ECLI:NL:TGZRSGR:2016:126 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-012

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:126
Datum uitspraak: 05-12-2016
Datum publicatie: 06-12-2016
Zaaknummer(s): 2016-012
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Deels gegronde klacht tegen een gezondheidszorgpsycholoog. Vermenging van de rollen van (gewezen) GZ-psycholoog van klager met rollen als werkgeefster en verschaffer van woonruimte. In strijd met geldende beroepsethiek (Beroepscode voor psychologen, juli 2007, Beroepscode), die dergelijke rolvermenging verbood, juist ter voorkoming van belangenverstrengeling en problemen zoals in dit geval zijn ontstaan. Ook dient een psycholoog niet verder door te dringen in het privéleven van de betrokkene dan voor het doel van de behandeling noodzakelijk is. Klager niet ontvankelijk in de onderdelen van de eigenlijke arbeids- en woonrelatie en benadeling van zorgverzekeraars (in het algemeen). Voorwaardelijke schorsing gedurende een half jaar met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarden dat de G-psycholoog gedurende de proeftijd op aanwijzing van en onder toezicht van een door de IGZ aan te wijzen supervisor circa vijf gesprekken heeft; dat deze supervisiegesprekken specifiek zijn gericht op het vergroten van kennis over de beroepsethiek.  

Datum uitspraak: 6 december 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te  B,

klager,

tegen:

C, gezondheidszorgpsycholoog,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr. J.A. Cenijn, werkzaam te Woerden.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 26 januari 2016

- het verweerschrift met bijlage

- brief d.d. 5 april 2016 van mr. Cenijn met als bijlage het medisch dossier

- de repliek

- de dupliek

- de brief van klager d.d. 10 augustus 2016.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2016. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.  Klager werd vergezeld door E, die op verzoek van klager de processtukken heeft geschreven. Verweerster werd ter zitting bijgestaan door mr. Cenijn.

2.           De feiten

2.1              Klager, geboren in 1963, heeft een beperking omdat hij niet kan lezen en schrijven. Hij heeft - na verwijzing van zijn huisarts - op 24 januari 2002 een intakegesprek gehad bij verweerster. Verweerster heeft klager in de daarop volgende periode van januari 2002 tot en met april 2002 circa tien keer op het op het spreekuur gezien wegens aan werkproblematiek gerelateerde stressklachten. Op 4 juni 2002 heeft verweerster aan de huisarts geschreven dat klagers doelen, verwerking van zijn werkproblematiek en aanverwante spanningsverschijnselen, geheel zijn bereikt en dat klager binnenkort weer aan de slag gaat. Uit verweersters brief van 15 september 2003 aan klagers huisarts blijkt dat klager in 2003 bij verweerster onder behandeling geweest in verband met aan zijn echtscheiding gerelateerde problemen.

2.2              Vanaf 21 juni 2006 tot en met 3 april 2007 is klager zeven keer in de praktijk gezien vanwege problemen die verband hielden met zijn werk, zijn gezondheid en de relatie met zijn ex-vrouw. In deze behandelperiode is praktische en ondersteunende hulp verleend.

2.3              Per 1 augustus 2008 is klager voor 24 uur per week in de functie van onderhoudsman in dienst getreden bij de eenmanszaak van verweerster, die later is ingebracht in een besloten vennootschap,  waarvan verweerster bestuurder was. Enkele maanden later is klager in een deel van de woning van verweerster komen wonen.

2.4              In 2009 heeft verweerster klager ondersteund door een of meer gesprekken van klager bij te wonen over de omgang met zijn kinderen.

2.5              De onderlinge verhoudingen tussen klager en verweerster waren in eerste instantie goed, maar zijn in de loop der tijd sterk verslechterd. Er is een duurzaam verstoorde (arbeids)verhouding ontstaan. Klager heeft zich in het voorjaar van 2015 ziek gemeld. Hij heeft tot mei 2015 op het terrein van verweerster gewoond. De arbeidsovereenkomst is per 1 augustus 2016 beëindigd.

3.           De klacht

Klager heeft een groot aantal klachten ingediend. Klager verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij de (i) integriteitsregels heeft overtreden omdat zij in haar hoedanigheid van GZ-psycholoog jegens hem als (ex-)patiënt niet heeft gehandeld zoals een GZ-psycholoog betaamt. Hij verwijt verweerster dat zij hem, zijnde haar voormalig patiënt, in loondienst heeft genomen en bij haar op het terrein heeft laten wonen, hetgeen tot conflicten heeft geleid over geschonden woongenot en over het moeten (over)werken tegen een te lage salariëring. Bovendien heeft zij (ii) zorgverzekeraars benadeeld, (iii) aan derden verteld dat hij ‘een autist’ is en (iv) heeft zij geweigerd hem zijn medisch dossier te verstrekken toen hij daarom verzocht.

