ECLI:NL:TGZREIN:2016:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1527
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2016:23 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2016 |
Datum publicatie: | 07-03-2016 |
Zaaknummer(s): | 1527 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt verweerder, bedrijfsarts, onder meer een gesprek met klager heeft geweigerd, dat hij heeft aangedrongen op het afzeggen van een second opinion en klager onder druk heeft gezet het contact met de werkgever te verbreken. Verder verwijt hij verweerder dat deze klager onheus heeft bejegend en zijn beroepsgeheim heeft geschonden door medische gegevens en de klachten met klagers werkgever te bespreken. Klacht ongegrond. |
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 februari 2015 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
gemachtigde [C] te [B]
tegen:
[D]
bedrijfsarts
werkzaam te [E]
verweerder
gemachtigde mr. L. Fedder te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop
- het verweerschrift en de aanvullingen daarop
- de repliek en de aanvulling daarop
- de dupliek
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 25 januari 2016 behandeld. Verweerder was aanwezig bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager was, zonder bericht, afwezig.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klager, werkzaam als beveiligingsfunctionaris, meldde zich op 19 november 2014 ziek en verscheen in verband daarmee op 12 december 2014 op het spreekuur van verweerder, de bedrijfsarts van het bedrijf waar klager werkzaam was. Klager vertelde dat zijn vrouw twintig weken zwanger was, dat ze in [F] woonden maar een huis hadden gekocht in [B], dat hij erg vermoeid was en dat zijn werk zijn slaapritme verstoorde. Hij had daarvoor zijn huisarts geraadpleegd, die hem in verband met zijn slaapprobleem naar de praktijkondersteuner had verwezen. Verweerder heeft klager geadviseerd om, vanwege de slaapstoornissen, een ruime week geen nachtdiensten te draaien. Klager kon zich niet in dit advies vinden en was van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt was. Verweerder heeft hem gewezen op de mogelijkheid om een second opinion bij het UWV te vragen. Klager heeft dit vervolgens gedaan.
Op 17 december 2014 stuurde klager aan verweerder een e-mail, waarin stond dat hij het advies van verweerder had opgevolgd, maar dat hij het niet had kunnen volhouden en dat hij had gehoord dat verweerder een gesprek weigerde. Bij e-mail van 19 december 2014 berichtte verweerder (onder meer) dat het inplannen van een vervolgafspraak geen probleem was, met toevoeging dat, als de omstandigheden niet veranderden, zijn oordeel ook niet zou veranderen. Op 30 december 2014 mailde de huisarts aan verweerder, - op dat moment met vakantie - dat zowel zij als haar praktijkondersteuner de indruk hadden dat klager fors depressieve klachten had en dat, indien gewenst, telefonisch overleg kon plaatsvinden. Op 8 januari 2015 vond op verzoek van klager een vervolgconsult bij verweerder plaats. Klager verstrekte verweerder veel uitgebreider en complexere informatie dan in het eerdere consult. Op basis daarvan gaf verweerder te kennen dat hij hem met terugwerkende kracht vanaf 17 december 2014 arbeidsongeschikt zou melden. In verband daarmee gaf verweerder tevens te kennen dat er naar zijn mening geen reden was om een second opinion te vragen. Verweerder concludeerde dat er op dat moment geen arbeidsmogelijkheden waren, maar dat die bij een verder normaal herstel, vanaf 19 januari 2015, als de door de huisarts voorgeschreven medicatie was ingewerkt, er wel zouden zijn. Klager zou op die dag verlof opnemen in verband met zijn verhuizing en zou dan volgens verweerder het werk na zijn vakantie kunnen hervatten. Op 30 januari 2015 rapporteerde de arbeidsdeskundige van het UWV in het deskundigenoordeel dat het aanbod van de werkgever van klager (eigen werk doen, maar niet in nachtdienst) niet passend was. De deskundige was van mening dat klager wegens beperkingen als gevolg van spanningsklachten en medicijngebruik onder andere niet professioneel mocht autorijden en was aangewezen op werkzaamheden zonder nacht- of wisselende diensten, zonder conflicthantering.
Op 12 februari 2015 vond het derde - en laatste - consult bij verweerder plaats. Klager deelde mee dat de medicatie was opgehoogd. Het deskundigenoordeel is besproken. Verweerder zag op dat moment geen reële arbeidsmogelijkheden. Wel wilde hij klager over twee weken weer terugzien. Verweerder heeft opgemerkt dat de werkgever van klager verwachtte dat hij, zodra er arbeidsmogelijkheden waren, in de omgeving van [F] kwam te werken, terwijl klager in [B] woonde, en dat klager dit probleem zou moeten oplossen; daarbij heeft verweerder als een mogelijke oplossing het sluiten van een vaststellingsovereenkomst tussen werkgever en werknemer genoemd.
Klager is daarop boos geworden, heeft de stoelen in de spreekkamer omgegooid, een gat in de muur geslagen en de deur van de spreekkamer ontzet.
