ECLI:NL:TGZREIN:2016:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 15184

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:57
Datum uitspraak: 11-07-2016
Datum publicatie: 11-07-2016
Zaaknummer(s): 15184
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Bedrijfsarts wordt onprofessioneel handelen verweten doordat hij bij klaagster onder meer ten onrechte heeft aangedrongen op mediation, als verlengstuk van klaagsters werkgever opereert, de verkeerde richtlijn heeft toegepast en klaagster gezien haar zorgwekkende gezondheidstoestand ten onrechte voor het spreekuur heeft opgeroepen. Ongegrond.

Uitspraak: 11 juli 2016

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 november 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde [C]

tegen:

[D]

bedrijfsarts

werkzaam te [E]

verweerder

gemachtigde mr. M.J. de Groot te Hilversum

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en de aanvullingen daarop;

- het verweerschrift;

- de brief van 30 maart 2016 met bijlage van de gemachtigde van klaagster;

- de brief van 7 april 2016 van de secretaris aan de gemachtigde van klaagster;

- de brief van 3 mei 2016 met bijlagen van de gemachtigde van verweerder;

- de brief van 3 mei 2016 van de secretaris aan de gemachtigde van verweerder;

- het door de gemachtigde van klaagster ingezonden deskundigenoordeel van het UWV d.d. 26 april 2016.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 30 mei 2016 behandeld. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klaagster en haar gemachtigde waren met bericht afwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1. Klaagster is op 1 augustus 2012 bij [F] (hierna: werkgeefster) in dienst getreden als adviseur voor Kwaliteit, arbeidsomstandigheden en zorg voor milieu (hierna: KAM-adviseur) voor 40 uur per week. Na overname van de onderneming van werkgeefster door [G] werd klaagster als KAM-adviseur ook ingezet voor andere dochtermaatschappijen van deze holding en werd haar werkgebied uitgebreid met heel België.

2.2. Verweerder is werkzaam als zelfstandig gevestigd bedrijfsarts. Via een detacheringsbureau was hij in 2015 werkzaam voor [H] (hierna: arbodienst) en werd hij als bedrijfsarts ingeschakeld voor verzuimbegeleidingen van werknemers van werkgeefster.

2.3. Op 29 april 2015 viel klaagster uit vanwege een burn-out.

2.4. Op 4 mei 2015 vond een telefonisch spreekuur van verweerder met klaagster plaats.

In het medisch dossier noteerde verweerder onder meer:

“Ziekmelding 28-04-2015 met mentale klachten tgv werkdruk en werkstress. Werkte ook in de avonden en in de weekenden. Reed 100.000 km per jaar. Kreeg negatief commentaar als ze aangaf dat ze het niet aankon. Nooit eerder dit soort klachten gehad. Geen andere oorzaken. Lang doorgegaan tot ze fouten ging maken. Zat te huilen, raakte letterlijk de weg kwijt, palpitaties, maagklachten. Collega’s hadden haar vorige jaar en weken geleden opnieuw al geadviseerd zich ziek te melden. (…) Huisarts (…) heeft diazepam en seroxat medicatie gegeven.(…)”

En bij de terugkoppeling vermeldde verweerder onder ‘Evaluatie’:

“Stand van zaken: Wn heeft zich ziek gemeld met forse medische klachten. Haar verzuim is werkgerelateerd; Er is sprake van een aanzienlijke en langdurige disbalans in draagkracht en draaglast.

Beperkingen: Persoonlijk en sociaal functioneren is duidelijk beperkt.

Re-integratieadvies (….): Nu geen mogelijkheden om werk op te pakken, ook niet gedeeltelijk. Op dit moment is wn vooral gebaat bij – zo veel als mogelijk – rust, afleiding en regelmaat.

(…)

Prognose: U moet er rekening mee houden dat herstel de nodige tijd kan vergen (weken-maanden)

Hernieuwde oproep bedrijfsarts (in weken):

telefonisch spreekuur 21 mei, in 2e helft van middag en fysiek spreekuur 1 juni ook in 2e helft van middag”.

