ECLI:NL:TGZRSGR:2016:109 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-014

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:109
Datum uitspraak: 01-11-2016
Datum publicatie: 01-11-2016
Zaaknummer(s): 2016-014
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een tandarts. Geven van een injectie is een voorbehouden handeling. De tandarts kan een assistente (niet zelfstandig bevoegd en zonder functionele zelfstandigheid) opdracht daartoe geven mits redelijkerwijs aan te nemen dat degene aan wie de opdracht wordt gegeven voldoende bekwaam is daarvoor, zo nodig aanwijzingen worden gegeven over de uitvoering en toezicht door en mogelijkheid van tussenkomst van de opdrachtgever voldoende verzekerd is. Aan deze voorwaarden is in casu voldaan.  

Datum uitspraak: 1 november 2016         

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, tandarts,

indertijd werkzaam te D,

wonende te E,

verweerder.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 26 januari 2016,

- het verweerschrift met bijlagen,

- de repliek,

- de dupliek.

1.2       Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 6 september 2016. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. 

2.           De feiten

2.1              Verweerder is in 2015 als tandarts werkzaam geweest bij F te D (hierna: de praktijk). 

2.2              Klaagster, geboren in 1995, heeft verweerder op 9 oktober 2015 voor

een halfjaarlijkse controle bezocht. Tijdens die controle zijn drie gaten (volgens de patiëntenkaart in elementen 15, 16 en 47) geconstateerd, waarvan verweerder er twee heeft gevuld op 30 oktober 2015 (15 en 16) en één op 6 november 2015 (47).

2.3              Aan het begin van de behandeling op 6 november 2015 werd de (intraligamentaire)

verdoving door tandartsassistente G (hierna: de assistente) toegediend.  

2.4              Op 9 november 2015 wendde klaagster zich met ernstige pijnklachten opnieuw tot de

praktijk, waar een andere tandarts dan verweerder constateerde dat twee (verstands)kiezen (18 en 48) ontstoken waren. Na behandeling met antibiotica heeft deze tandarts de ontstoken kiezen op 16 november 2015 geëxtraheerd en op 7 december 2015 de aangebrachte hechtingen verwijderd.

3.           De klacht

De klacht luidt zakelijk weergegeven als volgt. De assistente - voor wiens handelen verweerder verantwoordelijk is - heeft op 6 november 2015 op onzorgvuldige en pijnlijke wijze verdovingen geplaatst, door met veel kracht te prikken in onder meer de plaats waar een verstandskies door het tandvlees heen brak. Ten gevolge daarvan zijn twee verstandskiezen ontstoken geraakt en heeft klaagster veel pijn (en schade) geleden. 

4.       Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder verder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       Het College stelt voorop dat het geven van een injectie voor lokale anesthesie een voorbehouden handeling is in de zin van artikel 36 van de Wet op de beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG), zodat alleen de tandarts zelfstandig bevoegd is die handeling uit te voeren. De tandarts kan een assistente (een hulpverlener die niet zelfstandig bevoegd is en ook geen functionele zelfstandigheid heeft) opdracht geven deze handeling te verrichten, mits wordt voldaan aan de in artikel 38 van de Wet BIG genoemde voorwaarden. Die voorwaarden luiden als volgt:

- de opdrachtgever moet redelijkerwijs kunnen aannemen dat degene aan wie de opdracht wordt gegeven voldoende bekwaam is voor het verrichten van de handeling;

- in gevallen waarin dit redelijkerwijs nodig is, moeten aanwijzingen worden gegeven over de uitvoering van de handelingen en moet toezicht door de opdrachtgever op het verrichten van de handeling en de mogelijkheid tot tussenkomst van de opdrachtgever voldoende verzekerd zijn.

5.2       Verweerder heeft aangevoerd dat uitsluitend het geven van injecties voor intraligamentaire anesthesie (waarbij uitsluitend rondom het behandelde element in de ruimte tussen tand en tandvlees wordt geprikt) door de assistente wordt uitgevoerd. Volgens verweerder beschikt de assistente over de daarvoor benodigde opleiding en voert zij die handelingen frequent uit. Daarom was de assistente volgens verweerder voldoende bekwaam om de injecties op 6 november 2015 bij klaagster te plaatsen. Het College heeft de stelling van verweerder dat de assistente over de benodigde opleiding beschikt na afloop van de zitting ambtshalve (bij de praktijk) geverifieerd en heeft daarvan bevestiging ontvangen. Verder heeft verweerder onweersproken gesteld dat hij ten tijde van het prikken door de assistente altijd in de naastgelegen kamer aanwezig is, zodat hij indien nodig beschikbaar is. Gelet daarop is er geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan de onder 5.1 genoemde voorwaarden is voldaan. Verweerder mocht de terzake bevoegde assistente de verdoving op 6 november 2015 aan klaagster laten geven.

5.3       De omstandigheid dat er mogelijk verkeerd is geprikt door de assistente levert, zo dit al zou komen vast te staan, geen tuchtrechtelijk verwijt jegens verweerder op. Dit zou anders kunnen zijn, indien verweerder had moeten weten dat de assistente niet bekwaam was voor het geven van dit type verdoving. Gelet op wat onder 5.2 is overwogen, bestaat daarvoor geen aanleiding.  

5.4       Geconcludeerd wordt dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet BIG kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. P.M. van Dijk-de Keuning, lid-jurist, drs. M.M.L.F. Smulders, drs. H.W. Luk, drs. J.M.W. Croes, leden-tandartsen, bijgestaan door mr. R.C. Kruit, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2016.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.