ECLI:NL:TGZREIN:2016:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 15145

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:3
Datum uitspraak: 13-01-2016
Datum publicatie: 13-01-2016
Zaaknummer(s): 15145
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Rapport van de gz-psycholoog voldoet aan de criteria van CTG. Persoonlijk contact tussen verweerder en klaagster of haar zoon was in casu niet noodzakelijk, nu verweerder rol van sparringpartner had. Belang om incident met zoon niet te bespreken weegt zwaarder dan wens van klaagster om het wel te bespreken. Ongegrond.

Uitspraak: 13 januari 2016

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 augustus 2015 bij het tuchtcollege Den Haag ingekomen klacht, die vervolgens is doorgeleid naar het tuchtcollege Eindhoven en aldaar op 25 september 2015 is ontvangen, van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

gz-psycholoog

destijds werkzaam te [D]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift en de aanvulling daarop;

- de brief van klaagster d.d. 26 oktober 2015.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 22 december 2015 behandeld. Klaagster was, met bericht, afwezig. Verweerder was aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 8 april 2015 kreeg de zoon van klaagster, [E], geboren in .., (hierna te noemen: de zoon), via de huisarts een verwijsbrief voor een kinderpsycholoog omdat hij last had van onder andere concentratieproblemen, het vertonen van dwangmatige handelingen, het ontwikkelen van tics en woedeaanvallen. Een en ander kwam in versterkte mate tot uiting na een incident op 13 maart 2015, toen de vader hem kwam ophalen voor een omgangsweekend. Klaagster heeft vervolgens contact opgenomen met een psychologisch bureau, waar zij op 13 april 2015 met haar zoon terecht kon voor een intakegesprek met een orthopedagoog. In het gesprek heeft klaagster de reden van de verwijzing uitgelegd. Verder is de mogelijkheid besproken om aanvullende onderzoeken te laten doen. Bij dit onderzoek zouden ook de vader en de mentor van de school worden betrokken. De orthopedagoog legde uit dat zij samenwerkte met een gz-psycholoog – verweerder – met wie zij de zaken zou afstemmen en die voor haar als sparringpartner zou fungeren. Op 29 april 2015 had de zoon zijn eerste gesprek met de orthopedagoog. In mei 2015 kreeg hij diverse testen, afgerond met een gesprek op 1 juni 2015. Op 6 juni 2015 vond een eindgesprek plaats, waarbij het eenentwintig pagina’s tellende psychologisch onderzoeksrapport van de orthopedagoog en verweerder – in het rapport aangeduid als hoofdvoerder – aan klaagster werd overhandigd.

Tussen klaagster en haar zoon enerzijds en verweerder anderzijds heeft geen persoonlijk contact plaatsgevonden.

Bij brief van 5 augustus 2015, waarnaar klaagster in haar klaagschrift verwijst, heeft klaagster haar bezwaren aan de orthopedagoog en verweerder kenbaar gemaakt.

Op verzoek van klaagster heeft het betrokken psychologisch bureau de dossierstukken vernietigd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Het incident op 13 maart 2015 is zowel door klaagster als door de vader naar voren gebracht, maar het rapport vermeldt niet dat het incident met de zoon is besproken.

Klaagster heeft blijkens haar brief van 5 augustus 2015 bezwaar tegen de navolgende passages uit het rapport:

“Vanuit zijn persoonlijkheid komt naar voren dat [de zoon] zich gespannen kan voelen en hierdoor moeilijk in de omgang kan zijn. Wat betreft de thuissituatie komt naar voren dat [de zoon] ruzie kan hebben met u, moeder. Dit levert spanningen bij hem op. [De zoon] geeft aan dat zijn tics vaker bij zijn moeder thuis voorkomen dan bij zijn vader.”

en

“Als een kind overvraagd wordt en de verwachtingen van een ouder voor zijn gevoel niet kan waarmaken, het gevaar schuilt dat het kind de boodschap krijgt dat hij niet goed is zoals hij is. Als een ouder (met of zonder woorden) de boodschap kan geven ‘ook al ben ik nu boos op je, ik hou van je’ dan hoeft die boosheid niet zo bedreigend te zijn. Maar als dit bij het kind niet zo overkomt, maakt dat het kind onveilig.”

en

“het vasthouden aan bepaalde routines en tics die [de zoon] kan vertonen, een uiting lijken van de ervaren stress bij [de zoon] ten gevolge van de conflicten met zijn moeder en loyaliteitsproblematiek.”

en ten slotte

“Voor [de zoon] is het belangrijk om thuis structuur en duidelijkheid te hebben. Consequent zijn is daar een onderdeel van. Bepaal samen met [de zoon] de regels (natuurlijk binnen de grenzen) en zorg ervoor dat iedereen zich daaraan houdt en dat het beloond wordt. Het is belangrijk om tegen [de zoon] in positieve termen te spreken. Geef aan wat u wél van hem verwacht, in plaats van wat u niet wilt zien”.

