ECLI:NL:TGZRGRO:2016:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen A2015/02
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2016:6 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-01-2016 |
Datum publicatie: | 19-01-2016 |
Zaaknummer(s): | A2015/02 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen apotheker. Klager verwijt verweerder dat hij te laat medicatie heeft bezorgd, geen gebruiksinstructie heeft gegeven bij medicatie die voor het eerst aan klager werd voorgeschreven en de behandelrelatie eenzijdig heeft beëindigd. Klacht is gedeeltelijk gegrond, waarschuwing. |
Rep.nr. A2015/02
19 januari 2016
Def. 008
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
A,
klager,
wonende te B,
tegen
C ,
werkzaam als apotheker te B,
verweerder,
BIG-reg.nr: ,-
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het ongedateerde klaagschrift met bijlagen, ingekomen op 3 april 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle en vanwege de woonplaats van verweerder aan dit college overgedragen;
- het verweerschrift met bijlage van 28 april 2015, ingekomen op 30 april 2015;
- de ongedateerde repliek, ingekomen op 20 juli 2015;
- de ongedateerde dupliek, ingekomen op 28 juli 2015;
- het proces-verbaal van het op 4 augustus 2015 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. R.E.A. Toeter, lid-jurist van het college.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 15 december 2015. Klager is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder is wel verschenen.
Mevrouw D, gevestigd apotheker van E, is als getuige ter zitting gehoord.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.
2.1
Verweerder is eigenaar van en werkzaam als apotheker bij E (hierna: apotheek). Mevrouw D is zijn collega en tevens de gevestigd apotheker. Klager is gedurende een aantal jaren als patiënt ingeschreven geweest bij verweerders apotheek. Het contact tussen klager en de medewerkers van de apotheek, onder wie verweerder en zijn collega, is verstoord geraakt door terugkerende conflictsituaties. Op
9 januari 2015 heeft verweerder om die reden de behandelrelatie met klager beëindigd.
3. De klacht
Klager werd op 7 januari 2015 ontslagen uit het ziekenhuis (afdeling longgeneeskunde). Zijn longarts faxte een recept voor medicatie naar de apotheek van verweerder. Klagers echtgenote wilde ’s middags de medicatie ophalen, maar deze bleek nog niet gereed te zijn. Toegezegd werd dat de medicatie zou worden bezorgd. Klager nam meermalen telefonisch contact op met de apotheek, omdat de bezorging op zich liet wachten. Om 17:20 uur werd hem verteld dat de medicatie onderweg was. Om 18:10 uur was de medicatie nog steeds niet bezorgd en belde klager zijn huisarts. Deze belde vijf minuten later terug met de mededeling dat verweerder klager zou bellen. Dit gebeurde niet. Om 20:00 uur kwam verweerder dan toch aan de deur en overhandigde de medicatie aan klagers echtgenote. Op haar vraag hoe het nu zo had kunnen lopen, antwoordde verweerder dat hij er de volgende dag op terug zou komen. Er werd geen gebruiksuitleg gegeven voor de medicatie die klager nog niet eerder had gebruikt. Aangezien klager ook niet wist hoe hij de medicatie behoorde te gebruiken, belde hij wederom zijn huisarts op. Diens praktijkondersteuner kwam dezelfde avond nog langs om uitleg te geven. De volgende ochtend belde klager verweerder over het gebruik van de medicatie. Deze zei dat hij veronderstelde dat de longarts een en ander al had uitgelegd en dat hij daarom bij het afgeven van de medicatie geen uitleg had gegeven. Als klager nog vragen over het gebruik zou hebben, moest hij maar naar de apotheek komen. Klager was hiertoe, gezien zijn gezondheidstoestand, echter niet in staat. Hij probeerde hierna nog een paar keer verweerder telefonisch te spreken, maar telkens werd de verbinding verbroken. De dag daarop, 9 januari 2015, belde verweerder zelf om te vertellen dat klager de toegang tot de apotheek werd ontzegd en dat hij zich voortaan maar tot een andere apotheek diende te wenden. Een paar dagen later vroegen klager en zijn echtgenote beiden een herhalingsrecept aan via de huisarts. De medicatie van klagers echtgenote werd door de apotheek geleverd. Voor klager werd alleen het ontvangen recept verstrekt als zijnde per abuis naar de apotheek verzonden.
Klager verwijt verweerder dat:
1. zijn medicatie op 7 januari 2015 niet ’s middags al werd bezorgd, zoals was toegezegd, maar pas ’s avonds;
2. verweerder klager geen gebruiksinstructie heeft willen geven voor de medicatie;
3. verweerder eenzijdig de behandelrelatie met klager heeft opgezegd.
