ECLI:NL:TGZREIN:2016:89 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1688

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:89
Datum uitspraak: 21-11-2016
Datum publicatie: 21-11-2016
Zaaknummer(s): 1688
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie:   Verwijt aan huisarts dat hij een seksuele relatie met klaagster als patiënte is aangegaan. De huisarts heeft het ontstaan van de affectieve relatie erkend. Hi j was bekend met de inhoud van de richtlijn ‘Seksueel contact tussen arts en patiënt: Het mag niet, het mag nooit’. De huisarts wist dat hij in strijd met de richtlijn handelde en heeft, nu hij kennelijk aan zijn gevoelens voor klaagster geen weerstand kon bieden, nagelaten de behandelingsovereenkomst direct correct te beëindigen en een afkoelingsperiode in acht te nemen. Onvoldoende aanleiding erop te vertrouwen dat de huisarts die weerstand in de toekomst wel kan bieden. Schorsing van de inschrijving van de huisarts in het register voor de duur van een half jaar.

Uitspraak: 21 november 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 mei 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde ter zitting Y.C.M. van Oosterhout te Raamsdonksveer

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [D] 

verweerder

gemachtigde mr. D. Zwartjens te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvulling daarop;

-          het verweerschrift;

-          de brief van 26 september 2016 van klaagster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 10 oktober 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster was als patiënte ingeschreven bij de huisartsenmaatschap van drie huisartsen, waarvan verweerder deel uitmaakt. De huisartsen binnen de maatschap delen de verantwoordelijkheid voor de patiëntenzorg voor de bij de maatschap ingeschreven patiënten. Patiënten kunnen kiezen door welke huisarts zij gezien willen worden. Klaagster bezocht gewoonlijk een andere huisarts van de maatschap.

In oktober 2015 is klaagster tweemaal bij verweerder op consult geweest. Na afloop van het tweede consult heeft klaagster aan verweerder gevraagd of hij vrijgezel was, welke vraag verweerder negatief beantwoordde.

Enkele dagen na het tweede consult heeft klaagster verweerder een Whatsapp-bericht gestuurd, welk bericht verweerder beantwoord heeft. Tussen klaagster en verweerder heeft daarna veelvuldig contact via onder meer sociale media en telefoon plaatsgevonden. Meermalen was dat contact seksueel getint. Verweerder is vanaf begin november 2015 een aantal malen bij klaagster thuis geweest, waarbij zij seksueel contact hadden. Ook hebben klaagster en verweerder samen een sauna bezocht. Verweerder heeft in december 2015 een bezoek gebracht aan een psychotherapeut.

Op 10 december 2015 heeft verweerder klaagster een e-mail gestuurd met als onderwerp ‘ter overpeinzing’ en als bijlage de richtlijn ‘Seksueel contact tussen arts en patiënt: Het mag niet, het mag nooit’ waarin hij haar schreef:

“Hoi,

Als voorbereiding op vanavond stuur ik je och nog even de richtlijn van het knmg ter overpeinzing zal ik maar zeggen. Waarschijnlijk goed om het hier nog eens over te hebben om te kijken wat we daar mee moeten. Ik ben benieuwd en vrees eigenlijk wel hoe [psychotherapeut] hierop zal reageren, want vermoed een wat duistere blik op onze verhouding.

Ik wil je hiermee natuurlijk niet afschrikken, maar moet hier wel gezien worden serieus mee om te gaan. Het is van ons beide kanten van belang denk ik, hoe star het misschien wel op ons overkomt. We kunnen de invloed van mijn professionele rol niet zomaar wegdrukken omdat die niet handig is.

Zal er even niet veel meer over zeggen, want ben wel benieuwd hoe jij daar instaat.

groet en kus,

[C]”

De inhoud van de Whatsapp-berichten op 10 januari 2016 tussen verweerder en klaagster luidde – onder meer – als volgt:

(…)

Verweerder: “Het spijt mij dat je je door mij zo belazerd voelt. En dat zal mijn laatste app zijn en ik laat je met rust.”

Klaagster: “Ik weet nu zeker dat ik stappen ga ondernemen, dus je hoort nog van of via mij”

Klaagster: “Ik voel me zeker belazerd, je hebt mij en mijn vertrouwen gebruikt om je relatie juist weer leven in te blazen! Erger kan bijna niet, zeker niet voor een huisarts!”

