ECLI:NL:TGZREIN:2016:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 15199

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:103
Datum uitspraak: 12-12-2016
Datum publicatie: 12-12-2016
Zaaknummer(s): 15199
Onderwerp:
  • Onheuse bejegening
  • Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Bedrijfsarts wordt onjuiste wijze van bejegenen verweten, het maken van denigrerende opmerkingen, het geven van onjuiste en onvolledige informatie, het maken van dreigende opmerkingen en niet goed beheren van medisch dossier. Bedrijfsarts maakt excuses voor zover zijn bejegening als onplezierig is ervaren. Opmerkingen zijn anders bedoeld dan door klaagster opgevat. Overwogen is onder meer dat het verantwoordelijkheid is van bedrijfsarts zich te realiseren hoe mededelingen over kunnen komen.  Hij heeft onvoldoende zorgvuldigheid betracht en geen neutrale en zakelijke voorlichting gegeven. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 12 december 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 december 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. C.M.J. de Bont te Tilburg

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift,

-          het verweerschrift,

-          de repliek met bijlagen,

-          de dupliek,

-          de pleitnota van klaagster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 31 oktober 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is werkzaam bij een waterschap als juridisch beleidsmedewerker voor 32 uur per week. Op 7 november 2013 meldde zij zich ziek vanwege ernstige pijnklachten naar aanleiding van een val tijdens een dienstreis.

De verzuimbegeleiding van klaagster werd door een arbodienst (hierna: arbodienst A) verzorgd.

In verband met het langdurig verzuim heeft arbodienst A op verzoek van de werkgever een onderzoek verricht naar de re-integratiemogelijkheden van klaagster. Daartoe werd klaagster op 19 december 2014 door de arbeidsdeskundige van arbodienst A thuis bezocht. In het rapport van deze arbeidsdeskundige van 22 januari 2015 wordt geadviseerd om de komende drie maanden, tot 1 april 2015, conform het advies van de bedrijfsarts (college: van arbodienst A) door het verrichten van aangepaste werkzaamheden te werken aan een opbouw van uren en werkritme volgens een opbouwschema.

Vanaf januari 2015 werd de verzuimbegeleiding overgenomen door een andere arbodienst (hierna: arbodienst B), alwaar verweerder als bedrijfsarts werkzaam is.

Klaagster bezocht op 28 januari 2015 voor het eerst het spreekuur van verweerder in aanwezigheid van haar vader. Verweerder beschikte voorafgaande aan dit spreekuur niet over het medisch dossier van klaagster, zoals opgemaakt door arbodienst A.

Verweerder noteerde over dit contact in zijn medisch dossier onder meer het volgende (citaat inclusief typefouten):

“Benoemt dat het werk het belanrijkste is. Zeer actief en zeer assertief als BA de situatie realistisch samenvat “ik vind dat niet leuk dat u dat zo zegt”en daarin zeer, zeer nadrukkelijk als zou BA het echt niet op de neutrale wijze formuleren.”

In de terugkoppeling aan de werkgever van 28 januari 2015 schreef verweerder onder meer:

“Mede gezien de huidige mate van ervaren beperkingen is de prognose ten aanzien van volledige terugkeer in eigen werk ongunstig.”

Op 25 februari 2015 bezocht klaagster het spreekuur van verweerder, dit keer samen met haar moeder. In de terugkoppeling aan de werkgever van 25 februari 2015 schreef verweerder:

“Het bespreken van de huidige situatie en deze in relatie tot de nabije toekomstmogelijkheden in het werk plaatsen kwam helaas op mevrouw onprettig over. Naar haar inzicht gaat het nu steeds beter met haar en heeft het geen pas om hierover in dit stadium van haar herstel in als op haar “negatief” overkomende termen te spreken.”

Daarna bezocht klaagster nog het spreekuur van verweerder op 8 april 2015, 27 mei 2015 en

1 juli 2015.  

