ECLI:NL:TGZRSGR:2016:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-067a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:25
Datum uitspraak: 08-03-2016
Datum publicatie: 08-03-2016
Zaaknummer(s): 2015-067a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. (1) Over de wijze van verwijzing naar een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Gegrond: De arts heeft de hulpvraag van klager onvoldoende uitgevraagd en aan de verwijsbrief in vragende vorm een kwalificatie toegevoegd die hij niet met klager heeft besproken. (2) Voorts het klager lastig maken om het medisch dossier te verkrijgen. Ongegrond: Hoewel ongelukkig dat klager meermaals heeft moeten verzoeken om delen van zijn medisch dossier is niet gebleken van opzettelijk achterhouden van het dossier. Deze omstandigheden zijn onvoldoende zwaarwegend om aan de arts tuchtrechtelijk te worden aangerekend. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 8 maart 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, werkzaam te Leusden.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 10 maart 2015

- de brief van klager, ontvangen op 30 maart 2015, met bijgevoegd delen van het medisch dossier

- het verweerschrift met bijlagen

- de brief van klager, ontvangen op 8 mei 2015

- de repliek met bijlagen

- de dupliek

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 30 juli 2015 met aangehecht de notitie van klager.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 12 januari 2016. De partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klager heeft zich in juli 2013 ingeschreven in de praktijk van verweerder, omdat hij niet tevreden was over zijn voormalige huisarts.

2.2 Op 20 augustus 2013 heeft hij in verband met relatieproblemen verweerder bezocht. Met betrekking tot dat consult heeft verweerder in het dossier genoteerd: “P Wil nu verwijzing E, omdat echtgenote daar onder behandeling is en gevraagd is of hij ook wil komen.”.

2.3 Verweerder heeft vervolgens een verwijsbrief voor klager geschreven aan F, een G-instelling. De verwijsbrief is per fax aan F gestuurd en niet aan klager meegegeven. De tekst van deze brief luidt:

“Klachten: Volgens pt is echtgenote overspannen, omdat hij erachter is gekomen dat ze stelselmatig buitenechtelijke relaties heeft, net als haar moeder in het verleden. Echtgenote ontkent en is in behandeling bij F, omdat ze erg last heeft van de achterdocht van haar man. Hij wantrouwt inmiddels ook de financiele transacties van zijn vrouw.

Persoonlijk functioneren: Werkt als [….] (zelfstandig) lijkt allemaal goed te gaan

Uw vraag/verwachting: Waansystem met pathologische achterdocht?

Is zelf wel overtuigd van eigen gelijk.”

2.4 Op 30 augustus 2013 heeft E (in de persoon van H, coördinator centrale aanmelding & acute zorg) aan verweerder met betrekking tot klager een uitschrijfbrief gestuurd met de tekst:

“Gehuwde man met de vaste overtuiging dat zijn vrouw regelmatig buitenechtelijk relaties heeft wat door vrouw wordt ontkend. Hierdoor is de relatie tussen beiden in een patstelling terecht gekomen. Client tracht mij met volharding te overtuigen van de problemen van zijn vrouw en vindt het hoognodig dat zijn vrouw specialistische hulp gaat zoeken. Cliënt zelf heeft geen enkele hulpvraag. De veronderstelling dat er sprake zou zijn van een paranoid waansysteem, kan ik op basis van het telefonisch overleg bevestigen. Grote probleem is dat betrokkene geen enkele motivatie heeft om hulp voor zijn achterdocht te accepteren waardoor er geen mogelijkheden zijn voor het starten van hulp.”

3. De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven de wijze waarop de verwijzing heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft volgens klager zonder overleg zijn medisch dossier doorgestuurd naar E, zodat klager bij E ‘zwaar gekleurd’ binnenkwam. Verder verwijt klager verweerder dat deze het hem heel lastig maakte om naderhand zelf het medisch dossier te verkrijgen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ter zitting heeft klager verklaard dat hij met de klacht dat verweerder ‘zonder overleg zijn medisch dossier heeft doorgestuurd naar E doelt op de verwijsbrief. De klacht komt er dus op neer dat verweerder klager in de verwijsbrief ‘zwaar gekleurd’ heeft neergezet. Daarnaast heeft klager verklaard dat hij een verwijsbrief heeft gevraagd omdat de kinderen hem hadden gevraagd om met zijn echtgenote mee te gaan naar E, voor relatietherapie.

5.2. Verweerder heeft verklaard dat hij niet wist waarom klager bij zijn vorige huisarts weg was gegaan, dat hij gaandeweg het consult het gevoel kreeg dat klager zijn huwelijk van 40 jaren op het spel zette, dat hij de verwijsbrief na het consult heeft geschreven en toen een overweging daaraan heeft toegevoegd. Verder heeft verweerder verklaard de conclusie en vraagstelling van de verwijsbrief niet met klager te hebben besproken.

5.3. Het College overweegt het volgende. Op basis van het dossier en de verklaringen van klager en verweerder ter zitting staat het volgende vast. Klager en verweerder kenden elkaar nauwelijks, omdat klager zich pas recent bij verweerder in de praktijk had ingeschreven. Klager heeft zich bij verweerder vervoegd met de bedoeling een verwijsbrief naar E te krijgen voor relatietherapie, omdat de kinderen hem hadden gevraagd met zijn echtgenote mee te gaan. Die hulpvraag komt in de verwijsbrief echter niet terug. In de verwijsbrief wordt klager zelf verwezen, zonder referentie aan de relatietherapie en aan het feit dat klager met zijn echtgenote mee wenste te gaan. Verweerder heeft tijdens het consult de hulpvraag van klager dus onvoldoende uitgevraagd. Daarnaast heeft verweerder, uit goede bedoelingen en oprechte zorg voor klager, maar desalniettemin, aan de verwijsbrief in vragende vorm een kwalificatie toegevoegd (‘waansysteem met pathologische achterdocht’), die hij niet met klager heeft besproken. Daarmee heeft hij niet gehandeld conform de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten. De klacht is gegrond.

5.4. Klager heeft een aantal malen moeten vragen om (delen van) zijn medisch dossier. Verweerder heeft verklaard dat het klopt dat klager hem heeft aangesproken omdat hij het dossier nog niet compleet had, en dat hij klager toen naar de assistente heeft verwezen. Hierover wordt het volgende overwogen. Hoewel het bepaald ongelukkig is dat klager een aantal malen heeft moeten verzoeken om delen van zijn medisch dossier, is niet gebleken van het opzettelijk achterhouden van het medisch dossier. Deze omstandigheden zijn onvoldoende zwaarwegend om aan verweerder tuchtrechtelijk te worden aangerekend.

5.5. De conclusie is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.

5.6. Het College acht de hierna te noemen maatregel passend, omdat verweerder inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen en uit goede bedoelingen heeft gehandeld. Bij het College bestaat geen vrees voor herhaling.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide, voorzitter, mr. S. Colsen, lid-jurist, M. Bakker, J. Edwards van Muijen en H.C. Baak, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.