4. Het verweer
Op 7 januari 2015 kwam klagers echtgenote ’s middags medicatie halen voor klager. De longarts had het recept echter nog niet naar de apotheek verzonden. De assistente vroeg haar of het om een pufje ging. Klagers echtgenote bevestigde dit en afgesproken werd dat de medicatie aan het einde van de middag bezorgd zou worden. Het recept werd ontvangen om 16:45 uur en klaargezet voor bezorging. De bezorging vond echter niet plaats, omdat de assistente het vergat. Dit kon zo gebeuren, omdat zij het zakje met de medicatie – juist om het niet te vergeten – op een aparte plek had neergezet. Omdat de bezorging uitbleef, zocht klager contact met de avond- en nachtdienstapotheek en vervolgens met de huisarts en verweerder. Verweerder kwam erachter dat de medicatie nog in de apotheek stond en bezorgde deze vervolgens zelf om 19:15 uur. Klagers echtgenote deed de deur open en vroeg verweerder hoe het nu zo mis had kunnen gaan. Verweerder zei dat hij het zou uitzoeken en er de volgende dag op terug zou komen. De volgende dag belde klager boos naar de apotheek. Hij wilde dat verweerder onmiddellijk langs zou komen om hem instructie te geven. Bekend was echter dat de praktijkondersteuner de avond ervoor nog langs geweest was bij klager om een en ander uit te leggen. Daarom wees verweerder het verzoek af. Klager beledigde verweerder waarop verweerder de verbinding verbrak. Daarna belde klager nog een paar keer. Gezien zijn boze toon werd geen gesprek met hem aangegaan. ’s Middags kwam klager naar de apotheek toen verweerder er niet was. Hij werd te woord gestaan door mevrouw D. Hij was zeer kwaad, kwam agressief over in zijn toon en zei dat hij er werk van ging maken. Hij kreeg de folder ‘Klachten over uw apotheek’ mee. De volgende dag zijn de toen recente voorvallen uitgebreid intern besproken. Hierbij werd ook de al bestaande moeizame relatie met klager besproken en het feit dat hij zich al langere tijd op ontoelaatbare wijze gedroeg jegens het personeel, zo erg dat zijn gedrag tot ziekmeldingen heeft geleid. Vastgesteld werd dat er geen zicht op verbetering van de relatie met klager bestond. Verweerder belde klager vervolgens om hem mee te delen dat hij niet langer als cliënt/patiënt werd geaccepteerd. Hij adviseerde klager een andere apotheek te zoeken. Een paar dagen later ontving verweerder herhaalrecepten voor klager en zijn echtgenote. Volgens de huisartsassistente die hierover bevraagd werd, betrof het geen spoedmedicatie. De medicatie voor klagers echtgenote werd bezorgd; die voor klager niet omdat met hem geen behandelrelatie meer bestond en hij zijn medicatie elders diende te halen.
Verweer ten aanzien van de klachtonderdelen.
Ad 1: medicatie te laat bezorgd
Verweerder erkent dat het een vervelende fout is dat de medicatie niet in de middag werd bezorgd zoals afgesproken. Normaal gesproken kan medicatie in zo’n geval bij de spoedapotheek worden afgehaald. Het probleem is echter dat de spoedapotheek geen hulpmiddelencontract heeft en dat klager ook een inhalatiekamer nodig had. Deze had hij dan zelf moeten voorschieten. Dat wilde klager niet en daarom werd verweerder door de huisarts gebeld en heeft hij de medicatie zelf bezorgd. Aangezien de assistente ’s middags al een informatiefolder over de medicatie had meegegeven, veronderstelde verweerder dat het gebruik van de medicatie wel duidelijk was.
Ad 2. Geen gebruiksinstructie gegeven
’s Middags had klagers echtgenote tegen de apotheekassistente gezegd geen gebruiksinstructie te willen. ’s Avonds toen verweerder de medicatie bezorgde, was de sfeer dermate slecht dat hij niet heeft aangeboden naar binnen te gaan om klager te instrueren over het gebruik. Er werd echter ook niet om gevraagd door klager of zijn echtgenote.
Ad 3. Opzegging behandelrelatie
Verweerder betwist dat hij de behandelrelatie definitief zou hebben opgezegd. Hij heeft klager slechts geadviseerd een andere apotheek te zoeken. Aangezien klager had gezegd dat hij naar de apotheek in F zou gaan, heeft verweerder hem overgeschreven. Aangezien hij klager al had overgeschreven toen hij het herhaalrecept ontving, heeft hij het recept teruggestuurd naar klager. Verweerder benadrukt dat klager altijd welkom is om zich weer bij verweerders apotheek in te schrijven.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Eerste klachtonderdeel: medicatie te laat bezorgd
Niet betwist wordt dat de medicatie later is bezorgd dan was toegezegd, aangezien de assistente vergeten was het zakje met de medicatie te bezorgen. Toen verweerder dit ’s avonds ontdekte, heeft hij de medicatie zelf bezorgd. Het college is van oordeel dat de gemaakte fout ten aanzien van de bezorging, hoewel vervelend voor klager, niet een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerder rechtvaardigt. De fout is niet aan verweerder persoonlijk te wijten en toen hij deze ontdekte, heeft hij daar adequaat op gereageerd door de medicatie in de avond zelf te bezorgen. Hij heeft aldus gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. Het eerste klachtonderdeel faalt.