2.5. Kort daarna ontving verweerder van klaagster het verzoek om een fysiek spreekuur op korte termijn, maar vanwege de afwezigheid van verweerder in week 20 van 2015 werd in opdracht van de arbodienst de verzuimbegeleiding overgenomen door een collega bedrijfsarts. Op 20 mei 2015 bezocht klaagster deze bedrijfsarts.

In de ‘Probleemanalyse WIA’ voor het UWV d.d. 27 mei 2015 noteerde deze bedrijfsarts onder meer:

“(…) Er is momenteel sprake van dusdanige medische beperkingen dat er nu (tijdelijk) Geen Benutbare Mogelijkheden zijn. Noch eigen werk, noch aangepast werk is nu mogelijk.

Mij heeft de vraag bereikt of betrokkene in staat is tot mediation. Welnu: betrokkene is in staat tot mediation. Zij is nu niet in staat om ingrijpende beslissingen te nemen over haar toekomstige carriere. Ik ga er vanuit dat ook een mediator dit zal inzien.

Inzet interventie:

Huidige behandeling is mijns inzien adequaat. Indien werkgever mediation aan de orde acht dan heb ik daar geen medische bezwaren tegen.(…)”

In de terugkoppeling van het telefonisch medisch spreekuur dat op 1 juni 2015 plaatsvond, noteerde deze bedrijfsarts onder meer:

“(…) Mediation is in dit stadium noch haalbaar, noch zinvol. Mijn advies is om het mediationtraject op te schorten.(…)”

Er vond daarna een telefonisch spreekuur plaats op 24 juni 2015, een fysiek spreekuur op

8 juli 2015 alsook op 19 augustus 2015. In de terugkoppeling van dat laatste spreekuur staat:

“(…)Prognose:

Zodra betrokkene weer in voldoende mate in staat is haar blik op de toekomst te richten, weer een goed beeld kan vormen over re-integratie bij eigen werk dan wel elders lijkt mij een mediationtraject op zijn plaats. Het is hier nu nog te vroeg voor. Van een arbeidsconflict is ook geen sprake. Medische behandeling is nu primair aan de orde.

Hernieuwde oproep bedrijfsarts (in weken):

2 maanden”.

2.6. Op 24 september 2015 heeft de arbodienst verweerder verzocht de verzuimbegeleiding weer op zich te nemen, waarbij verweerder werd verteld dat er sprake was van escalatie op hoog niveau tussen de arbodienst en werkgeefster. Vervolgens heeft verweerder klaagster, die werd vergezeld door haar moeder, op het spreekuur van 2 oktober 2015 gezien.

In het door verweerder gemaakte verslag ‘Terugkoppeling medisch spreekuur’, dat aan klaagster en werkgeefster is gestuurd, staat:

“(…) Stand van zaken:

(…) Haar verzuim is werkgerelateerd; De medische situatie en de belastbaarheid van betrokkene zijn niet duidelijk verbeterd. Behandeling is gaande

(…)

Re-integratieadvies (…)

Er zijn nu geen benutbare mogelijkheden in eigen of ander werk bij eigen werkgever (vanwege forse beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren). Behandeling loopt door. Betrokkene is nog niet in staat om een gesprek met werkgever aan te gaan.

Inzet interventie:

Ik adviseer om een gesprek te laten plannen tussen medewerkster en een onafhankelijk mediator.(…)”

Eveneens op 2 oktober 2015 vond een telefonisch contact plaats tussen verweerder en werkgeefster. Daarover noteerde verweerder in het dossier:

“terugkoppeling telefonisch toegelicht. Lijkt het te begrijpen en te accepteren. Wil bericht over mogelijkheden mediation.”

2.7. Vervolgens is door de arbodienst voor klaagster een afspraak gemaakt met de mediator. Bij e-mail van 30 oktober 2015 heeft de mediator de arbodienst en werkgeefster meegedeeld dat klaagster op dat moment medisch gezien niet in staat is om deel te nemen aan een gezamenlijke bijeenkomst (college: met klaagster, de mediator en werkgeefster), dat er zodra er zicht is op herstel, ook wat klaagster betreft, een afspraak kan worden ingepland en dat tot dat moment het advies van de bedrijfsarts is om geen werkgerelateerde zaken met haar te bespreken, te mailen of per post te sturen.

