ECLI:NL:TGZRGRO:2016:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015/168
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2016:35 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-07-2016 |
Datum publicatie: | 06-07-2016 |
Zaaknummer(s): | G2015/168 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arts, werkzaam op de gesloten afdeling van een kliniek voor ouderenpsychiatrie. Klager verwijt verweerder dat hij gedurende zijn verblijf op de afdeling enige tijd door zijn toedoen in de isoleer heeft doorgebracht, slechts beperkt mocht telefoneren en dat verweerder onvoldoende aandacht had voor zijn somatische gesteldheid. Verweerder heeft de klachtonderdelen gemotiveerd betwist en zijn stellingen vinden steun in het medisch dossier. Klacht is kennelijk ongegrond. |
Rep.nr. G2015/168
5 juli 2016
Def. 110
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
A,
klager,
wonende te B,
tegen
C,
werkzaam als arts niet in opleiding tot specialist (ANIOS) te B,
verweerder,
BIG-reg.nr:
gemachtigde: mr. H.A. Lammerts.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift van 30 november 2015, ingekomen op 8 december 2015;
- het verweerschrift met bijlagen van 8 maart 2016, ingekomen op 9 maart 2016.
Klager is in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verweerschrift, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De klacht is behandeld in raadkamer.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Verweerder is werkzaam als ANIOS op de gesloten afdeling van de kliniek D, locatie B. Klager is opgenomen geweest op deze afdeling van 14 november 2015 tot 20 januari 2016. Gedurende zijn verblijf aldaar is klager enige tijd gesepareerd geweest vanwege afwenden van gevaar voortkomend uit zijn psychische toestandsbeeld. Op 20 januari 2016 was zijn toestandsbeeld dermate verbeterd dat hij kon worden overgeplaatst naar de Kliniek E te F.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Door toedoen van verweerder is klager in 2015 een periode van 22 dagen gesepareerd geweest, omdat hij zogenaamd agressief zou zijn. Hij mocht zijn cel slechts af en toe verlaten om wat te eten. Slechts zes uur per dag mocht hij zijn afdeling bezoeken om te kunnen telefoneren waarna zijn telefoon telkens in beslag werd genomen. Deze tijd was voor klager echter onvoldoende om zijn financiële zaken te regelen, met als gevolg dat zijn financiën nu niet op orde zijn. Ook wilde verweerder klager het middel Cisordinol toedienen. Klager heeft dit middel in 2011 en 2012 op een andere locatie van D al gebruikt en werd toen erg ziek van de bijwerkingen. Daarnaast heeft verweerder geen rekening gehouden met het feit dat klager verstopte bloedvaten in beide benen en een te hoge bloeddruk heeft. Doordat hij gedurende zijn verblijf in de isoleercel te weinig lichaamsbeweging kreeg, kreeg hij vreselijke pijnen in zijn benen. Evenmin heeft verweerder rekening gehouden met het feit dat klager maagpatiënt is en zweren aan zijn twaalfvingerige darm heeft. Voorts heeft klager zelf middelen besteld zoals neusspray, oordruppels en vitaminetabletten zonder dat hij die heeft ontvangen. Klager stelt dat verweerder zijn eigen normen en waarden hanteert en zich op de afdeling gedraagt als een dictator.
4. Het verweer en de beoordeling van de klacht door het college
Ten behoeve van de overzichtelijkheid en leesbaarheid van de beslissing worden het verweer respectievelijk de beoordeling van de klacht hierna per klachtonderdeel beschreven.
Het college leest, met verweerder, in het klaagschrift de volgende klachtonderdelen:
1. het verblijf van klager in de separatieruimte;
2. het afnemen van zijn telefoon;
3. de beslissing om klager Cisordinol toe te dienen;
4. geen rekening houden met de somatische gesteldheid van klager;
5. niets doen met een bestelling van klager van medicijnen, zoals neusspray en oordruppels.
