ECLI:NL:TGZRGRO:2016:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015/171
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2016:33 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-07-2016 |
Datum publicatie: | 06-07-2016 |
Zaaknummer(s): | G2015/171 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt orthopeed partijdigheid en onzorgvuldigheid ten aanzien van zijn deskundigenrapportage. Klacht ongegrond. |
Rep.nr. G2015/171
5 juli 2016
Def. 114
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
A ,
klaagster,
wonende te B,
gemachtigde: mr. J. Versluis,
tegen
C ,
werkzaam als orthopeed te D,
verweerder,
BIG-reg.nr:
gemachtigde: mr. E.P. Haverkate.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen van 3 december 2015, ingekomen op 4 december 2015;
- het verweerschrift met bijlagen van 15 februari 2016, ingekomen op 17 februari 2016;
- de repliek met bijlagen van 23 maart 2016, ingekomen op 25 maart 2016.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 10 mei 2016. Partijen zijn verschenen. Klaagster en verweerder werden ter zitting bijgestaan door hun bovengenoemde gemachtigden. Tijdens de zitting is E, echtgenoot van klaagster, op haar verzoek als getuige gehoord.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Klaagster is in mei 2011 gevallen en heeft sindsdien knieklachten. Omdat fysiotherapie de klachten niet deed afnemen, is klaagster op 18 oktober 2011 door orthopedisch chirurg F gezien. Op 31 oktober 2011 verrichtte orthopedisch chirurg G een kijkoperatie, waarbij hij een chondropathie (kraakbeenbeschadiging) graad 2 van de mediale femurcondyl (bovenbeen) constateerde.
2.2
Wegens persisterende knieklachten werd een valgiserende brace voorgeschreven. Op grond van de hiermee afgenomen klachten werd een indicatie gezien voor een standscorrectie van het been. Bij een lange-beenopname op 8 augustus 2012 werd een milde varus van 2 graden vastgesteld. Op 13 september 2012 heeft orthopedisch chirurg F een standscorrectie van het been uitgevoerd, zijnde een tibiakop-osteotomie met een correctie van 6 graden.
2.3
In verband met aanhoudende knieklachten en pijn, heeft orthopedisch chirurg H (te I) een second opinion uitgevoerd. Op 12 september 2013 heeft hij klaagster geopereerd in verband met overcorrectie van de tibiakop osteotomie. In verband met ook nadien ervaren zwelling en pijn is klaagster eerst bij een fysiotherapeut en daarna bij een neuroloog onder behandeling gekomen.
2.4
Klaagster heeft het ziekenhuis J aansprakelijk gesteld. In het kader daarvan hebben de advocaat van het ziekenhuis en diens verzekeraar K en de advocaat van klaagster aan verweerder tezamen (op 18 december 2014) aan verweerder verzocht een onafhankelijke orthopedische expertise te verrichten betreffende de behandeling die klaagster in 2011 en 2012 in dat ziekenhuis heeft gehad.
2.5
Verweerder heeft zijn bevindingen en conclusies neergelegd in zijn rapportage van 24 september 2015. Hij heeft dit rapport op de volgende wijze opgebouwd:
- Casus (voorgeschiedenis);
- Vraagstelling met bijgevoegde correspondentie;
- Status van het rapport (definitief rapport);
- Legitimatiebewijs;
- Specifieke autoanamnese;
- Algemene anamnese;
- Resultaat van orthopedisch onderzoek;
- Resultaat van radiologisch onderzoek;
- Verwijzing naar de relevante correspondentie;
- Samenvatting van de voorgeschiedenis;
- Beschouwing;
- Beantwoording van de vraagstelling;
- Twee bijlagen.
2.6
Bij ‘Casus’ beschrijft verweerder de voorgeschiedenis aan de hand van de gebeurtenissen. Na een vermelding van de dertien vragen die partijen aan verweerder hebben gesteld, reageert verweerder onder het kopje ‘Status van het rapport’ op het commentaar dat namens klaagster op het conceptrapport is ingebracht. In de samenvatting vermeldt hij dat het aangeleverde dossier nogal verwarrend is, omdat de correspondentie niet geordend is en vervolgens geeft verweerder een samenvatting van de voorgeschiedenis. Bij het kopje ‘Beschouwing’ geeft hij zijn oordeel over de vragen of de juiste diagnose is gesteld, of er inderdaad een indicatie was voor een tibiakop-osteotomie en of de tibiakop-osteotomie op een zorgvuldige wijze is uitgevoerd. Daarna beantwoordt verweerder de vraagstelling van partijen.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerder heeft zich bij het opstellen van de deskundigenrapportage niet onpartijdig/ onafhankelijk opgesteld en de rapportage is op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen.