In het kader van de WIA-aanvraag vond door het UWV een arbeidsdeskundig onderzoek plaats en de uitkomst daarvan was dat klaagster per 14 september 2015 volledig geschikt geacht werd voor haar eigen werk. Vanaf die datum of in ieder geval kort daarna heeft klaagster haar werkzaamheden volledig hervat. Klaagster deelde ter zitting mede nog steeds volledig aan het werk te zijn.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a)      op het eerste spreekuurcontact zonder haar medisch dossier te hebben gelezen, uitspraken heeft gedaan over de prognose inzake het herstel;

b)      tijdens de spreekuurcontacten denigrerende opmerkingen heeft gemaakt;

c)      onvoldoende en onjuiste informatie heeft verstrekt;

d)     tijdens de spreekuurcontacten dreigende opmerkingen heeft gemaakt;

e)      het medisch dossier niet goed heeft beheerd.

4. Het standpunt van verweerder

Volgens verweerder komt de klacht in de kern neer op een bejegeningsprobleem. Hij maakt zijn excuses voor het feit dat zijn bejegening door klaagster als zeer onplezierig is ervaren.

Ook erkent verweerder een aantal van de gewraakte mededelingen te hebben gedaan, maar volgens hem waren deze mededelingen niet zo bedoeld als door klaagster opgevat. Verweerder is van mening dat de klachten daarom ongegrond moeten worden verklaard.

5. De overwegingen van het college

procedureel

Klaagster heeft tijdens haar toelichting ter zitting aangeboden haar moeder als getuige te horen en daarbij verwezen naar haar brief van 12 oktober 2016 aan de secretaris van het tuchtcollege. Toen de voorzitter aangaf deze brief niet te kennen, heeft klaagster (een kopie van) deze brief overgelegd.

Het college heeft daarop de zitting een kort moment geschorst en na de schorsing meegedeeld de getuige niet te horen, kort samengevat, omdat het college het voldoende aannemelijk acht dat de gewraakte opmerkingen door verweerder zijn gemaakt.

Overigens is na de zitting gebleken dat genoemde brief van klaagster niet bij het college is aangekomen.

inhoudelijk

Ad a

Verweerder erkent dat hij voorafgaande aan het eerste spreekuurcontact op 28 januari 2015 nog niet kon beschikken over het volledig medisch dossier van klaagster. Desondanks meende verweerder in staat te zijn een prognose omtrent het herstel van klaagster af te geven.

Dit betekent dat verweerder dit heeft gedaan zonder voldoende op de hoogte te zijn van de medische situatie van klaagster en ook zonder kennis te hebben genomen van de kort daarvoor, namelijk op 22 januari 2015, in opdracht van arbodienst A uitgebrachte rapportage arbeidsdeskundig onderzoek. Anders dan verweerder is het college van oordeel dat dit getuigt van onvoldoende zorgvuldigheid jegens klaagster. Het had op de weg van verweerder gelegen klaagster erop te wijzen dat hij nog niet over haar medisch dossier beschikte zodat hij nog geen goede inschatting kon maken van de mogelijkheid van herstel. Hij had hoogstens een voorlopige prognose kunnen geven.

Deze klacht slaagt.

Ad b

Verweerder erkent het merendeel van de door klaagster in haar verweerschrift nader omschreven mededelingen te hebben gedaan. Zo erkent verweerder onder meer toen klaagster aangaf op woensdag vrij te zijn iets te hebben gezegd in de trant van “Oh ja, dan begint de aanbieding van de Aldi te lopen”, dat hij bij de vraag naar het opleidingsniveau heeft gevraagd “Ongeschoold” en dat hij in een gesprek toen klaagster aangaf dat het beter met haar ging en soms weer even iets minder heeft gezegd “Je lijkt wel een mens”.

Verweerder geeft daarbij echter aan die mededelingen niet denigrerend te hebben bedoeld.

