ECLI:NL:TGZREIN:2016:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1538b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:2
Datum uitspraak: 11-01-2016
Datum publicatie: 11-01-2016
Zaaknummer(s): 1538b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verpleegkundige, werkzaam in de thuiszorg, wordt verweten dat zij klager zijn ochtendmedicatie niet heeft gegeven en klager en zijn echtgenote voor leugenaar heeft uitgemaakt. Verpleegkundige heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. Niet kan worden vastgesteld of en wanneer de door klager gestelde uitlatingen zijn gedaan. Ongegrond.

Uitspraak: 11 januari 2016

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 maart 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

verpleegkundige

werkzaam te [D]

verweerster

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek en de aanvulling daarop.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De zaak is op 2 september 2015 in raadkamer behandeld waarbij het college heeft besloten de zaak naar een openbare terechtzitting te verwijzen. De klacht is vervolgens ter openbare zitting van 7 december 2015 behandeld. Verweerster was aanwezig. Klager was met bericht afwezig. Ter zitting is de door klager aangezegde getuige, na het doen van de belofte, gehoord.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager heeft in zijn verleden een groot aantal verkeersongevallen gehad, er zijn botten verbrijzeld en hij heeft ernstig hersenletsel opgelopen. Klager kampt met impulsief en ontremd gedrag. Klager heeft moeite zijn ziektebeelden en beperkingen te accepteren. Klager is therapie ontrouw, onder meer als het gaat om zijn dieet voor diabetici type 1. Klager moet er ook op gewezen worden zijn medicijnen in te nemen. Klager heeft behoefte aan begeleiding en verzorging van de thuiszorg.

[E] is de thuiszorginstelling waarmee klager op enig moment in contact is gekomen voor het verlenen van zorg. [E] heeft met klager een zorgplan opgesteld dat onder meer – voor zover van belang – het volgende omvat:

“zorgvraag/behoefte (probleem)

Dhr wenst ondersteuning met het innemen van de juiste (hoeveelheid) medicatie/ injecteren medicatie”

Voorts is – voor zover thans van belang – het volgende in het zorgplan opgenomen:

“afspraken

  • Dhr krijgt insuline gesproten d.m.v. rotatiekaart
  • Toezien op medicatie inname (zie medicatielijst) (…)”

Klager is eerder begeleid door een thuiszorginstelling. Deze werkte met een dagelijks telefonisch contact om klager erop te wijzen dat hij zijn medicijnen diende in te nemen. Omdat de thuiszorginstelling waar verweerster werkt, niet werkte met telefonische zorg, is afgesproken dat een medewerk(st)er van de organisatie tweemaal daags een huisbezoek zou afleggen en op die wijze klager opmerkzaam zou maken op het innemen van de medicatie. Wanneer de betreffende medewerk(st)er ook daadwerkelijk constateerde dat de medicatie was ingenomen, werd hiervan een aantekening gemaakt op het rapportageblad.

Op 19 december 2014 is door een medewerkster van de thuiszorginstelling onder meer het volgende genoteerd op het rapportageblad:

“dhr nam ook medicatie in. Dhr spoot 4 ie novorapid bij”

Op 20 december 2014 is door verweerster op het rapportageblad genoteerd:

“(…) dhr spoot 36 it

weekend niet smeren

had vanmorgen soep in de keuken laten vallen”

Klager heeft aangegeven geen gebruik meer te willen maken van de diensten van de thuiszorginstelling.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster:

1) dat zij klager op 20 december 2014 niet de ochtendmedicatie heeft gegeven en

2) dat sprake is geweest van machtsmisbruik als hulpverlener door klager en zijn echtgenote voor leugenaar uit te maken.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft aangevoerd dat zij 20 december 2014 bij klager is geweest en dat zij hem heeft geattendeerd op het innemen van de medicatie. Het was niet zo dat zij en haar collega’s moesten toezien op de inname van de medicatie, maar als zij daadwerkelijk zagen dat de medicatie was ingenomen, werd dit ook afgetekend. Op de avond van 19 december 2014 had een collega van verweerster aangetekend dat klager zijn medicijnen had ingenomen. Daar is verweerster ook vanuit gegaan. Eerst een week of drie later kreeg verweerster te horen dat klager ontevreden was en dat er een fout zou zijn gemaakt met de medicatie. Verweerster heeft dat nimmer van klager gehoord. Was zij daarop direct gewezen op 20 december 2014 dan had zij een en ander nog kunnen uitzoeken. Of klager de medicatie op 20 december 2014 daadwerkelijk heeft ingenomen kan verweerster niet vaststellen, zij heeft klager de medicatie niet zien innemen. Verweerster bestrijdt dat zij klager en/of zijn echtgenote heeft uitgemaakt voor leugenaar.

5. De overwegingen van het college

Met betrekking tot klachtonderdeel 1) overweegt het college als volgt. Het klachtonderdeel ziet op de vraag of verweerster heeft voldaan aan de op haar rustende zorgtaken als weergegeven in het zorgplan. Het college heeft, gehoord de getuige en de stellingen van verweerster, vastgesteld dat het de bedoeling van klager en de thuiszorginstelling was om klager te ondersteunen in het innemen van medicijnen. Een daadwerkelijke controle op de inname is tussen hen niet overeen gekomen. Nu vast staat dat verweerster klager op

20 december 2014 heeft gewezen op het innemen van de medicijnen, heeft zij daarmee voldaan aan de op haar rustende zorgplicht en is dit klachtonderdeel reeds daarom ongegrond. Daarbij overweegt het college dat klager ter nadere onderbouwing van zijn klacht heeft gesteld dat de medicijnen van de dag ervoor niet zouden zijn toegediend. Voor zover al van de juistheid van deze stelling zou kunnen worden uitgegaan, staat vast dat verweerster de vorige dag niet de behandelend verpleegkundige is geweest, zodat dit klachtonderdeel ook daarom niet op verweerster van toepassing kan zijn zodat ook daarom dit klachtonderdeel ongegrond is.

Het college is voorts van oordeel dat klachtonderdeel 2) eveneens ongegrond moet worden verklaard, reeds omdat dit klachtonderdeel niet deugdelijk is onderbouwd. Het college kan niet vaststellen of en wanneer de door klager gestelde uitlatingen zijn gedaan, noch door wie deze uitlatingen zijn gedaan.

Het vorenstaande in overweging nemende zal de klacht worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths als voorzitter, G.P. Haas en

G.J.T. Kooiman als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar

als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2016 in aanwezigheid van de secretaris.