ECLI:NL:TGZREIN:2016:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1648

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:105
Datum uitspraak: 12-12-2016
Datum publicatie: 12-12-2016
Zaaknummer(s): 1648
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Verwijt aan bedrijfsarts dat hij zich vooringenomen heeft opgesteld, onzorgvuldig heeft gedragen en onjuistheden heeft vermeld in rapportages. Bedrijfsarts stelt dat hij bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid lege artis heeft gehandeld. Het college oordeelt dat bedrijfsarts te snel en zonder gedegen medisch onderzoek heeft geconcludeerd dat sprake was van arbeidsconflict. Bedrijfsarts heeft indruk gewekt dat hij vooringenomen was. In verslagen ontbreekt deugdelijke onderbouwing van adviezen en conclusies. Heeft zich niet gedragen zoals van redelijk handelend en redelijk zorgvuldig bedrijfsarts mag worden verwacht. Gedeeltelijk gegrond. Berisping.

Uitspraak: 12 december 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 16 maart 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde [C]

tegen:

[D]

bedrijfsarts

werkzaam te [E] 

verweerder

gemachtigde mr. R.J. Peet te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift en de aanvulling daarop.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 31 oktober 2016 behandeld. Klager was niet aanwezig, zijn gemachtigde wel. Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1. Klager was als vrachtwagenchauffeur diepvries en logistiek werkzaam en heeft zich op 7 december 2015 bij zijn werkgever ziek gemeld. In verband met deze ziekmelding bezocht klager op 15 december 2015 het spreekuur van verweerder, als bedrijfsarts werkzaam bij een arbodienst, waarvan de werkgever bij de verzuimbegeleiding gebruikmaakte.

2.2. Verweerder noteerde in het medisch dossier over dit eerste spreekuurcontact bij cascode 1: “P 109 - spanningsklacht geprikkeldheid woede nerveuze spanning piekeren”.

Onder ‘medische notities’ vermeldde hij (inclusief taalfouten):

Komt met zijn (jonge) vriendin.

 Is al wel bij huisarts geweest.

medicatie: geen.

Klachten; slapeloosheid

Is niet in staat volgens hemzelf om een vrachtauto te besturen,

werk; hij is chauffeur, winkelbevoorrading.

hij vind het werk niet meer leuk,!!!!!

werkdagen zijn te lang, het is niet meer aangenaam bij  huidige werkgever.

(…)

Zijn vriendin begint zich ermee te bemoeien.!!!

Ze gaat al een DO aanvragen ook al heb ik nog geen advies gegeven.

Hij vertelt me het werkelijke probleem; lange werktijden, lange ritten etc.

Dan moet hij toch echt dan bij wg zijn.”

En onder ‘Vervolgafspraken (advies):

De heer (...) stelt klachten te hebben die samenhangen met de werksituatie. Deze klachten berusten naar mijn mening niet op een ziekte of gebrek maar op een verschil in visie tussen werkgever en werknemer. Conform de stecr richtlijnen acht ik een rustperiode gewenst en acht de heer (…) dan ook per 21 december weer arbeidsgeschikt. Ik adviseer beide partijen dringend om op korte termijn een afspraak te maken om de ontstane problemen te bespreken en zo mogelijk op te lossen.

Ik heb de heer (…) gewezen op de mogelijkheid van een deskundigen oordeel bij heter UWV.”

2.3. In de terugkoppeling van dit spreekuurcontact aan de werkgever, gedateerd 15 december 2015, staat (inclusief taalfouten):

Bevindingen-beperkingen-mogelijkheden: (college: niet ingevuld)

Prognose: (college: niet ingevuld)

Advies:

De heer (….) stelt klachten te hebben die samenhangen met de werksituatie. Deze klacjhten berusten naar mijn mening niet op een ziekte of gebrek maar op een verschil in visie tussen werkgever en werknemer. Conform de stecr richtlijnen acht ik een rustperiode gewenst en de heer (…) dan ook per 21 december weer arbeidsgeschikt. Ik adviseer beide partijen dringend om op korte termijn een afspraak te maken om de ontstane problemen te bespreken en zo mogelijk op te lossen. Ik heb de heer (…) gewezen op de mogelijkheid van een deskundigen oordeel bij heter UWV.”

