ECLI:NL:TGZRGRO:2016:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015/85
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2016:31 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-07-2016 |
Datum publicatie: | 05-07-2016 |
Zaaknummer(s): | G2015/85 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar te laat heeft verwezen voor een longfoto vanwege haar hoestklachten. Hierdoor zou bij klaagster te laat longkanker zijn gediagnosticeerd. Verweerster heeft voldoende uiteengezet dat zij klaagster heeft verwezen voor een longfoto toen daar aanleiding toe bestond en dus niet te laat. Het college volgt verweerster hierin en verklaart de klacht ongegrond. |
Rep.nr. G2015/85
5 juli 2016
Def. 116
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
a,
klaagster,
wonende te B,
gemachtigde: C,
tegen
D,
werkzaam als huisarts te B,
verweerster,
BIG-reg.nr:,
advocaat: mr. V.C.A.A.V. Daniels.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen van 14 augustus 2015, ingekomen op 21 augustus 2015;
- het verweerschrift met bijlagen van 6 oktober 2015, ingekomen op 6 oktober 2015 per fax en op 7 oktober 2015 per post;
- het proces-verbaal van het op 11 januari 2016 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. dr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter van het college.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 24 mei 2016. Partijen zijn beiden verschenen, vergezeld van hun gemachtigden.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Klaagster heeft zich in januari 2015 tot haar huisarts, verweerster, gewend met hoestklachten. Er werd een behandeling met antibiotica ingezet, maar klaagster bleef een droge irritatiehoest houden. In mei 2015 heeft verweerster klaagster op haar verzoek verwezen voor een longfoto. Aan de hand hiervan is bij klaagster nader onderzoek verricht en is uiteindelijk een longcarcinoom geconstateerd.
3. De klacht
3.1 Beschrijving van de gang van zaken
In juni 2014 wendde klaagster zich tot verweerster, haar huisarts, omdat zij erg vermoeid was. Verweerster liet bloed prikken en er bleek niets aan de hand te zijn. Haar B12-gehalte was wat te laag, maar zolang de bloedwaarden maar goed waren zou er volgens verweerster niets aan de hand zijn. Verweerster merkte hierbij op dat zij ‘wetenschappelijk’ was ingesteld, wat klaagster een zeer vervelende opmerking vond. Zij ging teleurgesteld weer naar huis.
In oktober 2014 kreeg klaagster de griepprik. Een paar dagen later werd ze verkouden. Aangezien de verkoudheid maar bleef aanhouden, wendde zij zich in januari 2015 wederom tot verweerster. Ze kreeg een antibioticumkuur voorgeschreven. Als deze kuur niet zou helpen, moest ze maar terugkomen voor een longfoto. Aangezien de kuur niet hielp, wendde klaagster zich weer tot de praktijk. Verweerster vond een longfoto ineens toch niet nodig. Het zou om een hardnekkige bacterie gaan en verweerster schreef een pufje voor, ondanks dat klaagster zei dat het niet om een gewoon hoestje ging en ze er al veel langer last van had. Dat pufje heeft ze even gebruikt, maar ze werd er beroerd en benauwd van.
De klachten verdwenen nog steeds niet. Aangezien klaagster borstkanker heeft gehad, moet ze eens in de twee jaar een mammografie laten maken. Ze houdt zelf bij wanneer deze termijn verstreken is. Toen het weer zover was, heeft zij via verweerster meteen ook een longfoto aangevraagd in het E. Klaagster is namelijk verteld dat ze bij de minst of geringste klachten alert dient te zijn, omdat de kankervariant die zij had gehad een hardnekkige soort zou zijn. Verweerster was hiervan op de hoogte. De longfoto werd op 18 mei 2015 gemaakt. Op 21 mei 2015 meldde de longarts dat er op de foto een vlek zichtbaar was van 5,6 cm. Dit bleek later een longcarcinoom te zijn. Hij vroeg haar waarom ze niet eerder was gekomen.
Op 4 juli 2015 kwam verweerster onaangekondigd op huisbezoek. Verweerster beweerde dat zij niet op de hoogte was gebracht door het E van een en ander. Dit is onjuist. Zij werd namelijk per post en per e-mail op de hoogte gesteld van wat er speelde.
