ECLI:NL:TGZRSGR:2016:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-318

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:12
Datum uitspraak: 02-02-2016
Datum publicatie: 02-02-2016
Zaaknummer(s): 2014-318
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager voor 100% goedgekeurd zonder aandacht voor of informatie te hebben ingewonnen over de medische toestand van klager. Ongegrond: De arts heeft aandacht aan de klachten besteed en met klager gesproken over de ernst van de klachten en de (on)mogelijkheid tot werken hierdoor. Op grond van het gesprek mocht de arts concluderen dat klager op korte termijn aan het werk kon en wilde. Niet aangetoond dat de arts nog meer of andere informatie heeft geweigerd. Geen reden om te veronderstellen dat de arts rekening had moeten houden met een mogelijk psychisch probleem van klager dat aan werkhervatting in de weg zou staan. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 2 februari 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , bedrijfsarts,

werkzaam te D, gemeente B,

verweerder,

gemachtigde: mr. W.A.M. Rupert, werkzaam te Rotterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 12 december 2014

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek.

De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 8 december 2015. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Verweerder werd bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. J.C. Rous.

2. De feiten

2.1 Klager, geboren in 1954, is pijpfitter van beroep. Vanaf 1 mei 2012 heeft hij als eerste pijpfitter bij de besloten vennootschap E (E), gevestigd te F, gewerkt. Op 2 april 2014 is klager te kennen gegeven dat zijn contract per 1 mei 2014 niet zou worden verlengd.

2.2 Klager heeft zich op 4 april 2014 ziek gemeld in verband klachten van zijn luchtwegen en klachten aan zijn handen. Ook was klagers moeder net overleden. E heeft klager in reactie daarop verzocht de bedrijfsarts te bezoeken. In dat verband heeft de HR-consultant het volgende bericht voor E opgesteld:

“Goedemiddag,

Vanmorgen en vanmiddag A gesproken over zijn ziekmelding per vandaag.

Verschillende klachten:

- voor de derde keer ontsteking stembanden/luchtwegen, koorts erbij. Kuur gekregen voor ontsteking. Afspraak maken bij KNO arts.

- dikke handen. Volgens de huisarts zijn de middenbeentjes versleten. Aan de rechterhand een bult (ontsteking). Gaan ze foto’s van maken.

- bloed prikken voor verschillende redenen. Er zijn meer klachten, maar daar wilde hij niet over uitwijden.

Dit klinkt als een langdurig verhaal. We moeten proberen om hem beter uit dienst te krijgen, anders kost het ons veel geld .

2.3 Verweerder is bedrijfsarts en beoordeelt in die functie werknemers van E. Op 8 april 2014 heeft hij van de HR-consultant het volgende bericht gekregen:

“[….],

Wil jij onze medewerker A oproepen voor het spreekuur? Zie onderstaande mail met info?

A heeft op 2 april een gesprek gehad met de mededeling dat zijn contract per 1 mei 2014 niet wordt verlengd. Hij meldt zich op 4 april ziek.

p.s. zal ik morgen even bij je langskomen om te bespreken voor spreekuur bij ons op kantoor?

Verweerder heeft in reactie hierop gezegd klager te zullen beoordelen. Een nader gesprek met de HR-consultant heeft niet plaatsgevonden.

2.4 Op 14 april 2014 heeft verweerder klager op zijn spreekuur gezien. Klager heeft verweerder verteld dat hij zich ziek had gemeld in verband met een bacteriële infectie aan zijn bovenste luchtwegen en dat hij daarvoor reeds een antibioticakuur had gekregen van de huisarts; de klachten waren goeddeels verdwenen. Klager vertelde ook dat zijn huisarts hem naar een KNO-arts had verwezen, maar dat de afspraak daarvoor nog niet was gemaakt. Klager maakte voorts melding van klachten aan zijn handen, die hij al gedurende zijn hele loopbaan bij E had. De huisarts had klager gezegd röntgenfoto’s te willen (laten) maken, maar ook deze afspraak was nog niet gemaakt.

Verweerder heeft in reactie op de klachten klager onder meer gezegd dat roken geen goed zou doen aan de gezondheidssituatie van klager. Voorts heeft verweerder klager geadviseerd in de toekomst een baan buiten de chemische sector te zoeken, omdat klager zei niet meer in de chemische sector te willen werken. Verweerder heeft klager ook geadviseerd om een functie met lichtere werkzaamheden te zoeken, gezien de klachten van de handen.

Verweerder heeft tot slot geconcludeerd dat klager per 28 april 2014 zijn werkzaamheden volledig zou kunnen hervatten.