5.3 Tweede klachtonderdeel: geen gebruiksinstructie gegeven
De richtlijn ‘Ter hand stellen’ van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) (hierna: richtlijn) geeft aanbevelingen voor onder meer het geven van instructie bij medicatie die voor de eerste maal aan een patiënt wordt vertsrekt.
2.1.3.2 Patiëntbegeleiding bij eerste uitgifte
De apotheker bespreekt met de patiënt wat hij mag verwachten van het farmaceutisch product. Hij legt de werking van het geneesmiddel uit (korte termijn, lange termijn effecten), de wijze van gebruik, de te verwachten bijwerkingen en de samenhang met andere gebruikte middelen. (…)
De zesde aanbeveling van de ‘NAN-richtlijn 1: Behandelingsovereenkomst’ (NAN staat voor ‘Nederlandse Apotheek Norm’) heeft een vergelijkbare strekking:
“Bij de eerste uitgifte worden geneesmiddelen vergezeld van mondelinge en schriftelijke informatie die specifiek zijn toegespitst op deze eerste uitgifte.”
Deze aanbeveling wordt verder uitgewerkt in de ‘NAN-richtlijn 2: Farmaceutische zorg- en dienstverlening’.
Gezien het grote belang van zorgvuldig en juist medicatiegebruik en het feit dat een patiënt goed geïnformeerd is over mogelijke bijwerkingen van zijn medicatie, al dan niet in combinatie met andere middelen, onderschrijft het college deze aanbeveling ten zeerste. Deze aanbeveling heeft naar het oordeel van het college te gelden als een professionele norm, waarvan niet dan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd kan worden afgeweken. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor. Klager stelt dat er sprake was van ‘eerste uitgifte’ en verweerder betwist dit niet. Nu uit het dossier niet anderszins blijkt, dient het ervoor te worden gehouden dat klager niet eerder inhalatiemedicatie had gebruikt. Er was derhalve sprake van ‘eerste uitgifte’.
Nu vaststaat dat verweerder de medicatie heeft afgegeven zonder klager uitleg te leggen over het middel, heeft hij niet gehandeld zoals hij behoorde te doen bij een eerste uitgifte. De omstandigheid dat de sfeer onaangenaam en gespannen was toen verweerder de medicatie afleverde, doet daar niet aan af. Van een redelijk bekwaam handelend zorgverlener mag worden verwacht dat hij zich door een onaangename sfeer, dan wel een verstoorde verhouding met een patiënt, niet laat verleiden tot het prijsgeven van zijn professionele normen. Van een andere omstandigheid van een dwingende aard die rechtvaardigde dat verweerder de medicatie zonder uitleg aan klagers echtgenote of aan klager zelf afgaf en meteen vertrok, is niet gebleken. Dit tweede klachtonderdeel is dan ook gegrond.
5.4 Derde klachtonderdeel: opzeggen behandelrelatie
Verweerder stelt dat het niet zijn bedoeling is geweest klager definitief als patiënt te weren, maar dat hij een ‘afkoelingsperiode’ wilde inlassen. Niettemin staat vast dat verweerder de behandelrelatie op 9 januari 2015 heeft beëindigd, al dan niet definitief. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij klager digitaal als patiënt heeft ‘overgeschreven’ naar een andere apotheek. Klager had hem namelijk gezegd zich voortaan tot ‘de apotheek in F’ te zullen wenden toen verweerder hem verzocht een andere apotheek te zoeken. Op de vraag of klager verweerder toestemming heeft gegeven om hem in te schrijven bij die andere apotheek, luidde verweerders antwoord ontkennend.