2.4.      Op 4 januari 2016 vond het tweede spreekuurcontact plaats; dit keer werd klager vergezeld door zijn gemachtigde. In het medisch dossier noteerde verweerder wederom cascode 1 P 109 en onder medische notities:

“Komt met een vriend .

Is 2 x bij de HA geweest,

as week naar de psycholoog.

Dan eerste behandeling.

Med; gebruikt hij niet!

ADL wandelen, foto’s maken, etc.

HH doet hij ook, zonder problemen.”

Achter “algemene terugkoppeling” staat “Zijn bekend”, achter verwachting werkhervatting

“Onduidelijk” en bij “vervolgafspraken (advies)”:

“Conform mijn vorige advies.

Ik blijf bij mijn mening dat ik hem in staat acht om (aangepaste) werkzaamheden uit te voeren. Daarnaast heb ik hem wederom gewezen op de mogelijkheid van een deskundigen oordeel bij het UWV.”

 2.5. In de terugkoppeling van dit tweede spreekuurcontact aan de werkgever van 4 januari 2016 staat:

Bevindingen-beperkingen-mogelijkheden

Zijn bekend.

Prognose:

Onduidelijk.

Advies:

Conform mijn vorige advies.

Ik blijf bij mijn mening dat ik hem in staat acht om (aangepaste) werkzaamheden uit te voeren. Daarnaast heb ik hem wederom gewezen op de mogelijkheid van een deskundigen oordeel bij het UWV.”

2.6.      Verweerder heeft bij brief van 22 januari 2016 de huisarts van klager gevraagd wat zijn bevindingen zijn, welke diagnose hij heeft gesteld en welke therapieën de huisarts aangewezen acht. Nadat verweerder in deze brief vermeldde dat er naar zijn mening sprake is van een meningsverschil tussen werkgever en werknemer en dat hij daarom de STECR richtlijnen van toepassing acht, wijst hij de huisarts erop dat hij diens antwoorden zal gebruiken bij zijn arbeidsgeneeskundige beoordeling of er voor klager beperkingen gelden ten aanzien van de belastbaarheid voor werk. Bij brief van 29 januari 2016 antwoordde de huisarts vervolgens:

Patiënt heb ik in december voor het eerst gezien. Hij kwam ivm slecht slapen. Boosheid, onzekerheid en concentratiestoornissen. Op zijn werk begon hij fouten te maken. Volgens mij is er sprake van een burn-out met depressieve kenmerken. Hij komt nu bij de psycholoog. De laatste keer dat ik hem zag was hij wat rustiger. Of er een meningsverschil met de werkgever een rol speelt weet ik niet. Het is wel vaak zo dat mensen met een burn-out een kort lontje hebben waardoor er conflicten ontstaan.”

2.7.      In zijn medisch dossier noteerde verweerder bij het op 12 februari 2016 geplande spreekuurcontact (inclusief taalfouten):

“Komt weer met vriend

Ik heb samen met P&O een kort gesprekje maar de vriend bemoeid zich weer direct overal mee. Daarna gesprek voortgezet zonder mij met P&O.

NB; hij gaat wel een week op skivakantie maar komt “normaal” het huis niet uit. ?”

Bij vervolgafspraken (advies) staat:

Ik blijf bij mijn eerdere advies dat er naar mijn mening een conflict is met de werkgever en dat er dus een gesprek moet plaatsvinden.

(overigens heb ik hem niet alleen gesproken maar in  bijzijn van P&O, en maar heel kort.”

2.8. De terugkoppeling van dit spreekuur aan de werkgever luidde als volgt;

Bevindingen-beperkingen-mogelijkheden:

Conform mijn eerdere advies

Prognose:

Nvt

Advies:

Ik blijf bij mijn eerder advies dat er naar mijn mening een conflict is met de werkgever en dat er dus een gesprek moet plaatsvinden.