4.1 Eerste klachtonderdeel: het verblijf in de separatieruimte
4.1.1 Verweer
Klager werd op 12 november 2015 met een inbewaringstelling opgenomen in de kliniek E te G. Op 14 november 2015 werd hij overgeplaatst naar de kliniek te B vanwege forse verbale en fysieke agressie. In eerste instantie verbleef klager ter observatie in de afzonderingsruimte. Op 15 november 2015 werd klager, vanwege forse verbale agressie, het uiten van bedreigingen naar verpleegkundigen en het intimideren van verpleegkundigen gesepareerd. Op 16 november 2015 zag verweerder hem voor het eerst. Hij constateerde een dysfoor manisch toestandsbeeld met psychotische kenmerken bij hem. Gezien klagers onvermogen zijn gedrag aan te passen, werd geconcludeerd dat mobilisatie naar de verpleegafdeling niet op een veilige wijze kon geschieden. Daarnaast was er een duidelijke indicatie voor antipsychotica (olanzapine) en een stemmingsstabilisator (lithium). Klager weigerde de lithium. In de nacht van 16 op 17 november 2015 uitte klager veelvuldig doodsbedreigingen in de richting van de verpleegkundigen. Op 17 november 2015 overdag zag verweerder hem weer en bleek een gesprek niet goed mogelijk. Wederom uitte klager bedreigingen aan het adres van de verpleegkundigen en (nu ook) de behandelaars. De conclusie luidde dat mobilisatie naar de verpleegafdeling nog steeds niet op een veilige manier kon plaatsvinden. Op 18 november 2015 wilde klager zijn antipsychotica niet langer oraal innemen. Hij wilde een injectie, omdat orale inname niet goed voor zijn maag zou zijn. Hij stond niet open voor de uitleg dat de medicatie geen maagklachten als mogelijke bijwerkingen heeft. Verweerder diende klager in overleg met de dienstdoende psychiater een injectie toe. De dagen hierna was er geleidelijk aan verbetering zichtbaar van het manisch psychotische toestandsbeeld bij klager. Per dag werd door verweerder beoordeeld of mobilisatie naar de verpleegafdeling al mogelijk was. Verweerder evalueerde zijn bevindingen steeds met het verpleegkundig team en de dienstdoende psychiater. Allen onderschreven het tot dan toe uitgevoerde beleid met betrekking tot de doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit. Op 8 december 2015 vond de mobilisatie plaats. Verweerder is van mening dat uit het voorgaande blijkt dat de plaatsing van klager in de separeerruimte passend was gelet op het afwenden van gevaar voortkomend uit zijn psychische toestandsbeeld en niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk is.
4.1.2 Beoordeling door het college
Klager heeft niet onderbouwd waarom de beslissing om hem te separeren dan wel gesepareerd te houden niet terecht zou zijn geweest. Het klaagschrift doet, gezien de formulering dat klager ‘zogenaamd agressief’ zou zijn geweest, slechts vermoeden dat hij de stelling dat hij forse verbale en fysieke agressie zou hebben geuit niet deelt zonder dat dit van enige toelichting is voorzien. Verweerder heeft echter goed gemotiveerd welke gedragingen van klager aanleiding hebben gegeven voor de (niet door hem genomen) beslissing tot separatie en de (wel door hem genomen) beslissing tot voortzetting daarvan tot 8 december 2015. Zijn beschrijving van de gang van zaken is voorts terug te vinden in het medisch dossier en klager heeft hier niets tegenover gesteld. Het college acht geen aanknopingspunt aanwezig voor een tuchtrechtelijk verwijt aangaande de beslissing klager gesepareerd te houden tot 8 december 2015. De conclusie luidt dan ook dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.
4.2 Tweede klachtonderdeel: het afnemen van de telefoon
4.2.1 Verweer
Op 22 november 2015 werd aan klager een vrijheidsbeperking ex artikel 40, vierde lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) opgelegd met betrekking tot het gebruik van zijn telefoon, wegens frequent bellen naar allerlei instanties en naar onder meer 112 en de doktersdienst zonder acute noodzaak. Ook meldde zijn dochter dat hij haar telefonisch lastig viel. Ondanks deze maatregel heeft klager op 26 november 2015 toch weten te telefoneren naar een organisatie voor financiële zorgverlening, waarbij hij erg dreigend en dwingend is geweest.