4. Het verweer
De metingen hebben veel verschillende uitkomsten opgeleverd; dat is niet ongebruikelijk. Er is in de literatuur geen overeenstemming over wat een wenselijke stand na de operatie is en wanneer er sprake is van een overcorrectie. Uit gezaghebbende literatuur blijkt dat er heel brede standaarden zijn van welke stand acceptabel wordt geacht en zelfs wat wenselijk wordt geacht. Een stand als bij klaagster wordt soms juist nagestreefd. Bij het gesprek met klaagster heeft verweerder de NVMSR-richtlijn gevolgd. Het protocol van die vereniging schrijft voor dat eerst de setting van de expertise wordt uitgelegd omdat veel cliënten niet precies weten wat het expertise-onderzoek inhoudt. Bij de introductie komen het traject, de fase van hoor en wederhoor en alle overige stappen uitgebreid aan de orde. Verweerder staat volkomen vrij ten aanzien van de artsen die bij deze zaak betrokken zijn geweest. L is een orthopedisch chirurg en een internationaal expert op het gebied van osteotomieёn. Hij is ook in I gevestigd en verweerder heeft hem collegiaal geconsulteerd.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
De klacht richt zich tegen de opstelling van verweerder bij de totstandkoming van deze medische rapportage (hierna deskundigenrapport of rapport genoemd) die klaagster als niet onpartijdig en niet onafhankelijk omschrijft.
5.2
Volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (sinds C2012.100 en (laatstelijk herhaald in c2015.025 ECLI:NL:TGZCTG:206:137)) zijn de criteria waaraan een deskundigenrapportage wordt getoetst:
· Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
· Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
· In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
· Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
· De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Ten volle wordt getoetst of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt (volgens vaste jurisprudentie marginaal) beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
5.3
Het college stelt voorop dat tussen klaagster en verweerder geen arts-patiëntrelatie bestaat dan wel heeft bestaan. Het college is van oordeel dat h et deskundigenrapport van verweerder blijk geeft van een geschikte en algemeen aanvaarde methode van onderzoek (waaronder een uitgebreide literatuurstudie ) om de voorgelegde vragen te beantwoorden. Verweerder heeft klaagster in dat kader lichamelijk onderzocht en hij heeft overig onderzoek gedaan teneinde de door partijen gestelde vragen te kunnen beantwoorden. Niet is gebleken dat hij daarbij buiten de grenzen van zijn deskundigheid is getreden. Voorts staat vermeld op welke bronnen h et rapport berust, heeft hij vermeld welke literatuur hij heeft geraadpleegd en welke personen hij heeft geconsulteerd. Niet is gebleken van het ontbreken van onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Het college ziet geen bezwaar tegen de collegiale consultatie van een expert op het gebied van onderzoek, waarbij verweerder de casus geanonimiseerd heeft voorgelegd. Het college is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in overeenstemming met de criteria voor rapportages in de vaste jurisprudentie van de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg en dat hij – mede gelet op de vraagstelling – in redelijkheid tot zijn conclusies en de beantwoording van de (door partijen in gezamenlijkheid geformuleerde) gestelde vragen heeft kunnen komen. Voor zover klaagster zich ter ondersteuning van haar klacht beroept op het (op haar verzoek) door M opgemaakte rapport merkt het college op dat de mening van deskundigen kan verschillen. Dit wil niet zeggen dat de deskundigenrapportage van een van beide deskundigen onjuist zou zijn. Het rapport van M maakt het oordeel van het college dan ook niet anders.
De klacht is ongegrond.
5.4
Het college hecht eraan nog op te merken dat verweerder zijn rapport niet volgens de standaardvolgorde van het CTG heeft opgebouwd, hetgeen de leesbaarheid van het rapport niet ten goede komt. Zo gaat verweerder op het commentaar van klaagster op de conceptrapportage in alvorens hij zijn bevindingen daarin benoemt. Voorts is de relevante correspondentie, die in bijlage 1 is vermeld, niet geordend en is het document van klaagster met haar opmerkingen op de conceptrapportage niet integraal bijgevoegd . Het gebruik van mailcontact waarin zakelijke en sociale informatie wordt vermengd, maakt toetsbaarheid moeilijk. Het college merkt ook op dat hoewel de vraagstelling erg is gericht op specifieke onderdelen, het rapport wellicht wat breder had kunnen worden opgesteld en dat de differentiaal diagnose daarbij betrokken had kunnen worden.
Het vorenstaande doet echter geen afbreuk aan het feit dat het rapport voldoet aan de vaste criteria die daaraan in het tuchtrecht worden gesteld en de zorgvuldige beoordeling die in de rapportage is weergegeven.
6. Slotsom
Nu de klacht faalt, zal deze ongegrond worden verklaard.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond en wijst de klacht af.
Aldus gegeven door:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,
dr. A.J.K. Hondius, lid-beroepsgenoot,
dr. O.J. Repelaer van Driel, lid-beroepsgenoot,
drs. P.F. Bögels, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klaagster en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.