(overigens heb ik hem niet alleen gesproken maar in het bijzijn van P&O, en maar heel kort)”

2.9. Op 16 maart 2016 heeft klager in verband met een juridische procedure tegen zijn werkgever bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd.

Bij brief van 21 april 2016 heeft het UWV klager bericht dat de conclusie van de verzekeringsarts is dat het eigen werk op 15 maart 2016 niet volledig mogelijk is. De bij deze brief behorende “niet-medische rapportage ziektewet” bevat de motivering van de verzekeringsarts en daarin staat voor zover relevant (inclusief taalfouten):

3.Probleemanalyse:

Het betreft een 43 jarige man met als maatgevende functie vrachtwagen chauffeur diepvries logistiek, en uitgevallen met psychische klachten nalv probleem met werkgever over werkuren. De bedrijfsarts heeft de Stecr richtlijn toegepast (college: omdat) de oorzaak van de geuitte klachten lag in een conflict en moest opgelost. Belanghebbende mocht van de werkgever hierop eerst even rust houden en dan geleidelijk reïntegreren. (In brief d.d. 4-1-2016 van de bedrijfsarts staat vermeld dat belanghebbende in staat is om (aangepaste) werkzaamheden te verrichten.) Dit werkte aanvankelijk goed. De klachten namen af, echter na een vakantie bleek dat de reïntegratie binnen 1 week mogelijk weer zou kunnen leiden tot het verrichten van de overuren waartoe belanghebbende zich niet in staat acht gezien zijn situatie en psychische klachten. (…)

Mi is belanghebbende d.d. geding, 15-3-2016 beperkt tav verrichten van werk in overuren, tevens nu d.d. onderzoek 4-4-2016 en mogelijk ook op 15-3-2016 verminderd aandachtig en alert, door geuitte depressieve klachten en nu tevens daarbij door starten van antidepressivum (eerste week).

Indien belanghebbende’s werk inhoudt dat hij overuren moet kunnen werken, dan was hij hiertoe niet in staat, op datum geding 15-3-2016.

(…)

Conclusie :

“Belanghebbende was d.d. geding niet in staat om overuren te werken, ivm met zijn psychische belastbaarheid. Het eigen werk bestaat wel uit het werken met overuren. Dit bleek uit het ad onderzoek, uit de opgave gewerkte uren door de werkgever.

Het eigen werk was daarmee op 15-03-2016 niet volledig mogelijk.”

Werkgever en verweerder hebben van de brief met bijlage een kopie ontvangen.

2.10. Klager en verweerder hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten en op grond daarvan is de arbeidsovereenkomst van klager en werkgever beëindigd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder, kort gezegd, dat hij als bedrijfsarts:

a.       zich vooringenomen heeft opgesteld en onzorgvuldig heeft gedragen tijdens afspraken;

b.      feitelijke onjuistheden heeft vermeld in zijn rapportages;

c.       zich niet heeft gehouden aan criteria van het Centraal Tuchtcollege bij het opstellen van de rapportages;

d.      de STECR richtlijnen niet of niet volledig heeft gevolgd;

e.       een andere terugkoppeling heeft gegeven dan in de rapportages vermeld;

f.       een bedreiging heeft geuit tegen de gemachtigde van klager;

g.      een afspraak heeft geweigerd in aanwezigheid van de gemachtigde van klager;

h.      een advies heeft uitgebracht op basis van een woordenwisseling.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder bestrijdt de klacht en de daaraan ten grondslag liggende stellingen grotendeels. Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat hij bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van klager lege artis heeft gehandeld. Hij concludeert dan ook dat hij heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.

5. De overwegingen van het college

Ad a

Dit is naar het oordeel van het college de belangrijkste klacht. Klager maakt verweerder immers het verwijt dat hij zich tijdens de spreekuurcontacten vooringenomen heeft opgesteld en onzorgvuldig gedragen. Dit laatste adstrueert klager onder andere door erop te wijzen dat verweerder geen serieuze poging heeft ondernomen om door middel van gerichte vragen een anamnese tot stand te laten komen.