2.5 Verweerder heeft van het consult de volgende aantekeningen in het medisch dossier gemaakt:

Medische informatie::

E, pijpfitter, 1 Fte, 2 jaar, geen vast contract

ziekmelding 4-4-2014

2-4-2014 geen verlenging contract

Reden: stem kan niet praten, groen, bacteriele infectie. KNO, wil niet meer in de chemie vanwege de stoffen, lichter werk, F.

Roken +

(Overige) interne bevindingen::

diclofenac voor de handen

Brf wg/wn: adviestekst::

ziekmelding 4-4-2014

reden diverse medische zaken.

Betrokkene heeft nog diverse onderzoeken lopen.

Per 28-4-2014 100%

Ik heb betrokkene geadviseerd na 1-5-2014 een wat lichtere functie te zoeken .”

Het laatste deel is verwoord in de brief van 14 april 2014 van verweerder aan klager en E.

2.6 Na beëindiging van het dienstverband per 1 mei 2014 heeft klager niet meer gewerkt. Hij is ziek en ontvangt zijn ziekengeld op grond van een WW-situatie. Hij is aangemeld voor een WIA-keuring.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij hem voor 100% heeft goedgekeurd zonder enige aandacht voor of informatie te hebben ingewonnen over de medische toestand van klager.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ter beoordeling wordt vooropgesteld dat de werkgever van klager, E, verweerder het verzoek heeft gedaan klager te onderzoeken. Duidelijk was op dat moment dat klagers dienstverband niet zou worden verlengd, maar desondanks was verweerder nog steeds gehouden om op objectieve wijze op basis van de beschikbare (medische) informatie te beoordelen of klager geschikt was voor zijn werkzaamheden bij E. Het college heeft geen aanwijzingen dat verweerder ten opzichte van klager niet de vereiste objectiviteit in acht heeft genomen en evenmin dat hij ten onrechte klager arbeidsgeschikt heeft beoordeeld. Het volgende is daarvoor redengevend.

5.2 Vast staat dat klager zich op het spreekuur heeft gemeld met klachten aan de luchtwegen (een infectie) en klachten aan de handen. Uit het medisch dossier blijkt, anders dan klager meent, dat verweerder aan deze klachten aandacht heeft besteed en met klager gesproken heeft over de ernst van de klachten en de mogelijkheid of onmogelijkheid tot werken door deze klachten. Wat de klachten aan de luchtwegen betreft, heeft klager destijds maar ook ter zitting gezegd dat die klachten nagenoeg verdwenen waren. Ook de klachten van de handen waren voor klager geen reden om niet aan het werk te kunnen, zo heeft hij gezegd, en bovendien waren de klachten al lange tijd aanwezig en tot dusver geen reden geweest om niet te kunnen werken. Verweerder mocht mitsdien in redelijkheid concluderen dat klager op korte termijn aan het werk kon en wilde. In dat verband zij terzijde nog opgemerkt dat verweerder duidelijk en stellig heeft verklaard onafhankelijk tot zijn oordeel te zijn gekomen. Contact met de HR-consultant heeft hij nadrukkelijk van de hand gewezen.

5.3 Dat klager, zoals hij stelt, nog meer of andere informatie bij zich had die van belang kon zijn voor verweerders oordeel – mogelijk tot een ander oordeel had moeten leiden – maar door verweerder geweigerd werd, acht het college niet aangetoond. De lezingen lopen op dit punt uiteen en het college kan niet meer geloof hechten aan het woord van de een of de ander. Voor zover klager doelt op medische informatie van de radioloog, merkt het college op dat deze informatie op 14 april 2014 nog niet beschikbaar was. Deze kon dus niet worden meegenomen.

5.4 Het college heeft tot slot geen reden om te veronderstellen dat verweerder rekening had moeten houden met een mogelijk psychisch probleem van klager dat aan werkhervatting in de weg zou staan. Klager heeft weliswaar betoogd dat hij zich ziek heeft gemeld, omdat hij ‘het niet meer zag zitten’, maar dat dit met verweerder is besproken of anderszins kenbaar had moeten zijn, is niet duidelijk geworden. Het gaat dan in het bijzonder om het overlijden van de moeder van klager, waarmee overigens niet gezegd is dat dit niet zeer ingrijpend kan zijn. Verweerder heeft echter ten stelligste betwist dat het aan de orde is gekomen, zodat het college niet zonder meer van het tegendeel kan uitgaan.

5.5 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

5.6 Wel hecht het college eraan op te merken dat de verslaglegging van verweerder summier is. Hoewel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, wordt verweerder op het hart gedrukt meer aandacht te besteden aan de omschrijving van de klachten en een omschrijving van zijn verrichte onderzoek.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. dr. R.P. Wijne, lid-jurist, drs. M. Keus, dr. G.J. Dogterom, drs. H.N. Koetsier, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.