Verweerster zei dat deze zaak een leermoment voor haar was om in de toekomst meer alert te zijn. Op klaagsters vraag of zij haar dossier wel had gelezen, antwoordde ze “nee”. In alle voorafgaande gesprekken heeft klaagster aangegeven dat zij kanker heeft gehad en dat haar broer en twee zussen daaraan overleden zijn.
3.1 De klachtonderdelen
Klaagster verwijt verweerster:
- een gebrek aan empathie voor haar als patiënt;
- een gebrek aan interesse in haar en slecht luisteren naar haar;
- een apathische instelling;
- handelen in strijd met de artseneed;
- het stellen van een verkeerde diagnose;
- een gebrek aan kennis van zaken en onvoldoende dossierkennis.
4. Het verweer
4.1 Beschrijving van de gang van zaken
Medio november 2014 doorliep verweerster klaagsters volledige dossier van de vorige huisarts. Aanleiding hiervoor was het feit dat alle dossiers in de praktijk gedigitaliseerd werden.
Op 30 januari 2015 bezocht klaagster de praktijk in verband met hoesten, vermoeidheid en koortsigheid. Verweerster schreef een antibioticumkuur voor met als advies: revisie zo nodig. Zij legde daarbij wel uit dat klaagster de kuur moest afmaken en dat het hoesten daarna nog wel even kon aanhouden. Niettemin gaf zij aan dat klaagster kon terugkomen als het hoesten na afloop van de kuur aan zou houden.
Op 16 februari 2015 had klaagster telefonisch contact met de assistente, die ruggespraak had met verweerster. Klaagster had last van een droge irritatiehoest. Het was toen twee weken na de antibioticumkuur. Verweerster schreef hiervoor codeïnetabletten en Qvar (een pufje) voor.
Vanaf de laatste week van februari tot en met april 2015 was verweerster wegens een beenbreuk uitgevallen.
Op 10 april 2015 werd klaagster door een waarnemend huisarts gezien vanwege het hoesten. Ze had weer last van droge hoest zonder bijkomende ziekteverschijnselen. Het pufje had ze naar eigen zeggen nooit gebruikt, omdat ze niet geloofde dat dat zou helpen. Klaagster had ook last van dikke enkels. Ze werd onderzocht en haar longen werden beluisterd. Er bleken geen bijzonderheden uit dit onderzoek. Het advies luidde om te starten met de pufjes en dat een maand vol te houden. Bij koorts et cetera werd klaagster verzocht te bellen.
Op 6 mei 2015 was verweerster weer aan het werk. Klaagster belde met de assistente en vroeg om een mammografie. Ook vroeg zij om verwijzing voor een longfoto, aangezien ze nog steeds aan het hoesten was. Verweerster schreef de verwijzingen dezelfde dag nog uit. Op 19 mei 2015 ontving verweerster de uitslag van de longfoto met de mededeling dat er een ruimte-innemend-proces is geconstateerd in de rechter bovenkwab van de longen en dat klaagster is verwezen naar de longarts via de röntgenafdeling. Op 3 juli 2015 ontving verweerster pas het bericht dat bij klaagster longkanker was geconstateerd. Op dezelfde dag ging ze naar klaagster toe. Klaagster was erg boos en verweet de praktijk nalatigheid.
4.1 Reactie op de klachtonderdelen
Verweerster vindt het heel erg dat bij klaagster longkanker is vastgesteld. Ze herkent zich echter totaal niet in de verwijten aan haar adres. Ze is juist altijd erg betrokken bij en begaan met haar patiënten. Ook luistert ze altijd goed naar hen kent ze de hun medische dossiers wel degelijk.