Zowel klaagster als de vader zijn ieder apart slechts in totaal 45 minuten bevraagd. De zoon heeft zelf twee keer een gesprek gehad met de orthopedagoog. Het is ongepast en niet integer als wordt gesteld dat de klachten van de zoon voortkomen uit onder andere de conflicten met klaagster. Klaagster begrijpt niet hoe het mogelijk is dat verweerder zijn naam verbindt aan een rapport over haar en haar zoon zonder dat hij hen kent.

Klaagster vindt de hele gang van zaken schandalig en zeer beklagenswaardig.

4. Het standpunt van verweerder

De klacht was al bij het tuchtcollege ingediend, voordat verweerder samen met de orthopedagoog bij brief van 21 augustus 2015 op de brief van klaagster van 5 augustus 2015 had gereageerd.

Er is voor gekozen om het voorval van 13 maart 2015 niet met de zoon te bespreken om de zoon niet in een bepaalde negatieve of angstige stemming te brengen, te meer daar er een vermoeden lag van autismeproblematiek. Kinderen met een dergelijke problematiek kunnen door kleine zaken vaak erg angstig worden. Als dat gebeurt, kan werken op dat moment vrijwel onmogelijk worden. Ook zou het de zoon in een loyaliteitsconflict kunnen brengen, vooral nu hem door vader was gezegd niet over het incident te spreken.

Het is juist dat verweerder klaagster en haar zoon niet heeft gezien. Dit past binnen de structuur en de richtlijnen van het bureau, waarbij de hoofdbehandelaar inderdaad fungeert als sparringpartner. Dat houdt in dat de behandelaar na het intakegesprek zijn bevindingen schriftelijk voorlegt ter beoordeling door de hoofdbehandelaar. Een en ander wordt vastgelegd in een behandelovereenkomst. Verder is er tweewekelijks een patiëntenoverleg. Na beëindiging van het onderzoek schrijft de behandelaar het verslag en biedt dit aan de hoofdbehandelaar aan. Pas na goedkeuring door de hoofdbehandelaar mag het verslag met de cliënt besproken worden. De cliënt kan te allen tijde contact met de hoofdbehandelaar opnemen. Dat is niet gebeurd.

Verweerder kan zich voorstellen dat klaagster moeite heeft met bepaalde zinsneden, maar wanneer klaagster eerst de reactie van de orthopedagoog en verweerder had afgewacht en als daarover een gesprek had kunnen plaatsvinden, hadden deze zinsneden eenvoudig aangepast of verwijderd kunnen worden, zonder afbreuk te doen aan het geheel. Het rapport had al lang aangepast kunnen zijn.

Verweerder is van mening dat het rapport zorgvuldig is.

5. De overwegingen van het college

Een rapportage zoals (mede) door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de hulpverlener uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Het college is van oordeel dat het rapport voldoet aan de hiervoor genoemde criteria. Naar aanleiding van de concreet door klaagster naar voren gebrachte bezwaren ten aanzien van de rapportage overweegt het college het volgende.

Het college vermag niet in te zien dat de rol van sparringpartner voor de behandelaar noopte tot persoonlijk contact met klaagster of haar zoon. Onder omstandigheden zou dit anders kunnen zijn, maar van feiten of omstandigheden die daar aanleiding toe gaven is niet gebleken. Dit geldt temeer nu bij het intakegesprek aan klaagster is uitgelegd wat de rol van verweerder zou zijn.

Dat de behandelaar en in haar voetspoor verweerder ervoor gekozen hebben om niet te spreken over het incident van 13 maart 2015, is naar het oordeel van het college een volstrekt juiste keuze geweest. Deze keuze diende het belang van de zoon, dat zwaarder had te wegen dan het (mogelijke) belang van klaagster.

De door klaagster gewraakte passages in het rapport kunnen niet onjuist worden geacht voor zover ze berusten op mededelingen van de zoon, ook al zijn ze wellicht voor klaagster minder aangenaam. Wel acht het college het minder gelukkig dat verweerder hieraan algemene overwegingen heeft gewijd die de suggestie wekken dat ze op de persoon of het handelen van klaagster betrekking hebben. Het college zal hieraan echter geen tuchtrechtelijke consequenties verbinden, nu het voor klaagster heel eenvoudig was geweest om deze passages in overleg te laten wijzigen, zoals verweerder onweersproken heeft betoogd.

Op grond van het voorgaande zal de klacht worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, P. Citroen en dr. X.M.H. Moonen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016 in aanwezigheid van de secretaris.