ECLI:NL:TGZREIN:2016:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 15179

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:63
Datum uitspraak: 20-07-2016
Datum publicatie: 20-07-2016
Zaaknummer(s): 15179
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij eerst afgifte van zijn dossier heeft geweigerd, later bij afgifte een gedeelte heeft weggelaten en dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld. Ongegrond. Dossier is verstrekt. Betreffende passages waren geen onderdeel van dossier. Diagnose is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen.

Uitspraak: 20 juli 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 november 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

verblijvende te [B]

klager

tegen:

[C]

gz-psycholoog

werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mr. K.M. Rokette te Venray

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvulling daarop

-          het verweerschrift

-          de brief d.d. 2 maart 2016 van de gemachtigde van verweerder

-          de brief d.d. 22 maart 2016, met bijlagen, van de gemachtigde van verweerder.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. In eerste instantie is er op verzoek van klager wel een mondeling vooronderzoek gepland, maar nadat bleek dat klager tijdens de openbare zitting aanwezig kon zijn, heeft klager van het mondelinge vooronderzoek afgezien.

De klacht is ter openbare zitting van 13 juni 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager verblijft sinds 7 oktober 2013 in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) waar verweerder werkt als Hoofd Behandeling. Kern van de functie van Hoofd Behandeling is het leidinggeven aan de totstandkoming, uitvoering en evaluatie van de behandelplannen van de patiënten en als zodanig zorgdragen voor behandeling. Verweerder is tevens de hoofdbehandelaar van klager.

Begin 2015 heeft bij klager een middelenanalyse plaatsgevonden. De behandelaar die dit bij klager heeft afgenomen, heeft in het conceptverslag dat hij met klager heeft besproken onder andere opgenomen:

“Het door hem gestelde toekomstperspectief wordt als uitgangspunt genomen.

….  Het verdient de voorkeur om een perspectief te schetsen dat de termijn van twee jaar omsluit en er dan dus ook geen verlenging van de TBS met dwangverpleging meer in het vooruitzicht te stellen. Dat wil zeggen dat er een schema komt waarin binnen een jaar (beperkt) onbegeleid verlof zal moeten worden aangevraagd.”.

Het verlof zou gericht kunnen worden op versterking van het netwerk zeker in relatie tot het toekomstperspectief van zelfstandig wonen dat betrokkene uit”.

Na het Multidisciplinair Overleg (MDO) en na overleg met de betreffende behandelaar heeft verweerder deze passage er uitgehaald omdat de behandelaar buiten de opdracht van de middelenanalyse omging door ook concrete richtlijnen rond verlof en verlenging van de tbs-maatregel in het verslag op te nemen en omdat de desbetreffende passage niet strookte met de in het behandelplan gestelde prognose. Tijdens het contact hierover tussen verweerder als Hoofd Behandeling en de behandelaar, heeft de behandelaar aangegeven daarmee niet juist te hebben gehandeld en heeft hij ingestemd met het wijzigen van de concepttekst.

Verweerder heeft op 22 juni 2015, 16 juli 2015, 30 september 2015, 20 november 2015 en 19 januari 2016 gesprekken gevoerd met klager over zijn behandeling waarbij ook het verwijderen van de betreffende passages is besproken.

Klager heeft op 27 juli 2015 een verzoek tot inzage in zijn dossier gedaan en op 5 oktober 2015 een verzoek om een afschrift van zijn dossier.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat:

  1. hij heeft geweigerd een gedeelte van het dossier van klager aan hem af te geven, te weten het gedeelte over het middelenonderzoek afgenomen door een andere behandelaar, waarin ‘positieve vooruitzichten’ voor klager worden genoemd, te weten resocialisatie binnen twee jaar;
  2. hij, toen hij klager uiteindelijk wel een kopie van het onderzoek gaf, een gedeelte heeft weggelaten, te weten het gedeelte over de ‘positieve vooruitzichten’ voor klager;
  3. hij een onjuiste diagnose bij klager heeft gesteld en daarmee valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Ook is hierdoor sprake van laster en smaad.

Klager heeft hiertoe nog – kort gezegd – het volgende aangevoerd.

Na het eerste verzoek om een kopie kreeg klager zijn dossier alleen ter inzage op de afdeling. Toen heeft hij direct aangegeven dat hij geen inzage maar een kopie wilde. Hij moest daartoe een nieuwe schriftelijke aanvraag indienen.

De behandelaar die het gedeelte over de positieve vooruitzichten heeft opgenomen, staat daar nog steeds achter.

In het FPC waar verweerder werkt, heeft geen diagnostisch onderzoek plaatsgevonden en er is ook geen frequent contact met een psychiater. Klager heeft daar ook geen behoefte aan aangezien hij al heel veel therapieën heeft gehad. Er is dus op grond van gevoel een prognose/diagnose gesteld. Klager heeft het delict niet gepleegd en heeft ook geen psychose gehad.

4. Het standpunt van verweerder

Ad 1.

Verweerder heeft niet geweigerd om klager een afschrift van (een gedeelte van) zijn dossier te geven. Klager heeft op 27 juli 2015 een verzoek tot inzage in zijn dossier gedaan en daarvoor op 9 september 2015, na de vakantie van verweerder, toestemming gekregen. Vervolgens heeft klager op 5 oktober 2015 een verzoek om een kopie ingediend. Na advies van verweerder aan de directeur van het FPC is na ongeveer één week een kopie verstrekt.