Verweerster heeft klaagster in verband met hoestklachten alleen maar gezien op 30 januari 2015. Op deze datum meldde klaagster namelijk voor het eerst de hoestklachten. Op 22 januari 2015 is klaagster eveneens op het spreekuur geweest. Dit betrof een consult over de klachten van de schildklier. Klaagster voelt zich veel beter staat vermeld in het dossier, is afgevallen, kan gemakkelijker bewegen en heeft geen hartkloppingen. Hoestklachten staan niet vermeld. Verweerster heeft op 30 januari 2015 antibiotica voorgeschreven. De consulten op 16 februari en 6 mei 2015 waren telefonisch. Op 16 februari 2015 bleek klaagster, twee weken na de kuur, nog last van een irritatiehoest te hebben, wat niet ongebruikelijk is. Verweerster schreef een pufje voor. Pas op 6 mei 2015 had verweerster wederom bemoeienis met de behandeling van klaagsters hoestklachten. Toen verwees zij klaagster voor een mammografie en een longfoto.
Achteraf gezien zou je kunnen zeggen dat de longfoto eerder gemaakt had moeten worden. Als echter gekeken wordt naar de feiten en omstandigheden op de data waarop verweerster bemoeienis had met klaagsters hoestklachten, heeft zij op die momenten correct gehandeld.
Verweerster stelt dat zij niet eerder dan op 3 juli 2015 wist van het feit dat er bij klaagster een longcarcinoom was geconstateerd. Wat betreft de brief van 10 juni 2015 van het ziekenhuis geldt dat deze weliswaar ontvangen is op praktijk, maar die heeft verweerster destijds niet bereikt. Hoe dat mogelijk is, is niet duidelijk. Als ze die brief wel had ontvangen, was ze veel eerder bij klaagster thuis langs gegaan. Klaagster stelt dat verweerster steeds bericht heeft ontvangen van tussentijdse scans en van de uitslag, maar dat is niet zo. Op 19 mei 2015 ontving verweerster de uitslagen van het mammogram en de longfoto. Op 21 mei 2015 ontving zij een brief van het eerste consult bij de longarts, vervolgens ontving ze een brief op 3 juli 2015. Verweerster stelt dat de brief van 10 juni 2015 niet digitaal zichtbaar is geweest in het elektronisch patiëntendossier. Ze heeft hiervoor geen verklaring en heeft gereclameerd bij de leverancier van het HIS (het ‘Huisarts Informatie Systeem’, een computersysteem). Voorts betwist verweerster dat zij gezegd zou hebben dat zij wetenschappelijk is gesteld. Ook betwist ze dat ze gezegd zou hebben dat ze het voorval beschouwt als een leermoment.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klaagster heeft zes gedeeltelijk samenhangende verwijten aan het adres van verweerster opgesomd in haar klaagschrift. Gezien de inhoud van de verwijten valt de klacht eigenlijk uiteen in de onderstaande twee onderdelen.
1. Medisch onzorgvuldig en onjuist handelen
Klaagster is van mening dat zij niet tijdig is verwezen voor een longfoto. Volgens klaagster zijn verweersters onvoldoende dossierkennis en haar onjuiste diagnose hier debet aan.
2 1. Onheuse bejegening
Verweerster heeft volgens klaagster te weinig betrokkenheid en empathie jegens haar getoond. Ook heeft zij een vervelende opmerking gemaakt door te stellen dat zij ‘wetenschappelijk’ is ingesteld.
5.3 Medisch onzorgvuldig en onjuist handelen
Partijen verschillen van mening over het feit wanneer klaagster zich voor het eerst meldde met hoestklachten. Ter zitting heeft klaagster gesteld dat zij zich in november 2014 al had gemeld vanwege hoestklachten. Dit blijkt niet uit haar klaagschrift en is evenmin terug te vinden in het medisch dossier. Verweersters stelling vindt daarentegen wel steun in het medisch dossier. Op 30 januari 2015 is daarin voor het eerst melding gemaakt van hoestklachten, en wel als volgt:
S hoesten, vermoeiend, droge schrale hoest
’s nachts geen last, koortsig
E hoesten
P R/ 8 st Doxycycl rp 100 mg disp tabl: DOX
Dat klaagster gezegd zou hebben dat ze al langere tijd last van hoestklachten had, wordt betwist door verweerster en vindt evenmin steun in het medisch dossier. Het voorgaande betekent dat het ervoor dient te worden gehouden dat klaagster zich niet eerder dan op 30 januari 2015 tot verweerster heeft gewend met hoestklachten en dat ze niet heeft gezegd hier al langere tijd last van te hebben. Als een patiënt zich voor het eerst meldt met nog niet lang bestaande hoestklachten ligt het – behoudens bijkomende symptomen die nopen tot een nader onderzoek – niet in de rede om meteen een longfoto te laten maken. Het voorschrijven van een antbioticum is een meer voor de hand liggend beleid op dat moment. Verweerster koos er daarom voor klaagster Doxycycline (een antibioticum) voor te schrijven, met de afspraak dat zij terug zou komen als de kuur niet zou aanslaan.
