ECLI:NL:TGZRSGR:2016:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-161

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:36
Datum uitspraak: 05-04-2016
Datum publicatie: 05-04-2016
Zaaknummer(s): 2015-161
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Niet goed geluisterd naar klaagster, de röntgenfoto van de longen niet goed beoordeeld en niet naar behoren gehandeld, niet goed gehandeld ter zake van doorverwijzing naar de specialist. Hierdoor is veel kostbare tijd verloren gegaan. Gegrond: Aanvullend lichamelijk onderzoek, met name diagnostische spirometrie was van meet af aan aangewezen gelet op leeftijd en rookgedrag van klaagster. Arts had klaagster gelet op de duur van de hoestklachten eerder voor nadere diagnostiek of verwijzing naar een longarts moeten zorgen. De arts had de verwijzing zelf moeten regelen. Toen uiteindelijk de thoraxfoto was gemaakt, heeft de arts deze verkeerd geïnterpreteerd en de afwikkeling op zijn beloop gelaten door klaagster de afspraak met de longarts zelf te laten maken. Berisping.

Datum uitspraak: 5 april 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 10 juli 2015,

- het verweerschrift met bijlagen.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 9 februari 2016. Klaagster is niet verschenen, maar wel haar echtgenoot E en haar dochter F. Verweerder is verschenen, vergezeld door mr. E.P. Haverkate. De aanwezigen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klaagster, sinds 2012 patiënte bij verweerder, kwam op 13 januari 2015 op het

spreekuur van verweerder.

2.2 De patiëntenkaart vermeldt in dit verband:

S Aanhoudende klachten

O al sinds 2 maanden last van hoesten en verkouden niet benauwd, hoofdpijn bij

holt ontsteking niets help sat 98% pols 70/min re/a

sat:99% Pulm: schoon

E hoesten

P Advies en uitleg

R CODEINE TABLET 15 MG (FOSFAAT)

2.3 Op 10 februari 2015 kwam patiënte terug, van welk bezoek in de patiëntenkaart het

volgende is vermeld:

S Aanhoudende hoest met veel slijm, benauwd, geen koorts

O met hoest gaat iets beter maar veel slijm en piepen soms ook erg benauwd

Niet ziek geen koorts sat:99% 70/min re/a Pulm; piepen

Bronchiale ademgeruis

E Acute bronchitis/bronchiolitis

P Advies en uitleg

R DOXYCYLINE TABLET 100MG…..

2.4 Op 31 maart 2015 kwam klaagster opnieuw bij verweerder. De tot tweemaal toen

voorgeschreven kuur antibiotica en de haar voorgeschreven codeïne hadden niet geholpen.

Hoewel verweerder opnieuw antibiotica wilde voorschrijven is daarna op verzoek van

klaagster een röntgenfoto gemaakt.

2.5 Op het formulier voor de aanvraag van de longfoto d.d. 31 maart 2015 stond vermeld:

“Sinds paar weken last van hoesten. 2x AB kuur; geen verbetering.

O/sat. 96%. Pulm: lichte rhonchi; geen crepiteren. Roken +.

Brochitis/pneumonie?”

2.6 Het verslag van de longfoto d.d. 1 april 2015 vermeldt:

“Thoraxopnamen in twee richtingen in goede inspiratiestand. Geen eerder onderzoek ter

vergelijking. Homogene dense scherp afgegrensde consolidatie apex linker onderkwab, deels

begrensd door de fissuur. Geschatte maximale diameter 90mm. DD infiltraat, cave RIP.

Advies verwijzing longarts.”

De uitslag van de foto heeft verweerder met klaagster op 10 april 2015 besproken.

Verweerder heeft klaagster vervolgens naar de longarts verwezen. Op 1 juni 2015 is bij

klaagster een longcarcinoom vastgesteld.

2.7 Klaagster heeft zich per 18 juni 2015 als patiënte uitgeschreven bij de praktijk van

verweerder.

2.8 Er heeft nog een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Bij dat

gesprek heeft hij zijn tekortkomingen toegegeven en zijn excuses aangeboden.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven, dat hij:

1) niet goed naar haar heeft geluisterd;

2) de röntgenfoto niet goed heeft beoordeeld en niet naar behoren heeft gehandeld;

3) niet goed heeft gehandeld met betrekking tot de doorverwijzing naar de specialist.

Door het handelen van verweerder is veel kostbare tijd onnodig verloren gegaan.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder erkent de verwijten en geeft toe dat hij alerter had moeten zijn en voortvarender had moeten handelen. Hij concludeert dat hij ervoor kiest om zich in deze tuchtrechtelijke procedure toetsbaar op te stellen.

