ECLI:NL:TGZREIN:2016:104 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1615

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:104
Datum uitspraak: 12-12-2016
Datum publicatie: 12-12-2016
Zaaknummer(s): 1615
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   De klacht gaat over delen van vertrouwelijke informatie door de bedrijfsarts met derden in strijd met beroepsgeheim. Bedrijfsarts stelt dat hij alleen informatie heeft gedeeld die hij heeft gekregen als leidinggevende, niet als behandelend arts. Uit de opgemaakte verslagen van hoorzittingen is niet gebleken dat het medisch beroepsgeheim met inachtneming van artikel 7:457 lid 1 is geschonden. Klaagster heeft zelf haar diagnose met anderen gedeeld. Bedrijfsarts kan geen verwijt gemaakt worden dat hij hieraan heeft gerefereerd. Ongegrond.   

Uitspraak: 12 december 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 februari 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde mr. H.J.G. Dudink te Beverwijk

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [D] 

verweerder

gemachtigde mr. C.J. van Weering te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift,

-          het verweerschrift,

-          de brief zijdens het college aan de gemachtigde van verweerder d.d. 19 april 2016,

-          de brief van de gemachtigde van verweerder d.d. 12 mei 2016.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 31 oktober 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is werkzaam als militair bij de Koninklijke Luchtmacht.

Verweerder is sinds 22 oktober 2003 BIG geregistreerd, waarvan sinds 29 oktober 2013 als bedrijfsarts.

In 2011 was klaagster als algemeen geneeskundig verzorgende (AGV) werkzaam op het gezondheidscentrum van een vliegbasis van de Koninklijke Luchtmacht (hierna aangeduid als vliegbasis A). Verweerder was toen werkzaam als militair arts op het gezondheidscentrum van een andere vliegbasis van de Koninklijke Luchtmacht (hierna aangeduid als vliegbasis B). Militairen van de Koninklijke Luchtmacht maken voor hun zorg verplicht gebruik van het gezondheidscentrum van hun vliegbasis. Intern is echter afgesproken dat artsen geen eigen personeel van het gezondheidscentrum als patiënt zien, zeker niet als het om een ingewikkelde problematiek gaat. Op grond van deze beleidsregel heeft verweerder in zijn hoedanigheid van militair arts klaagster gezien tussen 22 februari 2011 en 20 februari 2013.

In een brief van 19 juli 2013 van een centrum voor persoonlijkheidsproblematiek aan de huisarts van klaagster staat (onder meer):

“(…)

Sinds cliënte [ bedoeld is: klaagster; college] de diagnose “borderline” heeft gekregen, gaat het op haar werk beter. (…) Sinds ze weten dat cliënte een persoonlijkheidsstoornis heeft, is er meer begrip gekomen bij collega’s en kunnen ze meer van haar hebben en worden ze minder snel boos op haar.

(…)”

In maart 2015 is verweerder overgeplaatst naar vliegbasis A. Hij is toen aangesteld als hoofd gezondheidscentrum (HGC) op die vliegbasis.

Klaagster was op dat moment formeel medewerkster van het gezondheidscentrum op vliegbasis A. Fysiek was zij echter werkzaam op een andere locatie van de Koninklijke Luchtmacht. Met ingang van juli 2015 is klaagster weer feitelijk gaan werken op het gezondheidscentrum van vliegbasis A.

Per 3 augustus 2015 is klaagster arbeidsongeschikt geraakt in verband met burn-out klachten.

Op 7 september 2015 heeft er een gesprek plaatsgevonden op vliegbasis A. Daarbij waren onder meer aanwezig klaagster en verweerder in zijn functie van HGC. Van dat gesprek is een verslag gemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.

Met ingang van 17 september 2015 is klaagster geschorst in verband met een huishoudelijk en strafrechtelijk onderzoek naar fraude met declaraties van gemaakte dienstreizen.

In het kader van dit huishoudelijk onderzoek is op 23 november 2015 op vliegbasis A een hoorzitting gehouden, waarbij (onder meer) klaagster en verweerder, laatstgenoemde in zijn functie van HGC, aanwezig waren. Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Dit verslag luidt (onder meer) als volgt:

“(…)

De overste [verweerder; college] kent betrokkene al enige tijd en heeft betrokkene uit hoofde van bedrijfsarts ook als patiënt gezien. Er was toen al sprake van een soort arbeidsconflict. (…) De overste geeft aan dat hij ondanks haar medische geschiedenis de samenwerking met haar puur op leidinggevend vlak heeft gedaan. Wel was hij als leidinggevende op de hoogte over het feit dat betrokkene diverse sociale problemen heeft en dit ook bij andere (voormalige) leidinggevenden bekend was. (…)”