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij stelt - samengevat - dat de behandelrelatie met klager reeds in 2003 was afgerond. Klager was in de periode 2006-2007 namelijk niet bij haar zelf onder behandeling. Zij had de behandeling en het medisch dossier toen overgedragen. Zodoende was er sinds het einde van de behandelrelatie tussen klager en verweerster voldoende tijd verstreken waardoor zij klager in augustus 2008 als klusjesman in dienst kon nemen en hem in een deel van haar woning kon laten wonen. Latere aan klager gegeven adviezen en hulp heeft verweerster niet in haar hoedanigheid van GZ-psycholoog, maar in haar hoedanigheid van werkgeefster gegeven. De klachten die zien op het wonen en werken op het terrein van verweerster hebben geen betrekking op een behandelrelatie. Wat betreft het klachtonderdeel dat ziet op de benadeling van zorgverzekeraars is klager geen rechtstreeks belanghebbende en kan hij derhalve niet in zijn klacht worden ontvangen. Voorts heeft verweerster nimmer aan derden verteld dat klager een ‘autist’ zou zijn. Het klachtonderdeel over het afgeven van het medisch dossier is verjaard waardoor klager evenmin in dat klachtonderdeel kan worden ontvangen. Aldus nog steeds verweerster.

5.        De beoordeling

5.1       Centraal staat de vraag of verweerster een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken van de wijze waarop zij jegens klager, zijnde haar (ex)patiënt, heeft gehandeld, toegespitst op de arbeids- en woonrelatie en de daaruit ontstane geschillen.

5.2       Anders dan verweerster in de stukken stelt, bleek ter zitting dat de overdracht van de behandeling van klager in 2006 niet een overdracht was aan een - bevoegde - collega, maar aan een studente psychologie. Dit betekent dat verweerster hoe dan ook eindverantwoordelijke is gebleven voor de in 2006-2007 aan klager gegeven behandeling en bijbehorende dossiervoering en dat er - anders dan verweerster stelt -  in 2003 niet een einde is gekomen aan verweersters professionele behandelrelatie met klager, maar dat deze in ieder geval heeft voortgeduurd tot in 2007.

5.3       Door klager, zijnde haar (ex)patiënt, vervolgens per 1 augustus 2008 in dienst te nemen en enkele maanden later eveneens te laten wonen in een gedeelte van haar eigen woning, heeft verweerster haar rol als de (gewezen) GZ-psycholoog van klager vermengd met haar rollen als werkgeefster en verschaffer van woonruimte en daarmee in strijd gehandeld met de in de beroepsgroep geldende beroepsethiek, zoals deze destijds was vastgelegd in de ‘Beroepscode voor psychologen, juli 2007’ (Beroepscode).  Deze verbood dergelijke rolvermenging, juist ter voorkoming van belangenverstrengeling en problemen zoals in dit geval zijn ontstaan. De Beroepscode uit 2007 vermeldde over ‘Rolintegriteit’ onder III.2.3.5. expliciet dat vermenging van professionele en niet-professionele rollen moet worden vermeden. Dit geldt ten tijde van een behandelrelatie, maar ook na de formele beëindiging van de professionele relatie houdt de professionele verantwoordelijkheid van de psycholoog ten opzichte van de betrokkene niet zonder meer op te bestaan, omdat ook dan kan nog steeds sprake zijn van belangentegenstellingen of een ongelijke machtsverhouding (artikel III.1.2.3 van de Beroepscode). Voorts dient een psycholoog niet verder door te dringen in het privéleven van de betrokkene dan voor het doel van de behandeling noodzakelijk is (zie artikel III.3.1.2 van de Beroepscode).  In 2015 is de Beroepscode gewijzigd, maar de hier ter zake doende bepalingen zijn inhoudelijk ongewijzigd gebleven. Noch in de stukken, noch ter zitting heeft verweerster er blijk van gegeven bekend te zijn met deze in de Beroepscode verwoorde beroepsethiek en inzicht te hebben in of te reflecteren op haar handelwijze in deze. Op dit punt is verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.4       De rolvermenging heeft tot diverse, voorzienbare, problemen geleid. Zo heeft het kunnen gebeuren dat klager de in een later stadium door verweerster (naar haar zeggen in haar hoedanigheid van werkgeefster) gegeven hulp en adviezen heeft ervaren als een voortzetting van zijn eerdere psychologische behandelrelatie. Dit was zo met betrekking tot het gesprek met verweerster over de vraag of klagers zoon al dan niet leed aan PDD-NOS alsmede met betrekking tot het gesprek of de gesprekken die verweerster in 2009 heeft bijgewoond over de omgang van klager met zijn kinderen. Zij is door het vermengen van andere rollen met haar rol als hulpverlener te ver doorgedrongen in klagers privéleven en heeft zodoende niet de benodigde professionele distantie bewaard.

