ECLI:NL:TGZREIN:2016:11 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1540d
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2016:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-01-2016 |
Datum publicatie: | 26-01-2016 |
Zaaknummer(s): | 1540d |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Arts-assistent wordt verweten dat zij patiënte te laat heeft opgeroepen voor een nieuwe controle-echo. Hierdoor heeft patiënte onder de aanwezige omstandigheden onnodig lang risico gelopen en zouden complicaties bij een eerdere controle-echo eerder zijn ontdekt. De arts-assistent heeft bovendien ten onrechte nagelaten de verloskundigenkaart van patiënte te bestuderen. College: d e aan verweerster bekende bloeddrukwaarden rechtvaardigden haar beleid. De arts-assistent kan niet worden verweten dat zij de verloskundigenkaart, waarin lagere bloeddrukwaarden waren vermeld, niet heeft geraadpleegd. Die waarden zouden niet genoopt hebben om af te wijken van de richtlijn Hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap. Het onderzoek verliep niet geheel volgens de richtlijn Foetale groeibeperking, omdat de herhaling van de biometrie op een kortere termijn dan 14 dagen was afgesproken. Er was echter geen aanwijzing voor acute zorg met betrekking tot de (omvang van) de groeibeperking, zodat het beleid om het onderzoek binnen een week af te spreken niet verwijtbaar was. Ongegrond. |
Uitspraak: 26 januari 2016
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 maart 2015 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager, voor zichzelf en als vertegenwoordiger van zijn minderjarige dochter [C]
gemachtigde mr. R.H.M. Wagemans te Maastricht
tegen:
[D]
arts
werkzaam te [E]
verweerster
gemachtigde mr. M.J. Bos te Amsterdam
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift en de aanvullingen daarop;
- de brief van 15 juni 2015 van de secretaris aan de gemachtigde van klager;
- de repliek;
- de dupliek en de aanvulling daarop;
- de brief van 25 november 2015 met bijlagen (incl. cd-rom) van de gemachtigde van klager;
- de brieven van 10 en 14 december 2015 met bijlagen van de gemachtigde van klager;
- de pleitnotities overgelegd door klager, de gemachtigde van klager en de gemachtigde van verweerster.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 16 december 2015 behandeld, gelijk met de klachten genummerd 1540a, 1540b een 1540c. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.
Ter zitting zijn, op verzoek van klager, onder ede als getuigen gehoord [F] en [G], verloskundigen.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klager is de echtgenoot van wijlen [H], hierna te noemen: patiënte.
Op donderdag 16 augustus 2012 werd patiënte na mondelinge verwijzing door de eerstelijns verloskundige op de polikliniek verloskunde waar verweerster als arts-assistent werkzaam was, door een collega arts-assistent van verweerster gezien in verband met een negatieve discongruentie. Patiënte was op dat moment 36 weken en drie dagen zwanger. Bij uitvragen werden geen fysieke klachten gemeld.
De poliklinisch door de echoscopiste vervaardigde echo gaf een echoscopisch geschat gewicht van 2416 gram en een enigszins beperkte groei aan (AC 25e percentiel). Het CTG was normaal; de RR was 109/78. Vruchtwater en Dopplermetingen waren normaal. Patiënte had een verloskundigenkaart bij zich; de collega heeft hiervan ten behoeve van het digitale dossier een kopie gemaakt.
Het beleid van de collega was: 2x per week CTG, echo+poli over (zo staat in het dossier) 10 dagen, bloedgroep rhesus bepalen.
Ingevolge dit bij de collega afgesproken beleid heeft verweerster patiënte 12 dagen later op 28 augustus 2012 ter controle gezien. De inmiddels vervaardigde CTG’s lieten een goede foetale conditie zien. In aanloop tot het poliklinisch spreekuur bracht patiënte conform de op
16 augustus 2012 gemaakte afspraak een bezoek bij de echoscopiste van het ziekenhuis voor een biometrie. De echoscopiste had besloten geen biometrie te verrichten, omdat conform de richtlijn Foetale groeibeperking een meting met een interval van minder dan 14 dagen niet effectief is. Wel werd echografisch een biofysisch profiel en een Doppler van de arteria umbilicalis verricht (beide normaal). Volgens het dossier voelde patiënte goed leven en had zij geen klachten. De bloeddruk was 131/86 bij een posslag van 73.
Er werd, ervan uitgaande dat conform dossier de vorige meting 10 dagen eerder had plaatsgevonden, een vervolgafspraak gemaakt voor de herhaling van de echo biometrie voor na het weekend, op 4 september 2012. Patiënte zou dan worden teruggezien.
Verdere bemoeienis heeft verweerster niet gehad.
Patiënte is, na de geboorte van haar baby op 31 augustus 2012, op 3 september 2012 overleden aan de gevolgen van een massieve cerebrale bloeding.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerster, zoals het college uit de processtukken van klager begrijpt, dat zij:
a. patiënte te laat, namelijk pas op 4 september 2012, heeft opgeroepen voor een nieuwe controle-echo, terwijl die afspraak op 30 augustus 2012 had moeten plaatsvinden. Hierdoor heeft patiënte onder de aanwezige omstandigheden onnodig lang risico gelopen en zouden complicaties reeds op 30 augustus 2012 zijn ontdekt bij de controle-echo;
b. patiënte niet om de verloskundigenkaart heeft gevraagd en dus ook niet bestudeerd, waaruit zou zijn gebleken dat patiënte normaliter een lage bloeddruk had en deze nu behoorlijk verhoogd was.
