ECLI:NL:TGZRSGR:2016:20 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-055
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:20 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-02-2016 |
Datum publicatie: | 09-02-2016 |
Zaaknummer(s): | 2015-055 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht van lesbisch paar tegen huisarts in de kern inhoudend dat hij achter de homohaat in de buurt van de woonomgeving staat. Verweten gedragingen van arts niet komen vast te staan. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat arts heeft gezegd dat hij geen invloed heeft op het gedrag van buren van klaagsters en dat hij heeft geadviseerd hulp in de vorm van bemiddeling te zoeken. Arts niet verplicht om de problemen van klaagsters in hun woonomgeving op te lossen of daarin te bemiddelen. Klacht afgewezen. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A en B,
wonende te C,
klagers,
tegen:
D, huisarts,
werkzaam te C,
verweerder,
gemachtigde: mr. L. Beij, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 27 februari 2015
- het verweerschrift met bijlage
- de repliek met bijlage
- de dupliek
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 20 augustus 2015.
1.2 Verweerder heeft afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te
worden gehoord.
1.3 Het College heeft de klacht in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 Klagers waren sinds maart 2014 patiënt bij verweerder die vanaf 2010 een solo huisartsenpraktijk te C voert. Voorheen was verweerder werkzaam in een gemeenschappelijke huisartsenpraktijk, alwaar hij klaagster A eenmalig heeft behandeld.
2.2 Klagers hebben tegenover verweerder en een aantal officiële instanties (politie, Commissaris van de Koning en de Nationale Ombudsman) melding gemaakt van discriminatie, laster en vernielingen door buurtbewoners. Op 1 december 2014 is Meld- en Actiepunt Bemoeizorg GGD (hierna: MAB) bij klagers aan de deur geweest.
2.3 In december 2014 hebben klagers aangegeven te willen vertrekken uit de praktijk van verweerder.
2.4 Op 8 januari 2015 heeft verweerder klagers per brief (bijlage bij verweerschrift) gevraagd naar de reden van hun vertrek uit de praktijk en heeft hij uitleg gegeven over hun verzoek terug te keren naar hun voormalige huisarts, die inmiddels was overleden en wiens praktijk tijdelijk werd waargenomen. Met betrekking tot het vertrek naar een praktijk waarvan de praktijkhouder was overleden heeft verweerder advies ingewonnen bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV).
2.5 Klagers hebben in januari 2015 de praktijk van verweerder verlaten.
3.
De klacht
Klagers verwijten verweerder zakelijk weergegeven dat hij hen ten onrechte heeft beschuldigd van een psychische stoornis (hun lesbische relatie), klagers heeft gediscrimineerd en vernederd, de privacy van klagers heeft aangetast en zeer onprofessioneel heeft gehandeld door klagers als uitschot van de maatschappij te bestempelen en te behandelen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 De kern van de klacht is dat klagers verweerder verwijten dat hij achter de homohaat in de buurt van de woonomgeving staat. Deze opstelling van verweerder zou hun duidelijk zijn geworden uit reacties uit de buurt. Hij zou klagers dan ook vanuit die gedachte hebben gediscrimineerd en vernederd en als uitschot van de maatschappij hebben bestempeld. Gebleken is dat klagers reeds sinds 2000 als gevolg van hun lesbische relatie problemen in hun woonomgeving ondervinden. In 2014 hebben klagers dit in hun kennismakingsgesprek met verweerder gemeld en getracht hem in te schakelen ter bemiddeling om de problemen in hun woonomgeving (die klagers als ‘terreur’ omschrijven) te stoppen. Verweerder heeft verklaard dat hij tegen klagers heeft gezegd dat hij als huisarts geen invloed op het gedrag van hun buren heeft en dat hij het advies heeft gegeven hulp in de vorm van bemiddeling te zoeken. Het College overweegt, dat het niet tot de verplichtingen van verweerder als huisarts van klagers behoorde om de problemen die klagers in hun woonomgeving ondervonden, op te lossen of hierin te bemiddelen. Het advies van verweerder om hulp in de vorm van bemiddeling te zoeken, lijkt het College een verstandig advies.
5.2 Verweerder heeft tevens verklaard dat hij klagers niet met een psychische stoornis heeft gediagnosticeerd en dat hij hun situatie niet met anderen heeft besproken. Nu bij die gesprekken geen anderen dan klagers en verweerder aanwezig waren, is niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. Klagers en verweerder verschillen van mening over de opstelling en uitlatingen van verweerder tegenover klagers, maar het College kan niet uitmaken wie van beide partijen daarin gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College hier niet vaststellen.
5.3 De stelling dat van klagers dat verweerder de GGD zou hebben ingelicht over de problemen die klagers in de buurt ervaren, kan niet worden gevolgd nu verweerder een emailbericht van het MAB van 10 juli 2015 heeft overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.
5.4 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer op 15 december 2015 door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, prof.dr. R.G. Pöll, G.A. van Meer en H.C. Baak, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.