ECLI:NL:TGZRSGR:2016:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-231

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:105
Datum uitspraak: 30-08-2016
Datum publicatie: 30-08-2016
Zaaknummer(s): 2015-231
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een arts dat klaagster vóór de haartransplantatie niet is voorgelicht over de mogelijke complicatie van blijvende gevoelloosheid in het transplantatiegebied, die zich bij haar heeft voorgedaan. Niet tuchtrechtelijk te verwijten ook al gaat het in dit geval om een cosmetische ingreep. Zeldzame complicatie welke weinig is beschreven in de vakliteratuur en door de arts (met lange ervaring op dit gebied) niet eerder is meegemaakt. Voorts speelt rol dat naar aanleiding van deze klacht de werkwijze is veranderd en inmiddels de betreffende informatie wel tijdig wordt verstrekt. Geen schending van de informatieplicht. Klacht afgewezen.   

Datum uitspraak: 30 augustus 2016         

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, arts

werkzaam te D,

verweerster.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 28 augustus 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek

- verweerster heeft afgezien van dupliek.

De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016. De partijen, klaagster vergezeld van haar zus, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De leden-artsen hebben aan het eind van de zitting, met partijen, de door verweerster (digitaal meegenomen) foto’s van het hoofd/de haargroei van klaagster voorafgaande aan de ingreep bekeken. Tevens heeft klaagster aan de leden-artsen haar hoofd met huidige haargroei laten zien.

2.           De feiten

2.1              Klaagster, geboren in 1986, heeft zich in verband met (lokale) haaruitval op

haar hoofd in het najaar 2014 gewend tot ‘E’, een haartransplantatiekliniek in F. Verweerster is sinds 2004 als arts aan deze kliniek verbonden en verricht meer dan 300 haartransplantaties per jaar.

2.2              Op 26 november 2014 heeft klaagster een consult gehad in de kliniek, waarbij ook de

medische voorgeschiedenis van klaagster werd besproken en waaruit geen bijzonderheden naar voren kwamen. Op 11 maart 2015 heeft klaagster een FUE (follikel extractie) haartransplantatie ondergaan, die door verweerster werd uitgevoerd. Voorafgaand aan de haartransplantatie heeft klaagster een ‘informed consent FUE haartransplantatie-formulier’ ondertekend. Hierin is gewezen op risico’s van nabloeding, infecties, zwelling, ontsteking van getransplanteerde haren en slechte groei van de haren (voornamelijk bij rokers). Ook is daarbij vermeld dat plaatselijke verdoving mogelijk complicaties kan geven zoals hartkloppingen, trillen en transpireren, die van tijdelijke aard zijn en na 15 tot 20 minuten verdwijnen. Klaagster heeft nazorginstructies meegekregen.

2.3              Klaagster is na de ingreep op 13 april 2015 op controle geweest. Ze klaagde toen

onder meer over hoofdpijn en bijna flauwvallen. Ook vertelde ze dat ze haar wenkbrauwen niet kon bewegen. Bij controle op 20 mei 2015 vertelde klaagster dat ze nog steeds last had van hoofdpijn en gevoelloosheid in het transplantatiegebied. Klaagster heeft toen gezegd dat ze over deze complicaties onvoldoende was geïnformeerd.

Daarna zijn alleen telefonische controles geweest. Klaagster voelde zich om medische redenen niet in staat om naar de kliniek te komen. Ter zitting van het College is gebleken dat klaagster haar wenkbrauwen thans kan bewegen, zij het volgens haar minder goed dan vóór de ingreep.

3.           De klacht

Klaagster verwijt verweerster, zakelijk weergegeven, dat verweerster haar niet heeft geïnformeerd over de mogelijke complicatie van blijvende gevoelloosheid in het transplantatiegebied, die zich bij haar heeft voorgedaan. Klaagster zegt dat zij in het betreffende gebied weinig voelt. Ze voelt wel wanneer het hoofd wordt betast.

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Uit de klacht van klaagster en de toelichting daarop ter zitting begrijpt het College dat er sprake is van verstoorde gevoeligheid van de hoofdhuid in het transplantatiegebied, waar klaagster last van heeft. Verweerster heeft aangevoerd dat ze in haar praktijk wél tijdelijke gevoelloosheid heeft meegemaakt, maar nog nooit blijvende gevoelloosheid, althans gevoelloosheid die na een jaar nog niet is verdwenen. Wél is dit als een zeldzaam verschijnsel in de medische literatuur beschreven. Verweerster geeft toe dat klaagster over deze zeldzame  complicatie tevoren niet is geïnformeerd. Naar aanleiding van de onderhavige klacht is het ‘informed consent-formulier’ aangepast en worden cliënten tevoren over deze zeldzame  complicatie geïnformeerd.

5.2       Naar het oordeel van het College is er inderdaad sprake van een zeldzame complicatie. Het is te betreuren dat klaagster hiervan zoveel last ervaart. Desondanks kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij dit risico niet vóór de ingreep met klaagster heeft besproken, ook al gaat het in dit geval om een cosmetische ingreep. Hierbij speelt niet alleen de aard van de mogelijke complicatie mee, waarbij serieuze medische risico’s niet voor de hand liggen, maar ook dat het risico hierop weinig is beschreven in de vakliteratuur en door verweerster (met haar lange ervaring op dit gebied) kennelijk niet eerder is meegemaakt. Daarnaast speelt een rol dat verweerster naar aanleiding van deze klacht haar werkwijze heeft veranderd en inmiddels de betreffende informatie wel tijdig verstrekt. Van schending van de informatie­plicht van de arts in de zin van artikel 7:448 BW is onder deze omstandigheden geen sprake.

5.3       De slotsom is dan ook dat de klacht als ongegrond zal worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,

mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, M. Bakker, H.C. Baak en prof. dr. J.W. de Fijter, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2016.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.