(…)

Op 11 januari 2016 heeft verweerder klaagster via Whatsapp bericht:

“Sorry hoor maar lig met griep in bed. Ik neem aan dat je het over het indienen van een klacht wilt hebben. Dat is je recht. Maar wat wil je van mij? Je begrijpt dat ik verder niet meer ga reageren op je berichten. Ik zou je toch willen adviseren dan met [andere huisarts uit de maatschap] te gaan praten. Sterkte gewenst.”

In februari 2016 heeft verweerder klaagster een Valentijnskaart gestuurd.

Op 24 februari 2016 heeft verweerster telefonisch en via Whatsapp contact met verweerder gezocht in verband met haar val van een paard. In de ochtend van 25 februari 2016 vond er naar aanleiding daarvan contact tussen klaagster en verweerder plaats via Whatsapp, welke berichten de volgende inhoud hadden:

Verweerder: “Oh jee, beterschap hoop dat de stijfheid en pijn vanochtend wat meevalt.”

Klaagster: “Nee valt niet mee, ik ben bijna misselijk van de pijn”

Klaagster: “Kom je vanmiddag ajb voor thuisvisite?”

Verweerder: “Sorry [A], maar dat moet ik niet doen, zal ik [een van de andere huisartsen uit de maatschap] vragen naar je te komen kijken? Ben bang dat ik er gezeik mee krijg.”

Klaagster: “Nee, ik wil jou nu heel graag zien, om 2 redenen; echt als arts en om de onduidelijkheid uit de wereld te helpen”

Verweerder: “Als ik als arts kom heb je ook duidelijkheid.”

Klaagster: “Oke”

Klaagster: “Hoe laat kom je?”

Verweerder: “Nu”

Daarop hebben klaagster en verweerder seksueel contact gehad.

De inhoud van de Whatsapp-berichten op 8 april 2016 tussen verweerder en klaagster luidde

– onder meer – als volgt:

(…)

Klaagster: “Luister je vm’s af aub. Of is de conclusie dat je weer terug bent bij [partner verweerder] ? Vind je het zelf niet onrechtvaardig hoe je mij behandelt? Ik heb me keurig aan de afspraak gehouden en jij niet en vervolgens “dump”je me weer. Bel me en laat me weten hoe of wat”

Verweerder: “Okay excuses. (…) Ik heb hier nogal wat ruzie en strijd en wil dat graag eerst uitvechten. Ik wilde je alleen feliciteren. Het spijt me want jij hebt je echt aan de regels gehouden waar ik om vroeg.”

Op 19 mei 2016 heeft klaagster het klaagschrift ingediend bij het college.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij een seksuele relatie met haar is aangegaan.

Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht.

Na twee consulten in oktober 2015 is verweerder een contact in de privésfeer met klaagster begonnen. Verweerder had een slechte relatie met zijn partner en klaagster ging er vanuit dat deze relatie eindig was. Op 16 december 2015 werd het contact door verweerder verbroken, nadat zijn partner erachter was gekomen. Het contact met klaagster werd verweerder verboden door zowel zijn partner als de collega’s in de huisartsenpraktijk. Vanaf 30 december 2015 is het contact weer hersteld en vanaf eind januari 2016 is het weer verbroken. Vanaf half februari 2016 is er weer contact ontstaan. Klaagster probeert het achter zich te laten, hoewel de gevoelens tussen klaagster en verweerder wederzijds zijn. Klaagster voelt zich gebruikt om de relatie van verweerder nieuw leven in te blazen en haar vertrouwen is hierdoor bijzonder beschadigd. Zeker ook gezien het feit dat klaagster bij aanvang van het contact met verweerder al onder behandeling was bij een psycholoog voor onder andere vertrouwensproblemen en problemen met sociale contacten. Door deze gebeurtenissen heeft klaagster deze behandeling moeten voortzetten.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft, kort gezegd, het volgende naar voren gebracht.

Verweerder beaamt dat hij een affectieve relatie met klaagster heeft ontwikkeld naar aanleiding van haar twee bezoeken aan hem in de praktijk. Klaagster heeft buiten het spreekuur om telefonisch contact met verweerder gezocht. De door verweerder ontwikkelde gevoelens voor klaagster passen niet binnen de zorg die hem doorgaans toevertrouwd wordt. Verweerder is vijftien jaar huisarts en deze situatie heeft zich nooit eerder voorgedaan.