2.8. Op 6 november 2015 bezocht klaagster het medisch spreekuur van verweerder. Dit keer werd klaagster vergezeld door haar vader en een arbeidsdeskundige. In terugkoppeling daarvan noteerde verweerder:

(…) Re-integratieadvies (…):

Er zijn nu geen benutbare mogelijkheden in eigen of ander werk bij eigen werkgever (vanwege forse beperkingen op het gebied van persoonlijk functioneren en sociaal functioneren). Behandeling loopt door. Ik zal met schriftelijke machtiging van medewerkster informatie opvragen bij de behandelaar. Medewerkster is nog niet in staat om een individueel gesprek met werkgever aan te gaan. De brieven die door werkgever verstuurd worden hebben een contraproductief effect.

Inzet interventie;

In week 44 is er een gesprek geweest tussen medewerkster en (…), registermediator. Hierna is de oriëntatiefase van de mediation afgerond.(…)”

2.9. Na dit spreekuur stuurde de vader van klaagster op 7 en 8 november 2015 e-mails aan verweerder met daarin onder meer het verzoek om te interveniëren in het conflict tussen klaagster en haar werkgeefster over de aan haar ter beschikking gestelde bedrijfsauto.

Bij e-mail van 13 november 2015 antwoordde verweerder dat hij de intentie van de mails begreep, maar dat het hier geen medische kwestie maar een arbeidsrechtelijke zaak tussen werkgeefster en klaagster betrof en dat hij hierin verder niets kon betekenen. Daarnaast deelde verweerder mede voornemens te zijn niet langer meer voor werkgeefster als bedrijfsarts te werken, dat hij de verzuimbegeleiding van klaagster wilde overdragen aan een andere bedrijfsarts en dat hij van plan was klaagster in verband met deze overdracht uit te nodigen voor een gesprek. Bij e-mail van diezelfde dag berichtte de vader van klaagster als haar gemachtigde dat zij medisch gezien daartoe niet in staat was en dat een confrontatie met verweerder schadelijk was voor haar gezondheid. Daarop antwoordde verweerder bij e-mail van 23 november 2015 (citaat inclusief spel- en taalfouten overgenomen):

“(…) Ik was voornemens uw dochter vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid nog eenmaal uit te nodigen op mijn spreekuur, maar ik zal uw verzoek respecteren om dat niet meer te doen als mij expliciet duidelijk wordt dat uw dochter dat zelf ook niet op prijs stelt.

Verder laat ik u graag weten dat ik bij mijn overwegingen altijd in het belang van uw dochter heb willen handelen, ook toen ik haar het advies gaf een gesprek aan te gaan met een mediator. Niet vanwege een arbeidsconflict, maar omdat ik wilde laten bekijken of de mediator u dochter – eventueel op termijn – zou kunnen helpen bij het herstellen van goede contacten tussen haar en haar werkgever en omdat mediation ook gericht kan zijn op het voorkomen van een arbeidsconflict.(…)”

2.10. Bij brief van 26 april 2016 heeft het UWV naar aanleiding van een door klaagster op 15 maart 2016 aangevraagd deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen door haar werkgeefster meegedeeld dat haar werkgeefster inderdaad onvoldoende meewerkt aan haar re-integratie.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij als bedrijfsarts niet professioneel heeft gehandeld doordat hij:

a) geen belangstelling voor klaagsters gezondheid heeft getoond;

b) klaagster ten onrechte mediation heeft opgedrongen aangezien er geen sprake was van een arbeidsconflict;

c) klaagster ten onrechte niet gekend heeft in de keuze van de mediator;

d) klaagster gezien haar zorgwekkende gezondheidssituatie ten onrechte heeft opgeroepen voor het spreekuur van 29 oktober 2015;

e) de verkeerde richtlijn heeft toegepast (de STECR Werkwijzer arbeidsconflicten in plaats van de richtlijn burnout);

f) heeft geweigerd de medische belangen van klaagster met betrekking tot de aan haar ter beschikking gestelde bedrijfsauto te behartigen;

g) geen lef heeft om klaagsters werkgever op haar verplichtingen te wijzen dan wel als verlengstuk van haar werkgever opereert, aangezien hij klaagsters dossier op enig moment aan een collega heeft overgedragen;

h) klaagster in het kader van de overdracht heeft opgeroepen zonder haar juridische belangenbehartiger;

i) zich niet traceerbaar heeft willen maken;

j) op 2 oktober 2015 heeft gesproken met een niet-bevoegde medewerker van de werkgever.

