ECLI:NL:TGZREIN:2016:95 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 15117c

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:95
Datum uitspraak: 23-11-2016
Datum publicatie: 23-11-2016
Zaaknummer(s): 15117c
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Geen sprake van handelen “in de hoedanigheid van” verpleegkundige door verweerster die als maatschappelijk werker werkzaam is. Gekeken naar werkzaamheden, kleding, visitekaartje en het gegeven dat zij een AMK-melding gedaan had. Niet-ontvankelijk.

Uitspraak: 23 november 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 augustus 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde mr. N.M. de Houwer-van Wijk te Geleen

tegen:

[C]

verpleegkundige

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvulling daarop;

-          het verweerschrift en de aanvullingen daarop;

-          de repliek;

-          de dupliek;

-          de brief van de gemachtigde van verweerster aan de secretaris van het college d.d. 26 april 2016.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 12 oktober 2016 behandeld, tegelijk met de klacht genummerd 15117a. Partijen waren aanwezig (bijgestaan door hun gemachtigden).

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is op 30 mei 2011 in het ziekenhuis bevallen van en dochter. Op 31 mei 2011 heeft klaagster het ziekenhuis verlaten. Haar dochter kon een aantal dagen later het ziekenhuis verlaten.

Op 28 juni 2011 is klaagsters dochter wegens buikklachten opgenomen op de kinderafdeling van het ziekenhuis. Klaagster zelf werd op 1 juli 2011 opgenomen op de Psychiatrisch Medische Unit (PMU) van het ziekenhuis. Tegen de psychiater, die de intake voor deze opname heeft verricht, heeft klaagster onder nummer 15117b ook een klacht ingediend bij het college. Klaagster is op 4 juli 2011 gezien door de psychiater tegen wie klaagster onder nummer 15117a ook een klacht heeft ingediend. Op 5 juli 2011 heeft verweerster een melding gedaan betreffende klaagster bij het AMK. Ten tijde van de opname van klaagster was verweerster een BIG-geregistreerd verpleegkundige. Zij was werkzaam op de afdelingen gynaecologie/verloskunde, kindergeneeskunde en neonatologie.

Op 19 juli 2011 zijn klaagster en haar dochter uit het ziekenhuis ontslagen.

De brief van 17 augustus 2011 van het AMK aan (de rechtsvoorganger van) het ziekenhuis luidt (inclusief taalfouten) als volgt:

“Zoals u weet heeft het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling onderzoek gedaan naar aanleiding van de over [volgt naam dochter van klaagster; college] gemelde zorgen.

Uit ons onderzoek blijkt dat de gemelde zorgen worden bevestigd.

Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling heeft de zorgen overdragen aan de Raad voor de Kinderbescherming.

(…)”

De dochter van klaagster heeft in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel vanaf kort na haar geboorte gedurende één jaar bij de zuster van klaagster gewoond. Nadat deze maatregel was beëindigd, is de dochter van klaagster op wens van klaagster bij haar zuster blijven wonen.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt, kort gezegd, het volgende in:

1.      Verweerster heeft zaken in beweging gezet en doorgegeven aan de psychiaters en het AMK zonder enig adequaat onderzoek te hebben verricht. Verweerster heeft zich slechts gericht op het verleden van klaagster en niet naar de toenmalige situatie van klaagster gekeken. Deze was prima in orde.

2.      Verweerster heeft klaagster bedreigd en vernederd.

3.      Verweerster heeft conclusies getrokken die niet op feiten zijn gebaseerd en heeft daarmee niet gehandeld in het belang van klaagster en haar dochter.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft, kort gezegd, het volgende naar voren gebracht:

Klaagster dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verweerster is van 22 juli 1986 tot en met 31 december 2013 ingeschreven geweest in het BIG-register, categorie verpleegkundigen. Tot 1 december 2000 heeft zij als verpleegkundige in het ziekenhuis gewerkt. Tijdens de opname van klaagster en haar dochter fungeerde verweerster als maatschappelijk werker voor de afdelingen gynaecologie/verloskunde, kindergeneeskunde en neonatologie. Verweerster heeft zich niet eerder dan 31 december 2013 laten uitschrijven uit het register van verpleegkundigen. Zij heeft met klaagster niet als verpleegkundige gewerkt, maar louter zeer beperkt als maatschappelijk werker, hetgeen medisch tuchtrechtelijk niet toetsbaar is. Haar handelen als maatschappelijk werker is niet onderworpen aan het tuchtrecht voor de gezondheidszorg.

