ECLI:NL:TGZREIN:2016:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1576

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:76
Datum uitspraak: 31-10-2016
Datum publicatie: 31-10-2016
Zaaknummer(s): 1576
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht over verzekeringsgeneeskundig onderzoek in kader arbeidsongeschiktheid ongegrond. Niet vastgesteld dat tijdens het onderzoek al definitieve beslissing is meegedeeld door verzekeringsarts in opleiding.

Uitspraak: 31 oktober 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 juni 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

arts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. drs. A.G. Jansen te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift

-          de repliek

-          de dupliek

-          brief gemachtigde verweerder, ontvangen op 14 oktober 2015

-          brief secretaris aan klaagster d.d. 16 oktober 2015

-          brief klaagster, ontvangen op 9 december 2015

-          de pleitnotitie overgelegd door gemachtigde verweerder.

De klacht is ter openbare zitting van 19 september 2016 behandeld. Verweerder en zijn gemachtigde waren aanwezig, klaagster was afwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1       Klaagster heeft zich op 3 september 2014 arbeidsongeschikt gemeld vanuit de WW. Op 3 november 2014 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De conclusie uit dat onderzoek was dat klaagster op dat moment tijdelijk ongeschikt werd geacht voor maatgevende arbeid in verband met spanningsklachten.

2.2        Op 26 mei 2015 heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig heronderzoek verricht in verband met een beoordeling in het kader van de Wet verbetering Poortwachter. Verweerder was op dat moment verzekeringsarts in opleiding. Verweerder heeft klaagster telefonisch op 27 mei 2015 medegedeeld dat geen ongeschiktheid meer bestond voor maatgevende arbeid en dat zij per 2 juni 2015 arbeidsgeschikt werd geacht.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar tijdens het onderzoek heeft medegedeeld dat zij nog steeds arbeidsongeschikt was, maar daags daarna zijn beslissing weer heeft ingetrokken en klaagster alsnog arbeidsgeschikt heeft verklaard.

Ter toelichting heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij meerdere gezondheidsklachten had. Verweerder deelde haar mee dat zij rust nodig had, een positieve insteek, een lichtpuntje en een helpende hand. Zijn absoluut eenduidige conclusie was arbeidsongeschiktheid, in ieder geval tot het einde van het eerste jaar van de Ziektewet. Er zouden nog een telefoongesprek en een schriftelijke bevestiging volgen. De dag na het onderzoek heeft verweerder klaagster telefonisch alles wat hij toegezegd had veranderd en omgegooid. Klaagsters gezondheidsklachten zijn hierdoor ernstig toegenomen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft aangevoerd dat hij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 26 mei 2015 serieus en deugdelijk heeft voorbereid, uitgevoerd en gerapporteerd. Hij is van mening dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

Met betrekking tot de klacht heeft verweerder gesteld dat hij tijdens het onderzoek aan klaagster heeft medegedeeld dat hij op dat moment twee opties voor mogelijk hield, namelijk hetzij dat er geen sprake meer was van ziekte of gebrek, waardoor de ziektewetuitkering zou worden beëindigd, hetzij dat de ziektewetuitkering zou doorlopen tot het einde van het eerste ziektewetjaar, waarna een geschikt verklaring eigen werk zou volgen. Verweerder heeft klaagster gezegd van mening te zijn dat de spanningsklachten niet direct het gevolg waren van ziekte of gebrek. De oplossing van haar klachten diende gezocht te worden in arbeid, bij voorkeur in een re-integratietraject. Na bestudering van het medisch dossier, het eigen ingesteld verzekeringsgeneeskundig onderzoek, nagekomen informatie van het re-integratiebureau en overleg met zijn mentor/opleider heeft verweerder geconcludeerd dat hij klaagster met ingang van 2 juni 2015 arbeidsgeschikt achtte. Hij heeft dit klaagster telefonisch op 27 mei 2015 medegedeeld, maar klaagster gaf hem niet de gelegenheid om zijn beslissing nader toe te lichten.

5. De overwegingen van het college

5.1       Het college stelt vast dat klaagster en verweerder van mening verschillen over wat verweerder tijdens het verzekeringsgeneeskundig onderzoek aan klaagster heeft medegedeeld. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

5.2       Daar komt bij dat verweerder onweersproken in de processtukken heeft gesteld dat hij onder meer nog nadere informatie diende op te vragen en met zijn mentor diende te overleggen. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat hij klaagster tijdens het onderzoek heeft geïnformeerd over het feit dat hij verzekeringsarts in opleiding was en zijn bevindingen met zijn mentor diende te bespreken. Alleen al daarom kon verweerder klaagster geen definitieve beslissing meedelen, aldus verweerder. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om hierbij vraagtekens te stellen. Aangezien klaagster ter zitting niet aanwezig was heeft het college van haar ook geen reactie op de nadere informatie van verweerder kunnen verkrijgen.

5.3       Op grond van het voorgaande dient de klacht ongegrond te worden verklaard.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. A.H.M.J.F. Piëtte als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, J.C.F. Schellekens, J. Poelen en dr. W.F.R.M. Koch als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

31 oktober 2016 in aanwezigheid van de secretaris.