Verweerder is zich er onmiddellijk van bewust geweest dat het ontstaan van de relatie zich niet verdroeg met de behandelingsovereenkomst, zodat hij direct de nodige maatregelen heeft genomen. De belangrijkste daarvan is dat hij klaagster op 11 november 2015 in een gesprek bij haar thuis heeft verzocht uit te zien naar een andere huisarts. Verweerder heeft daarnaast hulp gezocht bij een psychotherapeut, de ontstane situatie besproken in de intervisiegroep waarvan hij deel uitmaakt en de situatie besproken met zijn directe collegae in de maatschap. Verweerder heeft zijn collegae laten weten dat hij klaagster had verzocht van praktijk te veranderen. Er zijn afspraken gemaakt voor de medische zorg aan patiënte zolang zij nog in de praktijk zou zijn. Verweerder heeft klaagster nooit meer als patiënt gezien en is zich bewust van zijn verantwoordelijkheden.

Toen verweerder bij klaagster thuis kwam, beschouwde hij de relatie met klaagster niet meer als een arts-patiëntrelatie. Dat was fout. Er heeft geen afkoelingsperiode plaatsgevonden. Al snel na het beginnen van de relatie, wilde verweerder deze beëindigen. Steeds als hij dat bij klaagster ter sprake bracht, dreigde zij met een tuchtklacht. Verweerder heeft zich gechanteerd gevoeld door de houding en berichtgeving van patiënte. Verweerder zond klaagster daarom zo nu en dan nog eens een vriendelijk berichtje, in de hoop dat zij van het uitvoeren van haar dreigementen af zou zien. Deze ervaring alsmede de steunende gesprekken met collega’s, de intervisiegroep en de psychotherapeut hebben verweerder geleerd om een soortgelijke situatie niet nogmaals te laten ontstaan.

Verweerder was niet bekend met het feit dat klaagster onder behandeling was van een psycholoog, bij het eerste consult had hij nog niet het hele dossier van klaagster gelezen.

5. De overwegingen van het college

Seksueel contact en seksuele verbale intimiteiten horen niet thuis in een arts-patiëntrelatie. Immers, op zijn minst vertroebelt het de therapeutische relatie, maar het kan zelfs ernstige schade aanrichten. De KNMG-richtlijn ‘Gedragsregels voor artsen’ bevat de volgende bepaling:

II. 11 ‘De arts dringt niet verder door tot de privésfeer van de patiënt dan in het kader van de hulpverlening noodzakelijk is. De arts onthoudt zich van contacten van seksuele aard binnen de hulpverlening. Verbale of lijfelijke intimiteiten zijn niet toegestaan.’

De KNMG heeft deze gedragsregel nader uitgewerkt in de richtlijn Seksueel contact tussen arts en patiënt: Het mag niet, het mag nooit .’ Daarin wordt aangeraden een bewust preventief beleid te voeren, en zo veel mogelijk ambiguïteit te vermijden. Artsen dienen zich hiervan bewust te zijn wanneer zij zelf extra gevoelig zijn voor het aangaan van een seksuele relatie met hun patiënten, bijvoorbeeld wanneer zij privé een moeilijke periode doormaken. Wanneer zij zoiets bij zichzelf bemerken zullen zij extra voorzorg in acht moeten nemen. Ook wanneer een patiënt seksueel uitnodigend optreedt, wordt de arts gemaand daar niet op in te gaan. Wanneer arts en patiënt verliefd op elkaar zijn, dient de hulpverleningsrelatie op correcte wijze beëindigd te worden, met aansluitend een afkoelingsperiode waarin geen contact zal zijn.

Verweerder heeft erkend dat tussen klaagster en hem een affectieve relatie is ontstaan kort na haar tweede consult bij hem. Vaststaat eveneens dat partijen toen ook diverse malen seksueel contact hadden en seksueel getinte berichten naar elkaar verstuurden. Verweerder heeft dit immers niet weersproken en een en ander blijkt bovendien uit het afschrift van de ontelbare Whatsapp-berichten tussen klaagster en verweerder over de periode vanaf 1 november 2015 tot en met begin april 2016, zoals overgelegd door klaagster en door verweerder niet verder zijn weersproken.  