5. De beoordeling

5.1 Ter zitting heeft verweerder, voor zover hier van belang, zijn handelwijze als volgt toegelicht. Toen klaagster op 13 januari 2015 bij hem kwam heeft hij haar lichamelijk onderzocht. Hij dacht toen aan griep die in die periode veel voorkwam. Hij zag geen alarmsymptomen. Toen klaagster op 10 februari 2015 terugkwam, ging het iets beter met haar. Patiënte hoestte wel nog steeds en was benauwd, in verband waarmee hij opnieuw een kuur voorschreef die ook haar met piepen gepaard gaande ademhaling moest verlichten. Bij de röntgenaanvraag thorax na het bezoek van klaagster op 31 maart 2015 heeft hij vermeld dat klaagster sinds paar weken hoestte. Hij had deze termijn berekend vanaf het moment dat de kuur was afgelopen.

Achteraf ziet verweerder in dat het beter was geweest als hij bij het eerste bezoek, en zeker bij het tweede bezoek op 10 februari 2015, nadere diagnostiek had verricht of klaagster had doorverwezen. Hij geeft ook toe dat hij, toen de uitslag van de thoraxfoto bekend werd, er zelf voor had moeten zorgen dat klaagster door de longarts kon worden gezien en, toen bleek dat dit pas na zes weken mogelijk was, op vervroeging van de afspraak met de longarts had moeten aandringen.

Ook ziet verweerder in dat bij de aanvraag voor de thoraxfoto had moeten worden vermeld dat klaagster al sinds (omstreeks) november 2014 hoestte, derhalve ruim 4 maanden.

5.2 Verweerder heeft in de stukken verklaard kennis te hebben van de betreffende NHG-standaarden en te weten dat de Standaard Acuut hoesten op deze casus niet meer van toepassing is. Volgens verweerder had hier de NHG-standaard COPD moeten worden gevolgd. Aanvullend lichamelijk onderzoek en met name diagnostische spirometrie waren, gelet op de leeftijd en haar rookgedrag, al op 13 januari 2015 aangewezen. Op grond daarvan had verweerder zich een beter beeld kunnen vormen om eventueel tot beeldvormend onderzoek te besluiten, een en ander aldus verweerder.

5.3 Gelet op de duur van de hoestklachten, ongeveer 2 maanden, had verweerder al op 13 januari 2015 en zeker op 10 februari 2015, voor nadere diagnostiek of verwijzing naar een longarts moeten zorgen.

Hij had die verwijzing zelf moeten regelen en had eventueel moeten ingrijpen, opdat klaagster ook daadwerkelijk op korte termijn door de longarts gezien zou worden. Verweerder heeft niet ingegrepen, ook bij de volgende bezoeken van klaagster niet. Toen uiteindelijk de thoraxfoto was gemaakt, heeft hij deze verkeerd geïnterpreteerd, en de afwikkeling op zijn beloop gelaten door klaagster de afspraak met de longarts zelf te laten maken. Op 23 april 2015 heeft hij – inmiddels denkend aan COPD – zelfs nog een inhaler voorgeschreven.

5.4 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de gehele klacht in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.

5.5 De tekortkomingen van verweerder zijn verontrustend te noemen. Door niet voldoende verkregen diagnostisch inzicht heeft hij de ernstige signalen bij klaagster niet herkend en de signalen dus niet kunnen vertalen in een adequate behandeling. Ondanks zijn goede bedoelingen om klaagster de juiste zorg te verlenen en zijn oprecht overkomende betrokkenheid bij haar persoonlijk kan het College zich niet onttrekken aan de gedachte dat bij verweerder het in deze zaak geconstateerde gebrek aan diagnostisch vermogen mogelijk ook bij andere patiënten een rol speelt. Deze gedachte wordt ook gevoed door het feit dat verweerder ter zitting niet heeft uitgelegd welke bijzondere omstandigheden nu juist in deze zaak de herhaald gemiste diagnose hebben veroorzaakt, terwijl hij evenmin heeft laten blijken dat hij inzicht heeft gekregen in de manier waarop herhaling van dit soort feiten in zijn praktijk kan worden voorkomen. Aan verweerder wordt in overweging gegeven om, teneinde bedoelde herhaling te voorkomen, zich van een bepaalde vorm van supervisie of coaching, bijvoorbeeld op de competentie “ diagnostisch denken”, te voorzien.

Omdat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is aangesproken op zijn gedrag en omdat hij zich toetsbaar heeft opgesteld, zal het College zich thans beperken tot oplegging van de hierna te noemen maatregel.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt verweerder de maatregel op van BERISPING.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. dr. R.P. Wijne, lid-jurist, M. Keus, H.C. Baak en H.N. Koetsier, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.