ECLI:NL:TGZRSGR:2016:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-146

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:35
Datum uitspraak: 05-04-2016
Datum publicatie: 05-04-2016
Zaaknummer(s): 2015-146
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Niet de juiste diagnose gesteld. Ongegrond: Niet is gebleken dat de arts bij het consult tekort is geschoten in de diagnoseprocedure en op dat moment aanvullend onderzoek had moeten doen. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 5 april 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen verweerder,

gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, werkzaam bij VvAA te Utrecht.

1. Het verloop van het geding

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 22 juni 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek

- de dupliek.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 9 februari 2016. Klaagster en verweerder zijn verschenen, laatstgenoemde in gezelschap van zijn gemachtigde. De standpunten zijn mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 De moeder van klaagster, D geboren in 1947, (hierna: patiënte) heeft zich op 27 juni 2014 in verband met buikklachten tot verweerder gewend. Verweerder kon geen diagnose stellen en heeft patiënte geadviseerd bij het aanhouden van de klachten terug te komen.

2.2 Op 15 juli 2014 is patiënte bij de vaste waarneemster van verweerder op consult gekomen. De waarneemster heeft aanvullend (laboratorium)onderzoek laten doen en patiënte op 18 juli 2014 op consult laten terugkomen. Op 18 juli 2014 heeft zij patiënte naar de spoedeisende hulp van het E doorgestuurd, alwaar een pancreastumor werd geconstateerd. Verweerder is nadien niet meer bij de behandeling van patiënte betrokken geweest. Op 29 december 2014 is zij overleden.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven het niet stellen van de juiste diagnose.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Kern van de klacht is dat verweerder de juiste diagnose heeft gemist. Op zichzelf behoeft het missen van de juiste diagnose niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond, als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht.

5.2 Uit het medisch dossier blijkt dat patiënte tijdens het consult op 27 juni 2014 bij verweerder aangaf dat zij hevige pijn in de bovenbuik had, een trekkend gevoel, alsof de ribben uit elkaar werden getrokken en dat zij deze klachten sinds twee weken ervoer waarvan de laatste drie dagen afgezwakt. Verweerder heeft bij patiënte de anamnese afgenomen en haar onderzocht maar daarbij geen alarmsymptomen gesignaleerd. Volgens het medisch dossier was dit sinds 14 december 2010 de eerste maal dat patiënte in verband met buikklachten bij verweerder op consult kwam en niet dat zij verweerder – zoals klaagster stelt – reeds jarenlang met die klachten consulteerde. Het College heeft geen redenen om aan de juistheid te twijfelen van hetgeen in het medisch dossier van patiënte is opgetekend. Hierbij is mede van belang dat klaagster ter zitting heeft verklaard dat zij patiënte nimmer tijdens haar consulten bij verweerder heeft vergezeld en dus niet uit eigen wetenschap kan verklaren wat toen door verweerder en patiënte is besproken. De slotsom is dat niet is gebleken dat verweerder bij het consult op 27 juni 2014 tekort is geschoten in de diagnoseprocedure en op dat moment aanvullend onderzoek had moeten doen.

De klacht is ongegrond.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. dr. R.P. Wijne, lid-jurist, M. Keus, H.C. Baak en H.N. Koetsier, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.