Ter beoordeling ligt voor of verweerder bij zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen binnen zijn beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard. Het college neemt derhalve de normen en waarden van de beroepsgroep van bedrijfsartsen tot uitgangspunt.

Gegeven het feit dat verweerder blijkens de verslaglegging van de spreekuurcontacten uitging van spanningsklachten (cascode P 109) als ook van het bestaan van een arbeidsconflict, betekent dit dat niet alleen de STECR Werkwijzer arbeidsconflicten (versie 6, oktober 2014) van toepassing is, zoals verweerder in zijn terugkoppeling van 15 december 2015 aan werkgever aangaf, maar ook de Richtlijn psychische problemen (NVAB, 2007).

Uit de STECR Werkwijzer, meer in het bijzonder stap 2 daarvan, volgt dat verweerder alvorens te kunnen concluderen dat sprake is van een arbeidsconflict een medische beoordeling dient te verrichten. Het college is van oordeel dat uit de beschikbare medische gegevens niet kan worden afgeleid dat verweerder op een zorgvuldige en weloverwogen wijze de medische situatie van klager heeft beoordeeld. Zo heeft verweerder naar aanleiding van het eerste spreekuurcontact op 15 december 2015 in zijn medisch dossier bij de klachten enkel genoteerd dat sprake is van slapeloosheid. Opvallend is dat de huisarts, die klager ook in december 2015 had bezocht, naast slapeloosheid tevens constateerde dat sprake was van concentratiestoornissen en dat hij dacht aan een burn-out met depressieve kenmerken (zie r.o. 2.6). Ook uit de verslaglegging van het spreekuurcontact van 4 januari 2016 blijkt niet van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van klager, terwijl daar op dat moment wel aanleiding toe bestond. Klager meldde namelijk dat hij de daarop volgende week een psycholoog zou bezoeken en het had daarom op de weg van verweerder gelegen klager daarover nader te bevragen en (mede) aan de hand van de door de Richtlijn psychische problemen aangereikte handvatten meer duidelijkheid te krijgen over wat er met klager aan de hand was. De Vierdimensionele Klachtenlijst (4DKL) biedt bijvoorbeeld een eenvoudig instrument om in enkele minuten vast te stellen wat er aan de hand is. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat hij dat niet heeft gedaan.

Het college is van oordeel dat verweerder onzorgvuldig, want zonder gedegen onderzoek, heeft geconcludeerd dat sprake was van een arbeidsconflict. Het college kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verweerder vanwege zijn eerdere contacten met klager ervan uitging dat de oorzaak van de klachten ook  in het werk moest worden gezocht. Verweerder heeft namelijk ter zitting verklaard dat dit niet de eerste keer was dat klager hem bezocht. Verweerder weet niet meer wanneer dat was, maar volgens (de gemachtigde van) klager was dit in september 2014. Toen had klager aldus verweerder problemen met het aantal (over)uren dat hij maakte en is hij in overleg met zijn werkgever minder gaan werken (vier dagen in plaats van vijf en daarnaast een zaterdag per twee weken).

Het college acht het voorts (mede) op grond van de aantekeningen van verweerder in het medisch dossier (komt met zijn (jonge) vriendin; hij vindt het werk niet meer leuk!!!!!; hij gaat wel een week op skivakantie maar komt “normaal” het huis niet uit.?) aannemelijk dat al snel tijdens de spreekuurcontacten bij klager de indruk is ontstaan, dat verweerder zich jegens hem vooringenomen opstelde. Het is dan ook niet vreemd dat bij klager al na het eerste spreekuurcontact het vertrouwen in de werkwijze en advisering van verweerder is verdwenen.

Dit alles leidt ertoe dat verweerder niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk zorgvuldig bedrijfsarts in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad b

Voor zover klager erover klaagt dat de rapportage van verweerder van 15 december 2015 een feitelijke onjuistheid bevat doordat daarin staat dat “klager stelt klachten te hebben die samenhangen met de werksituatie” faalt deze klacht. Deze zinsnede is naar het oordeel van het college een weergave van de mening van verweerder over de klachten en niet een weergave van een stelling van klager zelf. 