In de periode waarin klagers telefoon was afgenomen, mocht hij op afspraak en onder begeleiding twee telefoontjes plegen per dienst. Hierbij mocht hij gebruik maken van de afdelingstelefoon. Klager was het hier niet mee eens en verklaarde dat – als hij de kans zou krijgen – hij weer door zou gaan met het bellen van hulpdiensten. Tijdens de telefoontjes die onder begeleiding plaatsvonden, uitte klager zich boos, dwingend en dreigend. Verweerder heeft de beperking op het telefoonverkeer dagelijks geëvalueerd met het verpleegkundig team en/of de dienstdoende psychiater. Op 8 december 2015 heeft klager zijn telefoon terug gekregen, omdat er toen afspraken met hem konden worden gemaakt over het niet uiten van bedreigingen aan de telefoon en het niet zonder noodzaak bellen van hulpdiensten. Verweerder meent met het voorgaande uiteengezet te hebben dat hij aangaande de beperking op het telefoonverkeer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.2.2 Beoordeling door het college
Ook hier geldt dat klager zijn standpunt niet heeft onderbouwd. Nu verweerder dit klachtonderdeel gemotiveerd heeft betwist en zijn onderbouwing bovendien bevestiging vindt in het medisch dossier, dient ook het tweede klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.
4.3 Derde klachtonderdeel: de beslissing om Cisordinol toe te dienen
4.3.1 Verweer
Bij brief van 3 december 2015 kreeg klager de aanzegging dwangbehandeling uitgereikt, nadat dit mondeling was besproken. Volgens de Richtlijn behandeling bipolaire stoornissen dient bij een (ernstig) manisch toestandsbeeld met psychotische kenmerken gestart te worden met een antipsychoticum, eventueel in combinatie met lithium. Getracht is om in overleg met klager tot een vrijwillige behandeling met een antipsychoticum te komen. Zijn ambulante begeleider gaf aan dat klager eerder goed had gefunctioneerd op Cisordinol. Om die reden werd dit middel voorgesteld. Aangezien klager dit middel niet wilde gebruiken, is in overleg met hem gekozen voor olanzapine. Al snel na de start weigerde klager echter ook deze medicatie. Kortdurende noodingrepen met Cisordinol Acutard hadden een gunstig – maar kortdurend – effect op het toestandsbeeld en de agitatie. Vanwege het voorgaande en het feit dat er geen overeenstemming met klager kon worden bereikt over de toediening van een antipsychoticum, is ervoor gekozen aan klager Cisordinol voor te schrijven. Slechts eenmaal heeft klager naar diens zeggen last van bijwerkingen gehad zoals een droge mond, milde stijfheid van de spieren in de bovenbenen en lichte hoofdpijn. Deze bijwerkingen zijn – voor zover daar sprake van is – van voorbijgaande aard dan wel goed behandelbaar en vormen geen contra-indicatie voor een behandeling met Cisordinol. Het Farmaceutisch Kompas maakt voorts geen melding van contra-indicatie voor Cisordinol bij Ulcera Duodeni (zweren in de twaalfvingerige darm) of verstopte aderen. Ook de vóór aanvang van de behandeling geraadpleegde apotheker zag geen contra-indicaties bij klager. Met ingang van 8 december 2015 kreeg klager het middel voorgeschreven in het kader van dwangbehandeling. Verweerder is van mening dat deze beslissing zorgvuldig is genomen.
4.3.2 Beoordeling door het college
Klager stelt dat hij in het verleden veel last van de bijwerkingen van Cisordinol heeft ondervonden en dat het middel hem daarom niet opnieuw toegediend had mogen worden. Welke bijwerkingen klager precies bedoelt, is niet duidelijk. Verweerder heeft uiteengezet hoe de keuze voor dit middel tot stand is gekomen en dat er geen contra-indicaties voor de behandeling met Cisordinol konden worden vastgesteld. Daarnaast werd het middel eerder al bij wijze van kortdurende noodingreep toegediend zonder dat dit klachten opleverde en het juist wel het gewenste effect bleek te sorteren. Uit het medisch dossier blijkt voorts dat het gebruik van dit middel door klager vanaf 8 december 2015 niet tot andere inzichten heeft geleid, in die zin dat er ook geen contra-indicaties zijn gebleken na aanvang van de behandeling met Cisordinol.
Gezien het voorgaande acht het college geen aanknopingspunt aanwezig voor enig tuchtrechtelijk verwijt aan verweerders adres wat betreft de ingezette behandeling met Cisordinol. Ook het derde klachtonderdeel zal derhalve worden afgewezen.