Uit het dossier blijkt niet dat er op 30 januari 2015 op basis van bijzondere omstandigheden anders gehandeld had moeten worden. De vraag of verweerster klaagster op de betreffende datum had moeten verwijzen voor een longfoto dient naar het oordeel van het college dus ontkennend te worden beantwoord.
Op 16 februari 2015 volgde er een telefonisch consult, tijdens welke klaagster blijkens het medisch dossier meldde dat zij – twee weken na afloop van de kuur – een droge irritatiehoest hield. Verweersters keuze om codeïne en een pufje voor te schrijven om zo de irritatiehoest te bestrijden, is verdedigbaar. Een dergelijke hoest kan heel goed een tijdelijk restverschijnsel van een verkoudheid zijn en behoeft niet te duiden op een ernstiger probleem. Dit betekent dat verweerster ook op 16 februari 2015 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klaagster niet te verwijzen voor een longfoto, maar in plaats daarvan medicatie voor te schrijven. Het eerstvolgende consult hierna was op 6 mei 2015 en resulteerde wel in een verwijzing voor een longfoto.
Gezien het voorgaande is het het college van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster op 30 januari 2015 en/of 16 februari 2015 medisch onzorgvulding en/of onjuist heeft gehandeld. Het eerste klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.4 Onheuse bejegening
Of verweerster heeft gezegd dat zij ‘wetenschappelijk’ is ingesteld, kan niet worden vastgesteld. Dat zij dit heeft gezegd, wordt door haar betwist en blijkt ook niet uit de stukken. Hierdoor komt het college ook niet toe aan het beoordelen of de haar toegedichte opmerking tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn.
Wat betreft de getoonde empathie en betrokkenheid zij het volgende opgemerkt. Verweerster is op 4 juli 2015 bij klaagster langsgeweest. Ze heeft gesteld dat ze op een eerdere datum, vlak nadat de uitslag van de longfoto bekend was op 19 mei 2016, had gepoogd langs te gaan. Toen was klaagster echter niet thuis. Pas nadat haar op 3 juli 2015 het bericht bereikte dat er sprake was van longkanker heeft ze een dag later opnieuw een bezoek gebr acht aan klaagster die toen wel thuis was. Op de vraag hoe het komt dat ze na haar eerste bezoekpoging pas op 4 juli 2015 opnieuw langs ging, heeft verweerster ter zitting geantwoord dat het er helaas door andere zaken bij ingeschoten is eerder langs te gaan. Ze vindt het erg spijtig dat het zo gelopen is. Verweerster heeft aangegeven sinds deze gebeurtenis haar beleid te hebben aangepast.
Het college is van oordeel dat het wenselijk was geweest als verweerster eerder dan op 4 juli 2015 bij klaagster langs was gegaan of op andere wijze (telefonisch of briefje door de bus) iets van zich had laten horen voor die datum. Haar handelen had hier dus beter gekund. Desondanks ziet het college hierin onvoldoende aanleiding voor een tuchtrechtelijk verwijt. Dit betekent dat ook het tweede klachtonderdeel ongegrond is.
6. Slotsom
Zoals hiervoor is beschreven, zal de klacht in beide onderdelen ongegrond worden verklaard.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter;
mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist;
drs. J. Gietema, lid-beroepsgenoot;
drs. H.R. van Dop, lid-beroepsgenoot;
drs. H. Rumpt, lid-beroepsgenoot;
bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris;
en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.C. Bouman, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.