Wat betreft de vermelding in dit verslag dat verweerder klager heeft gewezen op de mogelijkheid van een deskundigenoordeel blijkt uit het medisch dossier van verweerder dat de vriendin van klager daar in ieder geval als eerste op heeft gewezen, maar dat wil nog niet zeggen dat verweerder dat daarna niet ook heeft gezegd. Tegenover de stelling van klager dat verweerder noch in het gesprek van 15 december 2015 noch in het gesprek van 4 januari 2016 daarop heeft gewezen, staat de stelling van verweerder dat hij dat wel heeft gedaan.

Nu de lezingen van partijen over wat gezegd is door verweerder uiteenlopen, kan niet goed worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is. Daarom kan dit klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Dat is hier niet het geval. Daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad c

Anders dan klager betoogt, kan een terugkoppelingsverslag aan de werkgever niet worden aangemerkt als een deskundigenrapport, zodat de eisen die het CTG aan een dergelijk rapport stelt in dit geval niet gelden.

Dat doet er evenwel niet aan af dat een conclusie die daarin is vermeld logischerwijs moet volgen uit de in datzelfde verslag neergelegde bevindingen. Verweerder concludeert in de terugkoppeling aan de werkgever van het spreekuurcontact van 15 december 2015 dat sprake is van een arbeidsconflict, maar een onderbouwing daarvoor ontbreekt. Verweerder heeft verzuimd in die terugkoppeling van 15 december 2015 de ‘bevindingen-beperkingen-mogelijkheden’ te vermelden (zie r.o. 2.3), terwijl hij in de daarop volgende terugkoppeling van 4 januari 2016 daarbij noteert “zijn bekend” (zie r.o. 2.5) en in die van 12 februari 2016 “conform mijn eerdere advies” (zie r.o. 2.8).

De conclusie is dan ook dat in al deze verslagen een deugdelijke onderbouwing van de adviezen en conclusies ontbreekt. In zoverre slaagt deze klacht.

Ad d

Uit hetgeen hiervoor bij klacht a is overwogen, volgt dat de verweerder niet heeft gehandeld in overeenstemming met de STECR Werkwijzer.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad e

Wat betreft de klacht dat verweerder in het spreekuurcontact van 15 december 2015 een andere terugkoppeling heeft gegeven dan in het verslag aan de werkgever geldt ook hier dat sprake is van verschillende lezingen van partijen. Het college verwijst naar hetgeen dienaangaande hiervoor bij klacht b is overwogen. Daaruit volgt dat dit klachtonderdeel faalt.

Daarentegen wordt er terecht over geklaagd dat verweerder in de terugkoppeling van 4 januari 2016 aangeeft bij zijn mening te blijven dat hij klager in staat acht aangepaste werkzaamheden te verrichten. In de terugkoppeling van 15 december 2015 is immers enkel vermeld dat verweerder klager met ingang van 21 december 2015 weer arbeidsgeschikt acht. Over aangepaste werkzaamheden wordt daar niets vermeld. Voorts blijkt uit het medisch dossier evenmin dat verweerder met klager over het verrichten van aangepaste werkzaamheden heeft gesproken. Verweerder heeft, zoals ter zitting bleek, evenmin aangegeven waaruit die aanpassingen zouden moeten bestaan.

In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.

klachtonderdeel f, g en h

Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. 

Klager verwijt verweerder dat hij op 4 januari 2016 een bedreiging heeft geuit jegens zijn gemachtigde. Volgens klager heeft verweerder de gemachtigde aan het einde van het gesprek meegedeeld dat als het gesprek is opgenomen hij een probleem heeft.

