ECLI:NL:TGZREIN:2016:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1547a
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2016:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2016 |
Datum publicatie: | 07-03-2016 |
Zaaknummer(s): | 1547a |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt verweerster, kinderarts, dat zij is tekort geschoten met betrekking tot klaagsters pasgeboren zoon waar het betreft de voeding, het emotionele aspect van de verzorging tijdens opname, het betrekken van de ouders bij de verzorging, en door het doen van onprofessionele uitspraken en het geven van onvoldoende en onjuiste informatie tijdens de opname. Klacht ongegrond. |
Uitspraak: 7 maart 2016
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 maart 2015 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klaagster
tegen:
[C]
kinderarts
werkzaam te [B]
verweerster
gemachtigde mr. D.N.R. Wegerif te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop
- het verweerschrift
- de repliek
- de dupliek
- het verpleegkundig dossier.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van 25 januari 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door haar partner de heer [D]. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klaagster is op 4 april 2013 in het ziekenhuis waar verweerster als kinderarts werkzaam is, na een zwangerschap van 35 weken en twee dagen, bevallen van een zoon. In verband met de vroeggeboorte en daarbij passende problemen werd het kind overgeplaatst naar de afdeling neonatologie. Verweerster had die dag geen dienst. Zij raakte bij de zaak betrokken toen zij op 5 april 2013, na een mondelinge overdracht van haar collega, samen met een verpleegkundige het kind op de afdeling neonatologie bezocht. Verweerster heeft het kind onderzocht en heeft het door haar collega ingezette beleid voortgezet, te weten het voortzetten van het monitoren met de gebruikelijke voedingsopbouw en een eenmalige glucosecontrole.
Verweerster heeft visites bij het kind afgelegd op 6, 7, 8, 9, 10, en 12 april 2013. Op 11 april heeft een collega de visite gedaan. Op 13 april 2013 zijn moeder en kind uit het ziekenhuis ontslagen en mochten zij naar huis.
Op 25 april en 30 juli 2013 hebben policontroles plaatsgevonden bij een collega van verweerster. Daar heeft klaagster haar onvrede over de gang van zaken tijdens de opname geuit. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een klacht bij de klachtenfunctionaris. Deze klacht is niet behandeld doordat de pogingen van de klachtenfunctionaris om tot een afspraak te komen zijn gestrand.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
De klacht kan als volgt worden samengevat:
1. verweerster heeft een verkeerde start qua voeding ingezet;
2. verweerster is onvoldoende tegemoetgekomen aan het emotionele aspect van de verzorging tijdens de opname;
3. verweerster heeft klaagster en haar partner onvoldoende betrokken bij de verzorging van hun kind;
4. verweerster heeft onprofessionele uitspraken gedaan over klaagster en haar partner. Verweerster heeft tegen de verloskundige gezegd dat zij twijfelde of klaagster en haar partner wel capabele ouders waren.
5. verweerster heeft onvoldoende duidelijkheid over de opname van het kind gegeven;
6. er liggen misleidende informatieboekjes op de afdeling die in de praktijk niet nageleefd werden. In het boekje ‘Welkom op de afdeling neonatologie’ staat hoezeer borstvoeding gestimuleerd wordt door de afdeling. Dat was bepaald niet het geval.
Ter zitting heeft klaagster naar voren gebracht dat haar voornaamste probleem is dat zij uit verweerster heeft moeten trekken wat de reden was voor de opname van haar zoon. Dat bleken ademhalingsproblemen te zijn. Klaagster hoorde steeds andere verhalen. Klaagster had graag borstvoeding willen geven, maar dat is haar niet gevraagd. Zij neemt het verweerster ontzettend kwalijk dat de hechting met haar kind is vertraagd.
4. Het standpunt van verweerster
Ad 1
Het algemene beleid bij prematuren in het ziekenhuis is dat laagdrempelig wordt bijgevoed met kunstvoeding ter bestrijding van hypoglycemie. Het medisch beleid wordt uitgevoerd door de verpleegkundigen onder verantwoordelijkheid van de kinderarts.
Verweerster is de dag van de bevalling niet aanwezig geweest; zij had geen dienst. Zij kan dan ook niet verantwoordelijk worden gesteld voor een verkeerde start van de voeding.
Ad 2
Op het moment, op 10 april, dat klaagster en haar partner te kennen gaven dat zij de eerste start met hun kind misten en dat zij een verstoorde emotionele binding ervoeren, heeft verweerster direct aangeboden maatschappelijk werk in te schakelen. Ook heeft verweerster de huisarts van klaagster proberen te bereiken en heeft zij contact opgenomen met de verloskundige van klaagster met het verzoek klaagster en haar partner te bezoeken. Verweerster heeft, in haar beleving, empathie getoond.