4. Het standpunt van verweerder

Het standpunt van verweerder houdt, kort en zakelijk weergegeven, in dat hij niet in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgplicht als bedoeld in artikel 47 van de Wet BIG. Hierna wordt voor zover nodig op het verweer ten aanzien van de diverse klachtonderdelen ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1. De ontvankelijkheid van de klacht

Allereerst beroept verweerder zich in zijn verweerschrift op artikel 65 lid 1 sub a van de wet BIG. Hij stelt dat nu in reactie op het verzoek van het college geen door klaagster ondertekende machtiging is ontvangen, het college klaagster niet-ontvankelijk zal moeten verklaren. Bij brief van 29 februari 2016 is alsnog een door klaagster ondertekende machtiging ontvangen. Om die reden faalt dit verweer. Klaagster is ontvankelijk in haar klacht.

5.2. De overschrijding van de indieningstermijn van het verweerschrift

In zijn brief van 30 maart 2016 merkt de gemachtigde van klaagster op dat het verweerschrift eerst op 9 februari 2016 en dus ná verloop van de tot 8 februari 2016 verlengde indieningstermijn is ontvangen. Gelet daarop is de gemachtigde van klaagster van mening dat het college geen acht mag slaan op dit tardief ingediende verweerschrift en dat er geen sprake kan zijn van een behandeling ter terechtzitting nu het niet zo kan zijn dat verweerder alsnog mondeling zijn tardief ingediende verweer naar voren kan brengen.

In reactie daarop heeft de secretaris de gemachtigde van klaagster bij brief van 7 april 2016 het volgende bericht:

“De termijnen in het tuchtrecht dienen het doel om de tuchtrechtprocedure in goede banen te leiden. De wet schrijft echter niet voor dat een verweerschrift buiten beschouwing dient te worden gelaten – laat staan dat geen openbare zitting zou worden gehouden – bij overschrijding van de termijn voor het indienen van het verweerschrift. Nu het verweerschrift één dag te laat door mij ontvangen is, zal ik daaraan geen consequenties verbinden. Het beginsel van hoor en wederhoor dient te prevaleren in deze. Zowel partijen als het belang van de bewaking van de kwaliteit van de gezondheidszorg zijn daarbij gebaat.”

Het college onderschrijft de door de secretaris aangevoerde argumenten en maakt deze tot de zijne. Daarnaast overweegt het college nog dat niet is gesteld of gebleken dat klaagster door deze termijnoverschrijding is benadeeld. Derhalve wordt hierna de klacht mede in het licht van het daartegen opgeworpen verweer beoordeeld.

5.3. Ten aanzien van de nader opgevraagde en niet toegezonden stukken

Bij brief van 3 mei 2016 heeft de secretaris verweerder verzocht alsnog de volgende stukken uiterlijk 16 mei 2016 toe te sturen:

  • het preventief dossier, waarnaar wordt verwezen in productie 1 bij het verweerschrift;
  • alle documenten die in het systeem van de arbodienst staan vanaf het moment van het preventieve dossier tot en met 31 december 2015;
  • de logging van alle mutaties vanaf het moment van aanleg van het preventief dossier tot en met 31 december 2015.

Verweerder heeft deze stukken niet toegestuurd. Hij heeft het college laten weten daartoe niet in staat te zijn, omdat hij niet meer bij de desbetreffende arbodienst werkzaam is en daardoor geen toegang meer heeft tot het medisch dossier van klaagster.

Bij e-mail van 30 mei 2016, verzonden om 12.53 uur en derhalve kort voor aanvang van de zitting, heeft de gemachtigde van klaagster aan de secretaris van het tuchtcollege het volgende bericht:

Een exemplaar van de nog door verweerder – op uw verzoek ten behoeve van een goede beoordeling van de klacht – over te leggen stukken mocht ik tot op heden niet ontvangen.