Ook het in 2015-2016 ontstane arbeidsconflict is een voorbeeld van de onwenselijke belangenverstrengeling die kan ontstaan bij het vermengen van twee professionele rollen. Verweerster moest in haar hoedanigheid van werkgeefster handelen in dit arbeidsconflict, maar in haar hoedanigheid van (voormalig) behandelaar beschikte zij over medische informatie omtrent klagers psychische welzijn.

Door de ontstane conflictueuze situatie over ‘werk en woongenot’ was het voor klager eveneens niet langer mogelijk zich tot verweerster te wenden met de vraag om hem bij te staan met het geven van psychologische hulp. Ook in dat opzicht heeft verweerster de belangen van klager ernstig geschaad. Zij heeft de in meerdere opzichten bestaande afhankelijkheid van klager miskend. De rolvermenging is des te ernstiger nu klager (wegens het niet kunnen lezen en schrijven) verhoogd kwetsbaar was en nog vrij recent (in ieder geval tot 2007) onder haar verantwoordelijkheid was behandeld.

5.5       De conclusie is dan ook dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van klager behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid van de  Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het klachtonderdeel (i) dat betrekking heeft op ‘rolintegriteit’ (rolvermenging) is dus gegrond. 

De klachtonderdelen over het wonen en werken zelf zien niet op de individuele gezondheidszorg. Ter zake van de klachten de eigenlijke arbeids- en woonrelatie betreffende, is klager daarom niet ontvankelijk. Voorts is klager niet ontvankelijk in zijn klacht (ii) over de benadeling van zorgverzekeraars, en wel omdat klager daarbij zelf geen rechtstreeks belanghebbende is omdat geklaagd wordt over benadeling van zorgverzekeraars in zijn algemeenheid. Het klachtenonderdeel (iii) dat verweerster tegen derden heeft gezegd dat klager een autist zou zijn, is niet komen vast te staan en daarom ongegrond. Het primaire verweer strekkende tot niet ontvankelijkheid van klager in de klacht (iv) over het niet afgeven van het medisch dossier kan niet worden gehonoreerd, omdat het onduidelijk is wanneer het verzoek precies is gedaan. Bepalend is overigens niet het tijdstip van het einde van de behandelrelatie, maar dat van het verweten handelen of nalaten. Over dit klachtonderdeel hebben de partijen uiteenlopend verklaard en de klacht vindt onvoldoende steun in de stukken. Daarom wordt deze ongegrond verklaard. Het College kan in dergelijke gevallen immers niet uitmaken wie van beiden gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander.

5.6       Voor de gegrond verklaarde klacht ((i) het vermengen van rollen) acht het College een zware maatregel passend, omdat het zo duidelijk is en kenbaar door middel van de Beroepscode, dat deze vermenging ongewenst en in strijd met de beroepsethiek is en omdat zo voorzienbaar is hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn. Al met al wordt een voorwaardelijke schorsing gedurende een half jaar met een proeftijd van twee jaar op zijn plaats geacht. Het College verbindt daaraan de bijzondere voorwaarden als in het dictum vermeld.

5.7       Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op hierna te vermelden wijze.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

-          verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klachten over de woon- en de arbeidsrelatie zelf en over de benadeling van zorgverzekeraars;

-          verklaart de klacht gegrond, voor zover het de rolvermenging betreft;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-          schorst de inschrijving van verweerster in het BIG-register voor de duur van een half jaar;

-          bepaalt dat deze schorsing voorwaardelijk is en niet ten uitvoer zal kunnen worden gelegd, tenzij verweerster voor het einde van een proeftijd van twee jaren na het onherroepelijk worden van deze beslissing zich niet heeft gehouden aan de navolgende bijzondere voorwaarden:

- dat zij gedurende de proeftijd op aanwijzing van en onder toezicht van een door de IGZ aan te wijzen supervisor circa vijf gesprekken heeft;

- dat deze supervisie-gesprekken specifiek gericht zijn op het vergroten van kennis over de beroepsethiek, zoals onder meer neergelegd in de ‘Beroepscode voor psychologen’ en op het nagaan of verweersters werkwijze en praktijkvoering daarmee in overeenstemming is;

-          verzoekt de IGZ mee te werken aan genoemde voorwaarden en het College te informeren, indien verweerster de voorwaarden niet of niet naar behoren nakomt;

-          bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag van het onherroepelijk worden van deze uitspraak en dat de proeftijd uitsluitend loopt gedurende de periode dat verweerster is ingeschreven in het BIG-register;

-          bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact en De Psycholoog ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, drs. E.S.J. Roorda, dr. T.A.W. van der Schoot, drs. P. Citroen, leden-gezondheidszorgpsycholoog, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2016.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.