Verweerder geeft in zijn verweerschrift over het tweede verzuimspreekuur op 4 januari 2016 aan dat de gemachtigde van klager vanaf het begin van het spreekuur geen enkele ruimte gaf voor een gesprek met klager en dat als hij iets vroeg aan klager zijn gemachtigde steevast antwoord gaf. Op zitting heeft hij aangegeven dat hij enigszins boos was omdat hij continue werd tegengesproken, maar  hij weet niet meer precies of hij iets over het opnemen van het gesprek heeft gezegd.

Het college laat in het midden of verweerder de door klager gestelde bedreiging aan het eind van dit spreekuurcontact heeft geuit. Nu de lezingen van klager en verweerder op dit punt uiteenlopen, kan niet worden vastgesteld wat er precies is gezegd.

Maar wat daar ook van zij, ook ingeval de gemachtigde van klager zoals verweerder aangeeft tijdens het spreekuurcontact nogal dominant aanwezig was en verweerder daardoor zijn werkzaamheden niet kon verrichten, dan had van verweerder als professional verwacht mogen worden dat hij over voldoende communicatieve vaardigheden beschikte om het gesprek desondanks in goede banen te leiden en ervoor te zorgen dat hij van klager de informatie kreeg die hij nodig had. Uit het feit dat verweerder ter zitting verklaarde dat hij boos was, leidt het college af dat hij kennelijk over onvoldoende vaardigheden beschikte om met een kritische begeleider goed om te gaan.

Wat betreft het laatste contact op 12 februari 2016 wordt verweerder verweten die afspraak te hebben geweigerd in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en een advies te hebben uitgebracht op basis van een woordenwisseling. Verweerder heeft daarover opgemerkt dat hij gezien de eerdere ervaringen met de gemachtigde van klager inderdaad heeft aangegeven dat hij de gemachtigde niet bij dit gesprek wenste, omdat hij ervan overtuigd was dat het onmogelijk zou zijn om een gesprek met klager te voeren in aanwezigheid van gemachtigde.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, geldt ook hier dat van verweerder mocht worden verwacht dat hij zijn cliënt professioneel tegemoet treedt en dat hij er begrip voor heeft dat deze een begeleider meeneemt, ook al stelt deze zich kritisch op. Indien verweerder klager en zijn gemachtigde op een andere, professionelere wijze tegemoet was getreden, dan had het gesprek waarschijnlijk gewoon doorgang kunnen vinden.

Het verwijt dat verweerder op basis van een woordenwisseling een advies aan de werkgever heeft uitgebracht, faalt. In de terugkoppeling heeft verweerder immers aangegeven dat hij klager op 12 februari 2016 slechts kort had gesproken.

Deze klachtonderdelen slagen deels.

Slotsom

Op grond van dit alles concludeert het college dat verweerder zich tijdens de spreekuurcontacten met klager niet heeft gedragen zoals van een redelijk handelend en redelijk zorgvuldig bedrijfsarts verwacht mag worden.  

De maatregel

Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat verweerder tijdens het eerste verzuimspreekuur te snel en onzorgvuldig, want zonder gedegen medisch onderzoek, heeft geconcludeerd dat sprake was van een arbeidsconflict. Ook bij de latere spreekuurcontacten heeft verweerder in die conclusie volhard zonder dat hij volgens de van toepassing zijnde richtlijnen de klachten voldoende had uitgevraagd. Daarnaast is voldoende aannemelijk dat verweerder door zijn manier van bejegening bij klager de indruk heeft gewekt dat hij vooringenomen was. Dat getuigt niet van professioneel handelen en geeft evenmin blijk van een onafhankelijke opstelling, die van een bedrijfsarts mag worden verwacht. Daar komt nog bij dat verweerder op de zitting geen blijk heeft gegeven de laakbaarheid van zijn handelen in te zien.

Het college is dan ook van mening dat de maatregel van berisping passend en geboden is.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht deels gegrond als in de rechtsoverwegingen omschreven;

-          legt de maatregel van berisping op;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. H.A.W. Vermeulen als voorzitter, mr. M.J.H.A. Venner-Lijten als lid-jurist, C.M.F. van Roessel, E. Cranendonk en dr. A.N.H. Weel als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.H.S.M. van Balen als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2016 in aanwezigheid van de secretaris.