ECLI:NL:TGZRGRO:2016:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2015/04

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2016:4
Datum uitspraak: 19-01-2016
Datum publicatie: 19-01-2016
Zaaknummer(s): VP2015/04
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht van de IGZ tegen verpleegkundige. IGZ verwijt verweerder grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van een aantal van zijn cliënten; zodoende heeft verweerder zich niet gehouden aan de terzake geldende richtlijnen. Klacht gegrond, berisping.

Rep.nr. VP2015/04

19 januari 2016

Def. 006

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

De beslissing op de klacht van:

inspectie voor de gezondheidszorg ,

klaagster,

gevestigd te Utrecht,

vertegenwoordigd door G.M.A. van Zeeland, senior inspecteur, en

A.J.G. Peters, senior inspecteur-jurist,

hierna: de IGZ,

tegen

A,

voormalig verpleegkundige,

voorheen werkzaam te B,

verweerder,

BIG reg. nr.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 30 juni 2015 met bijlagen, ingekomen op 1 juli 2015;

- de brief van verweerder van 10 september 2015, ingekomen op 11 september 2015.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 8 december 2015. Verschenen zijn mevrouw A.J.G. Peters en de heer G.M.A. van Zeeland namens de IGZ en verweerder.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.

2.1

Verweerder is sinds 1974 werkzaam in de gezondheidszorg, laatstelijk in de functie van gedifferentieerd verpleegkundige op de acute deeltijdbehandeling van GGZ-instelling C.

2.2

De IGZ heeft gesteld dat in 2011 C een melding jegens verweerder wegens seksueel grensoverschrijdend en intimiderend gedrag ten aanzien van een cliënte heeft onderzocht. C heeft de in de melding vervatte klacht gegrond verklaard en verweerder een berisping opgelegd. C wees verweerder erop dat hij zich bij de bejegening van cliënten dient te houden aan de regels en protocollen en dat herhaling van het gedrag zou leiden tot beëindiging van de arbeidsrelatie. Voorts diende verweerder via therapeutische sessies (buiten C) diepgaand zelfonderzoek te doen om de redenen en oorzaak van zijn gedrag te achterhalen. Er werd daarnaast een functioneringstraject ingezet. Op 25 mei 2011 heeft C een melding bij de IGZ gedaan. De behandeling van die melding werd afgesloten met de conclusie dat het risico op herhaling voldoende was gereduceerd in verband met de inzet van C op intervisie en begeleiding van verweerder, het inzicht dat hij heeft getoond in het onprofessionele van zijn gedrag en de maatregelen van C om medewerkers op dit punt meer mogelijkheden te bieden tot reflectie en intervisie. Daarmee werd de melding door de IGZ afgesloten. Verweerder heeft deze gang van zaken niet weersproken.

2.3

Op 20 juni 2014 werd verweerder op non-actief gesteld voor de duur van een intern onderzoek naar aanleiding van een interne melding van grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van meerdere cliënten. De melding is intern onderzocht. Op 16 juli 2014 deed C bij de IGZ een melding over vermeend grensoverschrijdend gedrag van verweerder. Op 17 juli 2014 rapporteerde de Raad van Bestuur aan de IGZ over de bevindingen daarbij.

2.4

De IGZ heeft een onderzoek naar de melding in 2014 gedaan en in juni 2015 daarover gerapporteerd. De IGZ heeft in haar rapportage de fysiek grensoverschrijdende gedragingen die gemeld zijn door vrouwelijke patiënten omschreven als: a. een patiënte klopjes op de schouder geven, b. doen alsof hij een patiënte in het water wil duwen en bij de heupen pakken om vallen te voorkomen, c. een patiënte over haar haren strijken, d. bij een patiënte een arm om haar heen leggen en voorts een hand op haar been. Verweerder heeft de juistheid van de bevindingen van de IGZ niet bestreden.

2.5

Op 1 januari 2015 heeft de rechtbank de arbeids­relatie van verweerder beëindigd. Op 10 juni 2015 liet verweerder de IGZ weten per 1 juli 2015 met vervroegd pensioen te gaan en dat hij zich uit het BIG-register zou laten uitschrijven.

3. De klacht

De IGZ verwijt verweerder dat hij zowel 2011 als in 2014 grensoverschrijdend heeft gehandeld ten opzichte van verschillende aan zijn zorg toevertrouwde patiënten en dat hij daarmee op een onprofessionele wijze zijn vak als verpleegkundige heeft uitgeoefend en daarmee heeft gehandeld in strijd met de geldende normen en beroeps-/gedragscodes.

4. Het verweer

Verweerder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd. Hij heeft geconcludeerd niet meer als verpleegkundige in de geestelijke gezondheidszorg werkzaam te kunnen zijn. Per 1 juli 2015 is verweerder met vervroegd pensioen gegaan, waarbij hij – conform de voorwaarde van C voor een akkoordverklaring – ervoor heeft getekend geen betaald werk meer in de geestelijke gezondheidszorg te zullen verrichten. Verweerder heeft zijn inschrijving in het BIG-register laten doorhalen.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het College maakt een opmerking vooraf: het begrijpt de klacht van de IGZ zo dat deze uiteindelijk alleen betrekking heeft op de gedragingen van verweerder in 2014. De klacht is immers slechts onderbouwd met een uitvoerige beschrijving van gedragingen van verweerder uit 2014 ( p. 4-14 van de klacht ). Van de gebeurtenissen in 2011 wordt in de klacht op verschillende plaatsen wel melding gemaakt, maar dat –zo begrijpt het College de klacht- om de gedragingen in 2014 in perspectief te plaatsen.

