muur te lopen. Dit had bepaald beter gekund en gemoeten. Het College ziet echter in deze vaststelling geen verwijt in tuchtrechtelijke zin.

5.7 De stellingen van klagers die betrekking hebben op schending van het beroepsgeheim door verweerster heeft zij betwist, met een gemotiveerde toelichting. De gestelde schendingen zijn niet komen vast te staan.

5.8 De klachtonderdelen 1 tot en met 3 zullen om bovenstaande redenen worden afgewezen.

5.9 Verweerster heeft onweersproken gesteld van K te hebben vernomen dat deze de bedrijfsartsen had geïnformeerd over werkzaamheden voor derden ingaande 1 augustus 2014 en dat die wijziging geen invloed had op de afspraken over het werken met de verlengde-armconstructie. Daarom zal ook klachtonderdeel 4 worden afgewezen.

5.10 De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet BIG kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

5.11 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op hierna te vermelden wijze.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af;

bepaalt dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter bekendmaking zal worden aangeboden aan Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde (TBV).

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr.dr. R.P. Wijne lid-jurist, M. Bakker, C.A.W.M. Hertog en P.A.M. Beker, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.