Verweerder heeft van dit gesprek verslag gedaan aan de werkgever. Verdere contacten tussen klager en verweerder zijn er niet meer geweest.
3. Het standpunt van klager en de klacht
De klacht luidt als volgt:
1. verweerder heeft een gesprek met klager geweigerd;
2. verweerder heeft aangedrongen op het afzeggen van de second opinion;
3. verweerder heeft op heel ontevreden toon gevraagd of klager toch naar de UWV-arts was gegaan voor de second opinion;
4. verweerder heeft klager onder druk gezet om het contract met de werkgever te verbreken in plaats van een passende werkplek voor klager te zoeken;
5. verweerder heeft klager verweten dat de ziekte en de situatie allemaal de schuld van klager was;
6. verweerder heeft tijdens het gesprek van 12 februari 2015 dingen tegen klager gezegd die niet door de beugel kunnen;
7. verweerder heeft de medische gegevens en de klachten van klager met de leidinggevende of de personeelsmedewerker besproken, waarmee hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden.
4. Het standpunt van verweerder
Ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 2, 3, 5 en 6 betwist verweerder hetgeen hem wordt verweten. Hierna wordt voor zover nodig nader op zijn verweer op deze klachtonderdelen ingegaan.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4 stelt verweerder dat hij een vaststellingsovereenkomst als een van de mogelijkheden heeft genoemd om uit de impasse te geraken, waarbij hij geen druk op klager heeft gezet.
Ten aanzien van klachtonderdeel 7 stelt verweerder dat hij tijdens de terugkoppeling aan de werkgever van het consult van 12 februari gezegd zou kunnen hebben dat hij het ophogen van de medicatie als grond voor de arbeidsongeschiktheid heeft genoemd; hij heeft in ieder geval geen uitspraken gedaan over de aard van de medicatie. Los daarvan was de werkgever reeds op de hoogte van het feit dat klager gestart was met antidepressiva omdat deze dit zelf aan zijn leidinggevende had verteld. In het aan de werkgever verzonden schriftelijk verslag is de verhoging van de medicatie niet vermeld.
5. De overwegingen van het college
Ad 1
Naar het oordeel van het college kan buiten beschouwing blijven of verweerder in eerste instantie geweigerd heeft een afspraak te maken. Toen klager immers bij e-mail van 17 december 2014 berichtte dat hij te horen had gekregen dat verweerder zou hebben geweigerd een afspraak met hem te maken, heeft verweerder hem bij e-mail van 19 december 2014 bericht dat een vervolgafspraak geen probleem was. Daarmee is van een tuchtrechtelijk verwijtbare weigering geen sprake.
Ad 2
Verweerder heeft aan klager slechts medegedeeld dat naar zijn mening een second opinion niet meer nodig was, nadat hij had besloten om klager met terugwerkende kracht arbeidsongeschikt te verklaren. Dit getuigt niet van een onjuiste opvatting en is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Ad 3, 5 en 6:
Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De lezingen van partijen over hetgeen zich heeft voorgedaan staan tegenover elkaar.
In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Daarbij is van belang dat de lezing van klager niet wordt gestaafd door het medisch dossier.
Ad 4
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij met klager heeft meegedacht in oplossingen; het aangaan van een vaststellingsovereenkomst was een van de mogelijkheden daartoe. Daarvan uitgaande kan niet worden vastgesteld dat verweerder klager onder druk heeft gezet of klager anderszins niet naar behoren heeft behandeld.
Ad 7
Verweerder heeft in zijn verweerschrift erkend dat hij naar aanleiding van het gesprek met klager op 12 februari 2014 aan de werkgever van klager heeft teruggekoppeld dat klager, wegens het ophogen van zijn medicatie, volledig arbeidsongeschikt was. Bij dupliek en ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat dit mogelijk zo gebeurd is maar dat hij zich dit niet meer herinnert. Gelet op de wederzijdse stellingen van de partijen zal het college ervan uitgaan dat deze terugkoppeling inderdaad heeft plaatsgevonden.
Het stond verweerder als bedrijfsarts volgens de geldende professionele norm nochtans niet vrij om zonder toestemming van klager deze medische informatie (het ophogen van de medicatie als reden van de arbeidsongeschiktheid) aan zijn werkgever te verstrekken. Dat wordt niet anders doordat, zoals verweerder onbestreden heeft gesteld, klager zelf zijn werkgever al daarover had geïnformeerd, de informatie qua omvang en aard weinig om het lijf had en bedoeld was om de beslissing van verweerder tot het arbeidsongeschikt verklaren van klager voor zijn werkgever te verduidelijken. In de omstandigheden van dit geval is de overschrijding van de genoemde norm echter van een zodanig gering gewicht, dat deze niet tot gegrondverklaring van dit onderdeel van de klacht kan leiden. Ook dit onderdeel zal daarom worden afgewezen.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. H.L.C. Hermans als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, A.L.M. Mulder, T.S. van der Veer en C.M.F. van Roessel als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. R. Sanders als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2016 in aanwezigheid van de secretaris.