Onduidelijk is op welk moment de hulpverleningsrelatie tussen partijen is beëindigd. Duidelijk is echter wel dat de affectieve en seksuele relatie tussen verweerder en klaagster bestond terwijl de hulpverleningsrelatie nog niet was beëindigd, laat staan dat er sprake was van een aansluitende afkoelingsperiode. Verweerder heeft over het beëindigen van de hulpverleningsrelatie weliswaar gesteld dat hij klaagster op 11 november 2015 mondeling heeft verzocht uit te zien naar een andere huisarts, maar daarvan bestaat geen bewijs en klaagster heeft die stelling van verweerder betwist. Overigens kan het doen van een dergelijk mondeling verzoek niet gelijkgesteld worden met het beëindigen van een behandelingsovereenkomst, aangezien de beëindiging van een behandelingsovereenkomst moet gebeuren met een schriftelijke bevestiging aan de patiënt. Bovendien mag op grond van de inhoud van de Whatsapp-berichten en de onweersproken stelling van klaagster dat zij op

8 juli 2016 van de huisartsenpraktijk een brief heeft ontvangen waarbij de behandelingsovereenkomst wordt opgezegd, worden aangenomen dat klaagster in april 2016 nog niet uitgeschreven was uit de huisartsenpraktijk van verweerder en zijn twee collega’s. Verweerder had naar eigen zeggen ook met zijn collega’s afspraken gemaakt voor de medische zorg aan klaagster zolang zij nog in de praktijk zou zijn. Welke concrete afspraken dat waren is niet duidelijk geworden, terwijl het op de weg van verweerder lag om hierover opheldering te geven en zijn stelling te onderbouwen met schriftelijke bewijsstukken. D e stelling van verweerder dat hij klaagster niet meer als patiënte heeft gezien, kan hem – nu de behandelingsovereenkomst nu eenmaal nog niet beëindigd was – niet baten. Bovendien is deze stelling gelet op de inhoud van de overgelegde Whatsapp-berichten van 25 februari 2016 naar de mening van het college onjuist. 

De klacht is gegrond.

De maatregel

Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij zich er direct bewust van is geweest dat het ontstaan van de affectieve relatie zich niet verdroeg met de behandelingsovereenkomst. Hij heeft klaagster op 10 december 2015 daarom ook de richtlijn ‘Seksueel contact tussen arts en patiënt: Het mag niet, het mag nooit’ gestuurd. Dat verweerder bekend was – en ook behoorde te zijn – met de inhoud van genoemde richtlijn, heeft er echter niet voor gezorgd dat hij daarop zijn handelwijze heeft aangepast. Het college stelt vast dat verweerder zich er direct bewust van was dat hij onzorgvuldig en in strijd met de richtlijn handelde, door zich niet te onthouden van contacten van seksuele aard met klaagster en verbale of lijfelijke intimiteiten toe te staan. Bovendien heeft verweerder, nu hij kennelijk aan zijn gevoelens voor klaagster geen weerstand kon bieden, nagelaten de behandelingsovereenkomst direct op correcte wijze te beëindigen en een afkoelingsperiode in acht te nemen. Ook al wil het college op zichzelf wel aannemen – ondanks het ontbreken van afdoende inhoudelijk bewijs daarvoor – dat verweerder hulp heeft gezocht bij een psychotherapeut en de kwestie in de intervisiegroep en met zijn collega’s heeft besproken, op dit moment bestaat echter onvoldoende aanleiding erop te vertrouwen dat die ontvangen hulp, waarvan de precieze inhoud dus onbekend is, maakt dat verweerder die weerstand in de toekomst wel kan bieden. De indruk bestaat dat verweerder in theorie precies weet hoe zijn handelwijze behoort te zijn, maar in de praktijk onvoldoende in staat is die handelwijze toe te passen. Immers heeft verweerder kennelijk al in december 2015 een psychotherapeut bezocht, maar de affectieve relatie met klaagster heeft vervolgens nog maanden – zij het met tussenpozen – voortbestaan, bij voortduring van de behandelingsovereenkomst. De stelling van verweerder dat de affectieve relatie met klaagster langer dan hij wilde heeft voortgeduurd vanwege haar  bedreigend gedrag, doet daaraan niet af en is bovendien gelet op de inhoud van de Whatsapp-berichten niet geloofwaardig. Er stond verweerder immers niets aan in de weg om de behandelingsovereenkomst met klaagster op een correcte wijze te beëindigen, waarna hij dan vervolgens (tijdens een afkoelingsperiode) rustig zijn gevoelens voor klaagster op een rijtje kon zetten. Alles in overweging nemende, oordeelt het college dat de schorsing van verweerders inschrijving in het register voor de duur van een half jaar een passende maatregel is.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt aan verweerder op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van een half jaar;

-          bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, de beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift “Medisch Contact”.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als lid-jurist, B.C.A.M. van Casteren- van Gils, M.F.J.M. Broekman en J.D.M. Schelfhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2016 in aanwezigheid van de secretaris.