Ad 3
Er hebben dagelijks gesprekken met klaagster en haar partner over de medische situatie van het kind plaatsgevonden. In de optiek van verweerster heeft zij klaagster voor zover medisch mogelijk betrokken bij de verzorging van het kind.
Ad 4
Verweerster heeft niet tegen de verloskundige gezegd dat zij eraan twijfelde of klaagster en haar partner wel capabele ouders waren. Zij heeft de verloskundige alleen gevraagd om klaagster en haar partner te ondersteunen bij hun gevoel van de verstoorde emotionele binding.
Ad 5
In de beleving van verweerster heeft zij tijdens de gesprekken met klaagster en haar partner duidelijke en uitvoerige uitleg gegeven over de medische situatie van hun zoontje.
Ad 6
In de informatieboekjes wordt in zijn algemeenheid borstvoeding gestimuleerd, met de aantekening dat wel gekeken dient te worden naar elke specifieke situatie. Het beleid is dat laagdrempelig wordt bijgevoed met kunstvoeding ter bestrijding van hypoglycemie. Dit beleid wordt door de verpleging uitgevoerd.
5. De overwegingen van het college
Het college stelt het volgende voorop.
Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
Verder stelt het college voorop dat bij de tuchtrechtelijke toetsing van handelen dient te worden beoordeeld of en in hoeverre sprake is van individuele verwijtbaarheid van de aangeklaagde hulpverlener. Dit houdt in dat deze hulpverlener niet kan worden aangesproken voor fouten van anderen, tenzij kan worden aangetoond dat deze fouten voortvloeien uit hem persoonlijk verwijtbare nalatigheid.
Het college zal de klachtonderdelen met inachtneming van deze uitgangspunten behandelen.
Ad 1 en 6
Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling, nu zij beiden zien op het niet naleven van het (in de folder omschreven) voedingsbeleid.
Het voedingsbeleid is in eerste instantie door een collega van verweerster vastgesteld. Dit beleid is de volgende dag door verweerster gecontinueerd. Het betrof hier het in het ziekenhuis van verweerster gangbare beleid. Het kan verweerster niet worden verweten dat zij zich op het standpunt stelt dat zij zich naar dat beleid in beginsel behoort te voegen. In de uitvoering van het beleid is het echter niet helemaal gegaan zoals in de voorlichtingsfolder beschreven: er was in aanvang immers voldoende voeding bij klaagster, maar desondanks is deze voeding, zo staat in het dossier, in aanvang niet gegeven. Het in de folder omschreven beleid, waarbij borstvoeding veel aandacht krijgt, is niet (helemaal) gevolgd. Klaagster maakt daar dus terecht bezwaar tegen. Het gaat echter te ver om juist verweerster hiervan een verwijt te maken. De uitvoering van het beleid is immers niet in handen van verweerster maar in handen van de verpleging. Verweerster heeft aangevoerd dat zij aan de hand van de aantekening over het geven van de flesvoeding in het dossier ervan uitging dat de eerste flesvoedingen zijn gegeven omdat er, wat vaak voorkomt, de eerste dagen onvoldoende voeding bij de moeder aanwezig was. Daardoor is zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar tekortgeschoten in het houden van toezicht op de uitvoering van het voedingsbeleid.
De klachtonderdelen 2, 3 en 5 betreffen alle de communicatie tussen klaagster en verweerster en zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
Het college stelt om te beginnen vast dat verweerster klaagster en haar partner tijdens de opname dagelijks heeft bezocht, behalve op 11 april, toen een collega een visite heeft afgelegd. Er is dus wel degelijk regelmatig communicatie geweest. In dit verband is van belang dat verweerster, toen zij vernam dat klaagster en haar partner niet tevreden waren, heeft aangeboden om contact te hebben met een maatschappelijk werkster en dat zij zelf, ter ondersteuning van klaagster, contact heeft gezocht met de huisarts en de verloskundige van klaagster.
Het valt zeer te betreuren dat de door klaagster ervaren communicatie heeft geleid tot de boosheid en het verdriet waarvan klaagster ter zitting blijk gaf. Het college heeft echter, mede door de verschillende lezingen van de partijen, niet kunnen vaststellen dat verweerster in dit verband een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
Ad 4
Verweerster betwist dat zij de verweten uitlating heeft gedaan.
In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Daarbij is van belang dat de lezing van klaagster niet wordt gestaafd door het medisch dossier.
Op grond van al het voorgaande zal het college de klacht afwijzen.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. H.L.C. Hermans als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, A.L.M. Mulder, T.S. van der Veer en C.M.F. van Roessel als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. R. Sanders als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2016 in aanwezigheid van de secretaris.