Het college is evenwel van oordeel dat deze mededelingen niet getuigen van een zorgvuldige en bij een verzuimbegeleiding passende bejegening. Dat verweerder bij het doen van die mededelingen een andere intentie had, wil het college graag aannemen, maar dat doet er niet aan af dat het tot de verantwoordelijkheid van verweerder behoort zich er rekenschap van te geven hoe dergelijke mededelingen over kunnen komen.

Deze klaagt slaagt.

Ad d

Volgens klaagster heeft verweerder bij de voorlichting over de WIA onder meer gezegd:

“Pas maar op dat je niet in de WIA terecht komt hoor, want dat is geen vetpot” en “Wat nou als je op 18 september ook nog je been breekt? (…) Dat komt niet goed hoor dan.”

Verweerder merkt in zijn verweerschrift op zonder twijfel de door klaagster aangehaalde termen gebezigd te hebben, zij het dat hij daaraan toevoegt dit te hebben gedaan om bij wijze van voorbeeld, toelichting en illustratie geen misverstand te laten bestaan over het realiteitsgehalte  van de mogelijke scenario’s.

Naar het oordeel van het college mag van verweerder evenwel verwacht worden dat hij klaagster op een zakelijke en neutrale wijze voorlicht. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest. Het is aannemelijk dat de door verweerder gebezigde bewoordingen bij klaagster dreigend zijn overgekomen.

Derhalve is ook deze klacht gegrond.

Ad c

Dat verweerder klaagster onvolledig en onjuist heeft ingelicht over de WIA-procedure heeft het college op grond van het overgelegde dossier niet kunnen vaststellen. Ook al zou verweerder tegen klaagster hebben gezegd dat de WIA-aanvrage uiterlijk de 91e week van de arbeidsongeschiktheid bij het UWV dient te worden ingediend, dan is deze onjuistheid te gering om verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken.

Ad e

Het college kan niet zeggen dat het medisch dossier niet goed door verweerder is beheerd. Verweerder merkt terecht op dat hij bij het geven van een medische diagnose een diagnose dient te geven die valt binnen de classificatie van de CAS-code systematiek. Gelet daarop alsmede gelet op de uit het medisch dossier van klaagster blijkende klachten is de door hem gekozen diagnose – persistente somatoforme pijnstoornis – juist.

Verweerder erkent dat het medisch dossier een aantal typefouten bevat. Het is duidelijk dat klaagster zich daaraan heeft gestoord, maar dit is onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt. Het gaat namelijk om evidente typefouten dan wel om een verschrijving – de vermelding dat klaagster van een stoel is gevallen terwijl dit een ‘stoep’ moet zijn –

die bij de beoordeling van de vraag of klaagster al dan niet arbeidsgeschikt is niet relevant is.

Anders dan klaagster stelt, is voorts niet vereist dat verweerder alle medische informatie (zoals een brief van de behandelend osteopaat) aan het UWV toestuurt. Voldoende is dat de voor het UWV relevantie medische informatie uit het toegezonden medisch dossier blijkt, bijvoorbeeld doordat verweerder een en ander handzaam heeft samengevat.

Ook deze klacht faalt.

Ten aanzien van de op te leggen maatregel

Nu de klachten deels gegrond zijn, zal een maatregel worden opgelegd. Alles in aanmerking nemende is het college van oordeel dat de maatregel van waarschuwing een voldoende correctie is op de onjuiste bejegening door verweerder. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting inzicht in zijn onjuiste handelwijze heeft getoond en daarvoor klaagster zijn welgemeende excuses heeft aangeboden.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klachten deels gegrond als in de rechtsoverwegingen omschreven;

-          waarschuwt verweerder;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. H.A.W. Vermeulen als voorzitter, mr. M.J.H.A. Venner-Lijten als lid-jurist, C.M.F. van Roessel, E. Cranendonk en dr. A.N.H. Weel als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.H.S.M. van Balen als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2016 in aanwezigheid van de secretaris.