Ad 2.

De behandelaar die bij klager de middelenanalyse heeft afgenomen, heeft buiten de kerntaak van de middelenanalyse om ook concrete richtlijnen rond verlof en verlenging van de tbs-maatregel met klager besproken en in het verslag opgenomen. Naast het feit dat de behandelaar daarmee buiten de opdracht ging, strookten de bewuste passages niet met de in het behandelplan gestelde prognose.

Verweerder heeft als Hoofd Behandeling hierover contact opgenomen met de behandelaar, die aangaf daarmee niet juist te hebben gehandeld en vervolgens instemde met het wijzigen van de concepttekst. In het definitieve verslag zoals dat door het multidisciplinair behandelteam is vastgesteld, is het gedeelte over het toekomstperspectief van klager verwijderd. Verweerder is van mening dat hij daarmee zorgvuldig en in lijn met zijn functie als Hoofd Behandeling heeft gehandeld.

Verweerder heeft enkele gesprekken gevoerd met klager om toe te lichten hoe de procedure rond het vaststellen van definitieve notities voor het patiëntendossier in zijn werk gaat. Helaas heeft verweerder de verwarring over het vernemen van twee verschillende versies bij klager niet kunnen wegnemen.

Ad 3.

Klager verwijst in zijn klacht naar de DSM-IV classificatie uit het verlengingsadvies van 7 augustus 2014. Ten tijde van het indienen van de klacht was deze classificatie al gewijzigd in het behandelplan van 4 december 2014. Dit is gebeurd vanwege voortschrijdend inzicht en gewenste noodzakelijke nuancering.

Het feit dat klager de diagnose betwist, wil niet zeggen dat verweerder een onjuiste diagnose heeft gesteld of ter zake tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. In beide tbs-klinieken waar klager eerder verbleef, is uitgebreid diagnostisch onderzoek verricht en is men tot dezelfde diagnose gekomen. Bij overplaatsing naar het FPC waar verweerder werkzaam is, is afgesproken dat de diagnostiek niet helemaal zou worden overgedaan. Er is echter wel degelijk diagnostisch onderzoek verricht en er is kritisch gekeken naar de eerder verrichte diagnostiek.

Het stellen van de diagnose gebeurt door de diagnosticus (psychodiagnostisch onderzoek), de behandelend psychiater (voor de psychiatrische deskundigheid) en het Hoofd Behandeling onder regie van de laatste. Multidisciplinair wordt, onder voorzitterschap en verantwoordelijkheid van het Hoofd Behandeling een definitieve diagnose en DSM-IV classificatie gesteld en opgenomen in het behandelplan van de patiënt. Elke zes maanden wordt bij de evaluatie van het behandelplan opnieuw gekeken naar de diagnose en classificatie en deze eventueel aangescherpt op basis van nieuwe klinische observaties en inzichten. Ook bij klager is aldus gewerkt.

5. De overwegingen van het college

Ad 1.

Dit klachtonderdeel is ongegrond. Naar aanleiding van het verzoek van klager van 5 oktober 2015 om een kopie van zijn dossier heeft verweerder de directeur van het FPC geadviseerd klager een kopie te verstrekken. Vervolgens heeft klager ook binnen ongeveer een week een kopie ontvangen. Dit is een redelijke termijn, zeker gezien de procedure die hiertoe binnen het FPC dient te worden gevolgd.

Dat klager al op 27 juli 2015 om een afschrift en niet om inzage heeft gevraagd, is noch komen vast te staan, noch aannemelijk geworden.

Ad 2.

Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Verweerder heeft bij het (advies tot het) afgeven van een kopie van het dossier van klager niet een gedeelte weggelaten of laten weglaten. Het gedeelte waarvan klager van mening is dat verweerder hem dat niet heeft verstrekt, is nooit onderdeel van het dossier van klager geworden, maar maakte slechts deel uit van het conceptverslag van de middelenanalyse.

Het college begrijpt uiteraard dat het verwarrend is voor klager dat door de behandelaar die de middelenanalyse heeft verricht een concept is besproken met daarin voor hem positieve vooruitzichten, die later bij vaststelling van de definitieve versie door het MDO uit het verslag zijn gehaald. Zo lang een dergelijk onderzoeksverslag niet definitief is vastgesteld en niet in het behandelplan is opgenomen, is het echter geen onderdeel van het dossier van klager en kan hij hier geen rechten aan ontlenen.

Ad 3.

Naar het oordeel van het college is de diagnose op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Daarbij is deze diagnose binnen het FPC waar klager nu verblijft regelmatig opnieuw bekeken en waar nodig aangescherpt of gewijzigd op basis van nieuwe klinische observaties en inzichten. Het enkele feit dat klager het niet eens is met de diagnose, is geen onderbouwing voor het feit dat de diagnose onjuist is of op onjuiste wijze is gesteld.

Het college kan en mag slechts toetsen of de diagnose op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en is onderbouwd. Het is niet aan het college om te toetsen of de gestelde diagnose al dan niet de juiste diagnose is.

Nu er geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Gezien het voorgaande wordt de klacht in al zijn onderdelen afgewezen als ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.A.W. Vermeulen als voorzitter, mr. J.C.H. Schouten als lid-jurist,

dr. R.J. Takens, M.W.D. Nijhoff-Huijsse en dr. X.M.H. Moonen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

20 juli 2016 in aanwezigheid van de secretaris.