5.2

Uit onder 2.4. vastgestelde feiten blijkt dat verweerder ten opzichte van zijn cliënten niet steeds de vereiste professionele afstand heeft bewaard en hierdoor grensoverschrijdend heeft gehandeld ten opzichte van verschillende aan zijn zorg toevertrouwde patiënten. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met de geldende normen, waaronder de geldende beroepscodes en het protocol seksuele intimidatie en (overig) grensoverschrijdend gedrag van de zorginstelling. Verweerder erkent dit en veronderstelt dat zijn gedrag voortkomt uit een soort hoffelijkheid die wordt gevoed door het ouder worden. Verweerder heeft tegenover de IGZ verklaard dat hij van nature gemakkelijk fysiek met mensen omgaat en dat hij de neiging heeft mensen aan te raken zonder dat hij daarbij verkeerde intenties heeft; zoals hij heeft aangegeven ‘komt hij te snel te dicht bij mensen’. Ter zitting heeft verweerder erkend in dit opzicht ‘een blinde vlek te hebben’.

De klacht is gegrond.

6. Motivering op te leggen maatregel

6.1

Verweerder heeft verklaard dat hij in verband met de gebeurtenissen die aan deze klacht ten grondslag liggen, niet meer in de gezondheidszorg werkzaam wil zijn en heeft zich eigener beweging uit het BIG-register laten uitschrijven . Verweerder heeft toegezegd dat hij aan de IGZ een melding zal doen ingeval hij eventueel weer enig werk in de zorg (betaald of onbetaald) zal hervatten, dat hij die werkgever zal informeren over de meldingen en zijn handelwijze daarin en dat hij op voorhand accepteert dat de IGZ bij de werkgever controleert of hij inderdaad die informatie aan zijn werkgever heeft verstrekt. Het College is van oordeel dat het vorenstaande aangeeft dat verweerder blijk heeft gegeven van enige zelfreflectie die tot enig zelfinzicht heeft geleid.

6.2

Zoals uit onder 2.2. blijkt, was er in 2011 een melding aan de IGZ betreffende lichamelijk grensoverschrijdend contact van verweerder ten opzichte van een cliente, die dat als seksueel intimiderend heeft ervaren. De IGZ heeft die melding onderzocht en zonder maatregelen afgesloten op grond van de stappen die gezet waren door de werkgever en verweerder, zoals respectievelijk monitoring en intervisie. Gebleken is dat zowel de werkgever als verweerder onvoldoende vervolg heeft gegeven aan de afspraken die zijn gemaakt naar aanleiding van de melding in 2011. Zo was er over de gebeurtenissen geen overdracht naar de nieuwe leidinggevende van de afdeling, is er in het laatste jaargesprek het vervolg of beloop na de eerdere gesprekken niet besproken, is het thema hanteren van afstand en nabijheid niet meer aan de orde geweest en is er recentelijk geen jaar­gesprek gevoerd. Wel is verweerder informeel door een collega aangesproken maar heeft dit geen formeel vervolg gehad. Voorts zijn de signalen van de betrokken patiënten in het laatste half jaar niet op formele wijze met verweerder besproken. Verweerder heeft bij de intervisie het onderwerp afstand en nabijheid niet ingebracht toen hij aan de beurt was om zijn onderwerp in te brengen.

6.3

Het College neemt in aanmerking dat verweerder in 2014 weliswaar grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond , maar dat de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid niet van dezelfde ernst en aard zijn als de gebeurtenissen in 2011 (zie hierboven onder 2.2). Het College acht mede van belang dat de IGZ die melding in 2011 heeft onderzocht en destijds zonder maatregelen heeft afgesloten. Voorts had de werkgever verweerder in 2011 een disciplinaire maatregel opgelegd en aangegeven dat bij een herhaling zijn dienstverband zou worden beёindigd. Dit is na de melding in 2014 ook daadwerkelijk gebeurd.

7. Slotsom

De klacht zal gegrond worden verklaard. Het College is van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld volgens de eisen die aan een redelijk bekwaam verpleegkundige worden gesteld. Zijn handelen is in de visie van het College tevens laakbaar. In de maatregel berisping wordt dit laakbare karakter tot uitdrukking gebracht. Met een waarschuwing kan dus niet worden volstaan. Anderzijds is er onvoldoende aanleiding een zwaardere maatregel dan een berisping op te leggen. Het College neemt daarbij in aanmerking dat de aard en de ernst van de feiten in 2011 en 2014 niet vergelijkbaar zijn, dat verweerder zelfreflectie en zelfinzicht heeft getoond en hij zichzelf ten aanzien van werken in de zorg beperkingen heeft opgelegd, zoals onder 6.1 is aangeduid. Gezien het voorgaande zal er een berisping worden opgelegd.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door:

prof. mr. L. Timmerman, voorzitter,

mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist,

drs. J. van der Sluis, lid-beroepsgenoot,

d rs. J. Mulder, lid-beroepsgenoot,

D. M. van Etter MANP, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016 door mr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of de IGZ, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.