Ad 1.) Het verwijt van klaagster komt er in de kern op neer dat zij verweerster verwijt dat haar dochter door toedoen van verweerster uit huis is geplaatst. Klaagster heeft haar dochter kort na haar geboorte vrijwillig bij haar zuster geplaatst en haar dochter verblijft daar blijkbaar nog steeds. Klaagster geeft niet aan of zij stappen heeft gezet om deze plaatsing ongedaan te maken en - zo ja - wat het resultaat daarvan is geweest. De neonatoloog heeft verweerster als maatschappelijk werker van de afdeling kindergeneeskunde ingeschakeld, omdat de neonatoloog vragen had over de veiligheid van de pasgeboren dochter van klaagster. De vraag was om te onderzoeken of klaagsters dochter veilig naar huis kon gaan. Indien de neonatoloog twijfels heeft over de veiligheid van een pasgeborene, wordt er zekerheidshalve een AMK-melding gedaan. De psychiater tegen wie klaagster onder nummer 15117a een klacht heeft ingediend, gaf voor de melding groen licht. Verweerster heeft de melding gedaan en het AMK heeft de zorgen bevestigd en de zaak overgedragen aan de Raad voor de Kinderbescherming.

Ad 2.) Er was geen sprake van dat verweerster klaagster heeft bedreigd en/of vernederd.

Ad 3.) Het ontgaat verweerster op welke conclusies klaagster doelt.

5. De overwegingen van het college

Het college dient ter beantwoording van de vraag of de klacht ontvankelijk is, te beoordelen of hetgeen klaagster de verpleegkundige verwijt, tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten oplevert op basis van de eerste of de tweede tuchtnorm als bedoeld in artikel 47 lid 1 sub a of sub b Wet BIG. Daarvoor is volgens dit wetsartikel vereist dat sprake is van handelen “in die hoedanigheid” waarvoor een inschrijving in het BIG-register bestaat. In het onderhavige geval - waar sprake is van een inschrijving als verpleegkundige - dient derhalve getoetst te worden of sprake is van handelen in de hoedanigheid van verpleegkundige. Daartoe dienen de feiten, waarop de klacht is gebaseerd, te worden beschouwd.

Klaagster heeft zich ter onderbouwing van haar standpunt in wezen enkel beroepen op de BIG-registratie als verpleegkundige van verweerster ten tijde van de opname van klaagster. Verweerster op haar beurt heeft onderbouwd benoemd dat zij vanaf (eind) 2000 als maatschappelijk werker heeft gewerkt. Zij heeft toen geen verpleegkundige werkzaamheden verricht. Zij droeg haar gewone ‘burger’-kleding, terwijl verpleegkundigen witte kleding dragen. Op haar visitekaartje staat ook vermeld dat zij maatschappelijk werker is. Ten slotte gaf verweerster aan dat verpleegkundigen wel een AMK-melding zouden kunnen doen, maar dat dat niet gebruikelijk is. Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is het college tot de overtuiging gekomen dat verweerster als maatschappelijk werker functioneerde.

Verweerster heeft, toen klaagster op de PMU van het ziekenhuis verbleef en de dochter van klaagster op de kinderafdeling aldaar, in het kader van haar functie van maatschappelijk werker een AMK-melding betreffende klaagster verricht. De verwijten die klaagster verweerster maakt, zijn, zo begrijpt het college, terug te voeren op de werkzaamheden van verweerster op de afdeling kindergeneeskunde, meer in het bijzonder op de AMK-melding die verweerster heeft verricht. Het college stelt vast dat het hier een handelen betreft in de hoedanigheid van maatschappelijk werker en niet in de hoedanigheid van verpleegkundige. Aangezien het beroep van maatschappelijk werker niet behoort tot een van de hoedanigheden als genoemd in artikel 47 lid 2 Wet BIG, komt het college tot het oordeel dat de klacht niet-ontvankelijk is.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus beslist door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten als voorzitter, G.P. Haas en M. IJzerman als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016 in aanwezigheid van de secretaris.