4.4 Vierde klachtonderdeel: geen rekening houden met de somatische gesteldheid van klager
4.4.1 Verweer
Verweerder zou volgens klager niets hebben gedaan met zijn lichamelijke klachten, zoals een hoge bloeddruk, verstopte bloedvaten en een dikke prostaat. Verweerder bestrijdt het voorgaande en stelt dat er – door hem en andere zorgverleners – juist ruime aandacht is geweest voor klagers somatische gesteldheid gedurende de gehele opnameperiode.
Op 15 november 2015, de tweede dag van opname in de kliniek, werd klager ingestuurd naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis H wegens verdenking van een hypertensieve crisis. Op 16 november 2015 zag verweerder klager voor het eerst. Hij probeerde klager te onderzoeken, maar klager wilde niet meewerken. De dag daarna lukte het alsnog hem te onderzoeken. Er werden geen verontrustende zaken gevonden. Wegens nog steeds aanwezige hypertensie werd in overleg met de somatische achterwacht besloten de door het H voorgeschreven antihypertensiva op te hogen. Op 18 november 2015 had verweerder overleg met de behandelend uroloog van klager naar aanleiding van zijn prostaathypertrofie en een geplande echogeleide punctie van de prostaat. Afgesproken werd dat er een bloedcontrole zou plaatsvinden en dat op basis van de uitslag het verdere beleid zou worden bepaald. Op 20 november 2015 had verweerder wederom overleg met de uroloog. Op basis van de bloeduitslag werd geconstateerd dat een punctie van de prostaat niet meer noodzakelijk was. Er zou een afspraak worden gemaakt voor een controle in januari 2016.
Wat klagers verstopte aderen betreft, geldt dat zijn bewegingsmogelijkheden in de separeer voldoende waren om complicaties te voorkomen. Gezien zijn toestandsbeeld was het op dat moment niet verantwoord hem meer bewegingsvrijheid te bieden.
Naast voornoemde voorbeelden heeft verweerder ook aandacht gehad voor overige lichamelijke klachten van klager. Al met al heeft hij contact met diverse specialisten gehad over klagers somatische gesteldheid en heeft hij hun adviezen steeds opgevolgd.
4.4.2 Beoordeling door het college
Verweerder heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd bestreden en zijn uiteenzetting van de verleende zorg op de diverse momenten is terug te vinden in het medisch dossier. Op basis hiervan kan naar het oordeel van het college geenszins worden vastgesteld dat hij geen of onvoldoende aandacht heeft gehad voor klagers somatische gesteldheid. Dit betekent dat ook het vierde klachtonderdeel faalt.
4.5 Vijfde klachtonderdeel: niets doen met een bestelling van klager van medicijnen, zoals neussspray
4.5.1 Verweer
De verpleegkundigenrapportages bevestigen dat klager oor- en oogdruppels kreeg voorgeschreven. Begin december 2015 kreeg verweerder via een verpleegkundige een kladbriefje van klager met daarop een bestelling van medicatie. Verweerder heeft tevergeefs getracht met klager een gesprek te voeren over zijn bestelling om te achterhalen wat klager precies wenste en of de medicatie geïndiceerd was. Door klagers toestandsbeeld was een normaal gesprek met hem op dat moment structureel niet mogelijk. Hierdoor was het niet mogelijk voldoende duidelijkheid te verkrijgen over de gewenste bestelling. Toen klager voldoende in staat werd geacht om zonder agressie-incidenten verwezen te worden naar de basisarts die als ‘huisarts’ optrad, verwees verweerder hem naar deze arts. Deze heeft met klager diens medicatie geëvalueerd en voor zover nodig de gewenste medicatie voorgeschreven.
4.5.2 Beoordeling door het college
Verweerder heeft dit laatste klachtonderdeel weerlegd met een beschrijving van de gang van zaken die steun vindt in de stukken, waaronder de behandelingsrapportage d.d. 16 december 2015. Nu klager daar niets tegenover heeft gesteld, is ook het laatste klachtonderdeel ongegrond.
5. Slotsom
Gezien het hiervoor overwogende zal de klacht in zijn geheel kennelijk ongegrond worden verklaard.
6. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. P.W.M. Huisman, voorzitter;
mr. Th.A. Wiersma, lid-jurist;
drs. J.M.C. van Dam, lid-beroepsgenoot;
dr. A.J.K. Hondius, lid-beroepsgenoot;
dr. H.D. de Boer, lid-beroepsgenoot
bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.C. Bouman, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.