Indien zulks betekent dat verweerder niet aan uw verzoek heeft voldaan, kan er dus geen sprake zijn van een goede beoordeling van de klacht. Mede hierom zal ik dan ook niet bij de zitting aanwezig zijn.”

Het college volgt dit standpunt van de gemachtigde van klaagster niet. Alhoewel de secretaris in de brief van 3 mei 2016 inderdaad in het kader van een goede beoordeling van de klacht heeft verzocht om toezending van de stukken, betekent dit niet dat zonder deze stukken een goede beoordeling van de klacht niet mogelijk zou zijn. Om toezending van de genoemde stukken is met name verzocht opdat het college over het volledige medische dossier van klaagster zou kunnen beschikken. Gelet op het feit dat in verband met klaagsters ziekmelding op 28 april 2015 er op 4 mei 2015 tussen klaagster en verweerder een eerste telefonisch contact plaatsvond en de klacht vooral betrekking heeft op de fysieke consulten van verweerder met klaagster d.d. 2 oktober 2015 en 6 november 2015, is het college van oordeel dat op basis van de thans aanwezige stukken een goede beoordeling van de klacht mogelijk is. Verweerder heeft immers het medisch dossier van klaagster vanaf 1 mei 2015 tot en met 6 november 2015 als bijlage 1 bij zijn verweerschrift overgelegd. Om die reden was er voor het college geen aanleiding om partijen te berichten dat de zitting van 30 mei 2016 niet door zou (kunnen) gaan. Dat de gemachtigde van klaagster er desondanks voor heeft gekozen niet ter zitting te verschijnen, komt geheel voor zijn rekening en risico. Het niet-verschijnen van klaagster en haar gemachtigde staat een bespreking van de klacht tijdens de zitting noch een beoordeling van de klacht door het college in de weg.

5.4. De inhoudelijke beoordeling van de klacht

Het college stelt voorop dat verweerder terecht erop heeft gewezen dat hij bij de verzuimbegeleiding van klaagster de juiste richtlijnen heeft toegepast, te weten de multidisciplinaire richtlijn “Overspanning en burn-out voor eerstelijns professionals”, de in 2011 herziene “Landelijke Eerstelijns Samenwerkingsafspraak (LESA) Overspanning en burn-out” en de monodisciplinaire richtlijn “Handelen van de bedrijfsarts bij werkenden met psychische problemen”. Dit blijkt duidelijk uit het medisch dossier. Zo concludeerde verweerder immers op grond van de door klaagster tijdens het eerste telefonisch consult op

4 mei 2015 gemelde mentale klachten ten gevolge van werkdruk en werkstress in de terugkoppeling aan de werkgever dat sprake was van forse medische klachten, die werkgerelateerd waren alsook dat sprake was van een aanzienlijke en langdurige disbalans tussen draagkracht en draaglast. De klachten zijn door verweerder derhalve vanaf het begin van de verzuimbegeleiding gediagnostiseerd als psychische problemen die werden veroorzaakt door het werk. Klachtonderdeel e faalt.

Op grond van de hiervoor vermelde richtlijn voor bedrijfsartsen dient een bedrijfsarts bij psychische problemen in het kader van de probleemdiagnose (wat veroorzaakt het probleem of wat houdt het in stand?) bij de diagnostiek expliciet de visie van de werkende en van de werkomgeving te betrekken en dient hij onder meer zowel het probleemoplossend vermogen van de werkende als van de leidinggevende te inventariseren als ook de mate waarin de interactie tussen werkende en werkomgeving de probleemoplossing faciliteert dan wel belemmert (p. 11 van voornoemde richtlijn).

Gelet daarop is alleszins verdedigbaar dat verweerder vijf maanden na de ziekmelding tijdens het spreekuur op 2 oktober 2015 onderzoekt of mediation op dat moment mogelijk was.