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt, kort gezegd, in dat verweerder zijn beroepsgeheim als bedrijfsarts heeft geschonden en dat hij vertrouwelijke informatie zonder de toestemming van klaagster met derden heeft gedeeld. Tijdens het gesprek op 7 september 2015 deed verweerder uitspraken over onderwerpen die hem in vertrouwen waren verteld en waar niemand iets mee te maken had. Ook tijdens de hoorzitting op 23 november 2015 heeft verweerder het medisch beroepsgeheim geschonden. Hij heeft toen persoonlijke dan wel medische informatie vrijgegeven, die hem toen hij bedrijfsarts was in vertrouwen was verteld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft, kort gezegd, het volgende naar voren gebracht:

Verweerder heeft geen medische informatie, die hem als behandelend arts bekend was, met derden gedeeld. De informatie die verweerder na 20 februari 2013 bekend was over klaagster,  heeft hij verkregen in zijn hoedanigheid van leidinggevende en niet als behandelend arts van klaagster. Klaagster is steeds open geweest over de diagnose borderline, die was gesteld. Zij heeft dit gemeld op haar werkplek. Tijdens de hoorzitting op 23 november 2015 heeft verweerder verklaard dat hij er van op de hoogte was dat klaagster diverse sociale problemen had. De informatie die hij over klaagster heeft verkregen, betrof de sociale problematiek zoals algemeen bekend op haar werkplek. Verweerder verwijst naar de door hem overgelegde brief d.d. 19 juli 2013 aan de huisarts van klaagster (aangehaald bij: 2. De feiten).

5. De overwegingen van het college

Ingevolge artikel 7:457 lid 1 BW draagt de hulpverlener zorg dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt.

Klaagster verwijt verweerder dat hij als bedrijfsarts jegens haar zijn medisch beroepsgeheim heeft geschonden en wel tijdens het gesprek op 7 september 2015 en tijdens de op 23 november 2015 gehouden hoorzitting. Het college dient te beoordelen of verweerder als bedrijfsarts met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:457 lid 1 BW op genoemde data zijn medisch beroepsgeheim heeft geschonden.

Van het gesprek op 7 september 2015 is een verslag gemaakt (zie onder 2. De feiten). Dit bevindt zich bij de stukken. Het college oordeelt dat nergens uit dit verslag blijkt dat verweerder tijdens dit gesprek vertrouwelijke informatie betreffende klaagster heeft prijsgegeven, waardoor verweerder zijn medisch beroepsgeheim jegens klaagster heeft geschonden. Klaagster heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit volgt dat verweerder tijdens het bewuste gesprek vertrouwelijke informatie betreffende klaagster in de openbaarheid heeft gebracht. Daar is ook niet van gebleken. In zoverre is de klacht ongegrond.

Ook wat betreft de hoorzitting van 23 november 2015 is een verslag gemaakt (zie onder 2. De feiten). Het college gaat bij de beoordeling van de vraag of verweerder bij gelegenheid van deze hoorzitting het op hem als bedrijfsarts rustende beroepsgeheim heeft geschonden, uit van hetgeen in deze verslaglegging is opgenomen. Blijkens dit verslag heeft verweerder medegedeeld dat hij “betrokkene uit hoofde van bedrijfsarts ook als patiënt [heeft; college] gezien” en dat er “toen al sprake [was; college] van een soort arbeidsconflict.”. Voorts heeft verweerder verklaard dat hij ”ondanks haar medische geschiedenis de samenwerking met haar [ klaagster; college] puur op leidinggevend vlak heeft gedaan”, alsmede dat verweerder er als leidinggevende van op de hoogte was dat klaagster “diverse sociale problemen” had. Het college is van oordeel dat, voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij heeft geopenbaard dat, toen hij haar als bedrijfsarts heeft gezien, er al sprake was van een soort arbeidsconflict, dit verwijt te gering is om hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Wat betreft de overige hierboven geciteerde en door verweerder tijdens de hoorzitting verstrekte informatie is ter zitting duidelijk geworden dat klaagster zelf de diagnose ‘borderline’, die zij had gekregen, heeft gedeeld met anderen op de werkvloer, waaronder haar toenmalige leidinggevende. Verweerder is zodoende (ook) uit dien hoofde met de betreffende informatie bekend geraakt. Nu klaagster zelf deze persoonlijkheidsstoornis op de werkvloer heeft bekend gemaakt, kan het verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij tijdens de hoorzitting op 23 november 2015 heeft gerefereerd aan de medische geschiedenis van klaagster en haar sociale problemen.

Op grond van het vorenstaande wordt de klacht als ongegrond afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.A.W. Vermeulen als voorzitter, mr. M.J.H.A. Venner-Lijten als lid-jurist, C.M.F. van Roessel, E. Cranendonk en dr. A.N.H. Weel als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.H.S.M. van Balen als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2016 in aanwezigheid van de secretaris.