Klager verzoekt primair om aanhouding van de behandeling totdat een door hem opgevraagd maar niet verkregen auditverslag ter beschikking is gesteld.
Subsidiair verzoekt hij de klachten gegrond te verklaren; klager refereert zich voor wat betreft de op te leggen maatregel aan het oordeel van het college.
4. Het standpunt van verweerster
De voorafgaand aan het spreekuur van dinsdag 28 augustus 2012 gemaakte echo liet een normaal biofysich profiel zien, met normaal vruchtwater en een normale Doppler van de arteria umbilicalis. Het CTG van die dag was ook normaal. Er werd geen biometrie verricht omdat de termijn van 14 dagen tussen de opvolgende groeiecho’s nog niet was verstreken. Uitgaande van het dossier waren er 10 dagen verstreken sinds de vorige biometrie, maar feitelijk was dit 12 dagen. Verweerster ging uit van de in het dossier vermelde termijn van 10 dagen en heeft daarom de afspraak voor de biometrie gemaakt voor na het weekend, op dinsdag 4 september 2012.
Omdat er sprake was van een goede foetale conditie en normale maternale bloeddruk, zag verweerster geen reden voor aanvullend lab- dan wel urineonderzoek.
Ook zag verweerster geen aanleiding om naar de verloskundigenkaart te vragen. Er waren vanuit de eerste lijn geen signalen van een zich ontwikkelende zwangerschapsvergiftiging ontvangen.
5. De overwegingen van het college
Het verzoek om aanhouding van de behandeling.
Het college wijst het verzoek tot aanhouding van de (verdere) behandeling, in afwachting van nadere stukken, af.
Het college wijst erop dat het in beginsel aan de klagende partij is om de klacht zo nodig met stukken te onderbouwen. Dat de secretaris van het college in dit geval klager heeft verzocht om overlegging van een stuk (een auditverslag), maakt dit niet anders. Overigens zijn de verbeterpunten, die in dit auditverslag zouden zijn beschreven, (onder meer) ook af te leiden uit de wel tot de stukken behorende brief van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van
19 december 2012 en de e-mail van de gynaecoloog die de audit in het ziekenhuis waar patiënte is overleden heeft voorgezeten.
Inhoudelijke beoordeling
Wat betreft het toetsingskader van een tuchtklacht hecht het college eraan in dit geval het volgende op te merken.
De tuchtrechter toetst of een hulpverlener, in dit geval de arts, bij het handelen waarover wordt geklaagd is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het uiteindelijke gevolg van het verweten handelen is daarbij tuchtrechtelijk niet van belang. Dat betekent dat de vraag of er een causaal verband heeft bestaan tussen het handelen van de arts en de uiteindelijke gevolgen voor de patiënt onbeantwoord zal moeten blijven en dat bij gegrond bevinding van de klacht de zwaarte van een op te leggen maatregel in beginsel wordt bepaald door andere factoren dan door de gevolgen, hoe tragisch deze ook mogen zijn.
Ten aanzien van de klachtonderdelen overweegt het college dat de klachtonderdelen zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
Er was ten tijde van het onderzoek door verweerster geen sprake van hypertensie (meting131/86, na een eerdere meting 109/78 op 16 augustus 2012). Deze waarden geven geen aanleiding voor handelen op basis van de richtlijn Hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap. Dat wordt niet anders doordat voordien bij patiënte in het verleden volgens de verloskundigenkaart lagere waarden (ongeveer 100/60) golden en deze waarden als trend bij de beoordeling zouden moeten worden meegewogen. Deze zouden, alles bijeengenomen, niet genoopt hebben om af te wijken van de genoemde richtlijn. De aan verweerster bekende bloeddrukwaarden rechtvaardigden haar beleid. De conclusie moet zijn dat verweerster niet kan worden verweten dat zij de verloskundigenkaart, waarin deze lagere waarden waren vermeld, niet heeft geraadpleegd.
Het door verweerster verder verrichte onderzoek kon niet geheel conform de richtlijn Foetale groeibeperking geschieden, omdat de herhaling van de biometrie op een kortere termijn dan 14 dagen was afgesproken. Nu echter het wel verrichte onderzoek geen enkele aanwijzing gaf voor acute zorg met betrekking tot de (omvang van de) groeibeperking, was het beleid van verweerster om het onderzoek binnen een week, op dinsdag 4 september 2012, af te spreken, niet verwijtbaar. In dit verband overweegt het college verder dat verweerster op basis van het dossier in de veronderstelling kon verkeren dat de eerdere meting 10 dagen tevoren had plaatsgevonden, zodat de 14 dagentermijn in het weekend zou verlopen en de nieuwe controle niet vóór het weekend werd afgesproken.
Het voorgaande brengt mee dat de klacht zal worden afgewezen.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. J.H.C. Schouten als lid-jurist, dr. P.M. Netten, dr. C.J.C.M. Hamilton en prof. dr. M.E. Vierhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
26 januari 2016 in aanwezigheid van de secretaris.