Het college merkt over het voorgaande het volgende op. Artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een hulpverlener, behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen. Als er sprake is van ‘gewichtige redenen’ is beëindiging dus wel mogelijk. Verweerder heeft gesteld dat de relatie tussen klager en de medewerkers zodanig was dat ieder contact met klager binnen de apotheek tot een conflict leidde dat zodanig escaleerde dat klager apart genomen moest worden om een en ander uit te praten. Er zou geen zicht op verbetering zijn geweest. Het werd door de jaren heen juist juist steeds moeilijker om de conflicten uit praten. Het verloop van de verhouding tussen verweerder en klager doet vermoeden dat er al langere tijd sprake was van een onevenredige investering van verweerder en zijn collega in een ernstig verstoorde behandelrelatie met klager, zonder dat er enig uitzicht was op verbetering van het contact. Het tegendeel lijkt eerder het geval te zijn. Een en ander vindt bevestiging in de verklaring van mevrouw D ter terechtzitting. Deze verklaring komt – zakelijk weergegeven – hierop neer dat dat de verhoudingen met klager al vijf à zes jaar verstoord zijn en dat het steeds moeilijker werd er met hem uit te komen. Bijna ieder contact eindigde volgens haar in de spreekkamer, omdat klager dan apart genomen moest worden vanwege zijn woede. Klager ontkent de lezing van verweerder en diens collega weliswaar, maar heeft hier weinig substantieels tegen ingebracht. Dit maakt dat het ervoor dient te worden gehouden dat de behandelrelatie tussen verweerder en klager zodanig verstoord is geraakt dat voortzetting van een zorgvuldige behandeling van klager ernstig is bemoeilijkt zo niet onmogelijk was geworden. Onder die omstandigheden mocht verweerder naar het oordeel van het college eenzijdig de behandelrelatie met klager beëindigen. In zoverre is dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
De beëindiging van een behandelrelatie behoort echter wel op een zorgvuldige wijze te geschieden. Zo behoort er – indien er geen sprake is van een zeer acute en/of ernstige situatie – een redelijke termijn in acht te worden genomen, waarbinnen de patiënt een nieuwe behandelrelatie kan aangaan met een andere zorgverlener. De beëindiging van de behandelrelatie behoort daarnaast ook schriftelijk te worden bevestigd aan de patiënt. Verweerder heeft niet aan deze zorgvuldigheidseisen voldaan, terwijl de situatie naar het oordeel van het college niet dermate nijpend was dat hiervan mocht worden afgeweken. Ook het ongevraagd inschrijven van klager bij een andere apotheek getuigt niet van zorgvuldig handelen. Verweerder had deze inschrijving elders nimmer zonder uitdrukkelijke toestemming van klager mogen bewerkstelligen. Door zo te handelen heeft hij ook zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Door de inschrijving bij de andere apotheek zijn klagers medische gegevens immers inzichtelijk geworden voor de medewerkers aldaar zonder dat klager hem daarvoor toestemming had verleend. Al aangenomen dat klager, zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd, gezegd zou hebben dat hij zich voortaan tot ‘de apotheek in F’ zou wenden, is deze handelwijze in de omstandigheden van dit geval niet te rechtvaardigen. Uit die uitlating, indien al gedaan, volgt immers niet dat klager instemde met verwijzing naar en overdracht van zijn gegevens aan de onderhavige apotheek. Er zijn, zoals het college ambtshalve bekend is, immers meer apotheken in F. Maar als dit al anders zou zijn – en dus voor klager en verweerder duidelijk was dat het inderdaad om deze specifieke apotheek ging – mocht verweerder niet zonder meer afgaan op een mondelinge mededeling gedaan in een kennelijk van emoties doordrenkte situatie. Verweerder had klager redelijkerwijs schriftelijk behoren te bevestigen dat deze mededeling was gedaan en hem moeten vragen of hij daarbij bleef en dus instemde met verwijzing en overdracht.
Aangezien klager de geheimhoudingsplicht niet heeft betrokken in zijn klacht, volstaat het college hier met de enkele constatering dat de geheimhoudingsplicht is geschonden.
Niettemin is het derde klachtonderdeel gegrond, in de zin dat de behandelrelatie onder de gegeven omstandigheden weliswaar eenzijdig mocht worden beëindigd door verweerder, maar dat de onzorgvuldige wijze waarop hij dat heeft gedaan hem tuchtrechtelijk verweten wordt.
6. Slotsom
De klacht zal gedeeltelijk gegrond worden verklaard. Alle omstandigheden overziend, acht het college de maatregel van waarschuwing passend en toereikend.
Het college zal de publicatie van deze uitspraak bevorderen zoals hieronder nader te omschrijven.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
- verklaart het tweede en derde klachtonderdeel gegrond;
- legt aan verweerder hiervoor de maatregel van waarschuwing op;
- wijst de klacht voor het overige af;
- bepaalt voorts dat de beslissing, ingevolge artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Pharmaceutisch Weekblad, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg Jurisprudentie ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gegeven door:
mr. dr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter;
mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist;
drs. J. Boiten, lid-beroepsgenoot;
drs. E.E. Gerbrands, lid-beroepsgenoot;
drs. B.J. Talsma, lid-beroepsgenoot;
bijgestaan door mw. mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.