Daarbij acht het college van belang dat de collega bedrijfsarts, die vanaf medio mei 2015 de verzuimbegeleiding van verweerder had overgenomen, na het medisch spreekuur van 20 mei 2015 had geconcludeerd dat er geen medische bezwaren tegen mediation waren. Voorts staat in het plan van aanpak van 27 mei 2015, dat klaagster in staat is tot mediation. Dat dezelfde bedrijfsarts daarna in zijn terugkoppeling aan de werkgever van 1 juni 2015 adviseerde het mediationtraject op te schorten en ook na het spreekuur van 19 augustus 2015 concludeerde dat mediation nog niet haalbaar was, doet aan diens eerdere conclusie dat er geen medische bezwaren tegen mediation waren, niet af. Het college wijst er voorts op dat verweerder op

2 oktober 2015 in zijn terugkoppeling aan werkgeefster het voorzichtige advies gaf om alleen een gesprek tussen klaagster en een onafhankelijk mediator te plannen, dus nog niet een gesprek waarbij ook iemand van werkgeefster aanwezig was.

Verweerder heeft er tevens op gewezen dat niet hij doch de arbodienst de mediator heeft uitgekozen. Derhalve valt verweerder persoonlijk niet te verwijten dat klaagster niet is gekend in de keuze van de mediator.

Ook de klachtonderdelen b en c falen.

Dat verweerder geen belangstelling voor klaagsters gezondheid heeft getoond, vermag het college niet in te zien. Uit de verslaglegging van het eerste telefonisch consult blijkt dat verweerder de door klaagster gemelde mentale klachten zeer serieus heeft genomen. Ook de weergave van hetgeen tijdens de fysieke consulten op 2 oktober 2015 en 6 november 2015 is besproken, geeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat verweerder geen aandacht heeft gehad voor de gezondheid van klaagster. Klachtonderdeel a faalt daarom.

Voorts valt niet in te zien waarom verweerder klaagster niet mocht oproepen voor het spreekuur van 29 oktober 2015, welke afspraak overigens op verzoek van klaagster is verzet naar 6 november 2015. Als klaagster van oordeel was dat haar gezondheidssituatie op dat moment zodanig was dat een fysiek spreekuur voor haar te belastend was dan had het op haar weg gelegen dat zelf aan te geven en te verzoeken om een telefonisch spreekuur.

Klachtonderdeel d faalt eveneens.

Ook het verwijt dat verweerder klaagster in het kader van de overdracht aan een andere bedrijfsarts heeft opgeroepen zonder haar gemachtigde faalt. Het was klaagster immers ook zonder uitdrukkelijke uitnodiging toegestaan om een gemachtigde mee te nemen naar de spreekuren, zoals zij ook op 2 oktober 2015 en 6 november 2015 had gedaan. Ook klachtonderdeel h is niet gegrond.

Het is het college voorts niet gebleken dat verweerder zich in zijn functie als bedrijfsarts niet onafhankelijk jegens werkgeefster heeft opgesteld. Verweerder heeft er voorts terecht op gewezen dat van hem als bedrijfsarts niet kan worden verlangd te interveniëren in het conflict van klaagster met haar werkgeefster over het gebruik van de bedrijfsauto. Dat is immers een arbeidsrechtelijk en geen medisch probleem. Ook de klachtonderdelen f en g falen.

Het verwijt dat verweerder zich niet traceerbaar lijkt te willen maken (klachtonderdeel i), behoeft bij gebrek aan belang geen bespreking. Gelet op het feit dat klaagster een klacht tegen verweerder heeft ingediend, was verweerder voor haar in ieder geval te traceren.

Dat verweerder op 2 oktober 2015 heeft gesproken met een persoon niet zijnde een directielid van werkgeefster van klaagster betekent, anders dan haar gemachtigde stelt, nog niet dat verweerder heeft gesproken met een daartoe onbevoegd persoon. Het ligt bepaald niet voor de hand dat binnen de onderneming van werkgeefster de contacten over de verzuimbegeleiding zijn voorbehouden aan de directieleden. Het ligt daarentegen veeleer voor de hand dat werkgeefster dat heeft gedelegeerd aan een aantal werknemers in haar onderneming, die belast zijn met leidinggevende taken. Ook klachtonderdeel j faalt.

Dit alles leidt ertoe dat de klacht zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.A.W. Vermeulen als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als

lid-jurist, E. Cranendonk, dr. A.N.H. Weel en J.L.M. van Helmond als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

11 juli 2016 in aanwezigheid van de secretaris.